ECLI:NL:RBARN:2009:BH3514

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
173889
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van rioolpersleiding door Waterschap Rivierenland

In deze zaak vorderden eisers, eigenaren van een perceel, de verwijdering van een rioolpersleiding die door het Waterschap Rivierenland op hun grond was aangelegd. De eisers hadden het perceel in augustus 2006 gekocht en de levering vond plaats op 13 juli 2007. De rioolpersleiding was in 2002 buiten gebruik gesteld, maar de eisers stelden dat de aanwezigheid van de leiding een milieurisico vormde en leidde tot waardevermindering van hun perceel. Het Waterschap had eerder toegezegd de leiding te verwijderen, maar kwam hierop terug vanwege de nabijheid van een hoofdtransportleiding van Gasunie, wat volgens hen leidde tot explosiegevaar en hoge verwijderingskosten.

De rechtbank oordeelde dat de redenen van het Waterschap om de verwijdering te weigeren niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank stelde vast dat de rioolpersleiding haar functie had verloren en dat de eisers recht hadden op verwijdering. De rechtbank wees de primaire vordering van de eisers toe en bepaalde dat het Waterschap binnen zes maanden na betekening van het vonnis de rioolpersleiding moest verwijderen. Daarnaast werd het Waterschap veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die op dat moment waren begroot op EUR 1.988,44. Het vonnis werd uitgesproken door mr. F.J. de Vries op 11 februari 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 173889 / HA ZA 08-1388
Vonnis van 11 februari 2009
in de zaak van
1. [eis.1],
wonende te [woonplaats],
2. [eis.2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. L.F. van Wijck,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP RIVIERENLAND,
zetelend te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. P.J.M. van Wersch.
Partijen zullen hierna [eisers] en het Waterschap genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 november 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 21 januari 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eisers] zijn eigenaar van het perceel [adres] - hierna: het perceel. Zij hebben het perceel in augustus 2006 gekocht van het echtpaar [naam verkopers]. De levering van het perceel heeft op 13 juli 2007 plaatsgevonden.
2.2. De heer [naam verkoper] heeft op 3 juni 1970 met het waterschap “De Alm”, rechtsvoorganger van het Waterschap Rivierenland - beide hierna aan te duiden met: het Waterschap - een overeenkomst gesloten betreffende het aanleggen, gebruiken en in stand houden van een rioolpersleiding van 160 m over het perceel tegen een vergoeding van ƒ 336,00 en een schadeloosstelling van ƒ 1.000,00 in verband met schade aan gewassen en de bodem. Op deze overeenkomst zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden betreffende aanleg en instandhouding leidingen”(AVL) van N.V. Nederlandse Gasunie - hierna: Gasunie - van 7 april 1966. In art. III lid 1 AVL is bepaald dat het recht tot het aanleggen, gebruiken en in stand houden van een rioolpersleiding een recht is als bedoeld in art. 5 lid 3 sub b van de Belemmeringenwet Privaatrecht (oud). De overeenkomst is in een notariële akte van 6 november 1970 opgemaakt en op 9 november 1970 ingeschreven in de openbare registers. De rioolpersleiding is in 2002 buiten gebruik gesteld.
2.3. Gasunie heeft in 1971 op het perceel een hoofdtransportleiding aangelegd, die op een afstand van 1 m van de rioolpersleiding is gelegen. Deze hoofdtransportleiding is thans nog in gebruik. Gasunie heeft op 19 september 2007 een e-mail van het Kadaster ontvangen dat het zakelijk recht tot het aanleggen en in stand houden van de hoofdtransportleiding op het perceel bij een ruilverkaveling in 1974 per vergissing was verwijderd uit de openbare registers, maar dat die vergissing toen - september 2007 - is hersteld. Vermoedelijk is bij die correctie de vermelding van het zakelijk recht van het Waterschap per vergissing verdwenen, welke fout in oktober 2008 is hersteld.
2.4. Het Waterschap heeft de heer [naam makelaar], die bij de verkoop aan [eisers] optrad als makelaar voor het echtpaar [naam verkopers], bij brieven van 4 en 12 juli 2007 geschreven dat het Waterschap bereid is mee te werken aan verwijdering van de rioolpersleiding van het perceel.
2.5. In de koopovereenkomst tussen [naam verkopers] en [eisers] wordt geen melding gemaakt van de aanwezige rioolpersleiding. In de akte van levering is vermeld dat het perceel is belast met een recht in de zin van art. 5 lid 3 Belemmeringenwet privaatrecht ten behoeve van het Waterschap. Noch in de koopovereenkomst noch in de akte van levering wordt melding gemaakt van de hoofdtransportleiding van Gasunie.
2.6. Gasunie heeft in een brief aan [eisers] van 29 mei 2008 onder meer het volgende geschreven:
“Wij hebben geen bezwaren tegen het verwijderen van de AC leiding van het waterschap Rivierenland mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
• Er mogen geen zettingen op de gastransportleiding ontstaan.
• Er dient voorkomen te worden dat de gastransportleiding verschuift ten gevolge van de graafwerkzaamheden.
• De sleuf dient zeer goed verdicht te worden, zodat nazettingen worden voorkomen.
• De lengte van de open sleuf zo beperkt mogelijk houden, dus zo snel mogelijk weer aanvullen en verdichten.
• Ter plaatse van de gastransportleiding mag niet machinaal worden ontgraven tenzij toezichthoudend personeel van onze maatschappij aanwezig is.
• Opslag van grond en/of materialen op de gastransportleiding is niet toegestaan.
• Zwaar transport over de gastransportleiding is niet toegestaan tenzij gebruik wordt gemaakt van een door ons goedgekeurde beschermingsconstructie.
• Indien de gastransportleiding over een grotere lengte dan 4,00 meter vrij komt te liggen, dienen maatregelen te worden genomen om de veilige ligging van de leiding te waarborgen en de bekleding voor beschadiging te behoeden.
• Beschadigingen aan de gastransportleiding en/of de bekleding dienen terstond aan ons te worden gemeld.”
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert samengevat - primair veroordeling van het Waterschap tot verwijdering van de rioolpersleiding, subsidiair tot betaling van EUR 33.796,00, meer subsidiair tot verwijdering van de rioolpersleiding, zodra de hoofdtransportleiding van Gasunie zal worden verwijderd en tot betaling van een maandelijkse vergoeding zolang de hoofdtransportleiding niet is verwijderd, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Het Waterschap voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eisers] hebben bij brief van 23 januari 2009 verzocht een akte of conclusie te mogen nemen, opdat zij een reactie kunnen geven op de notariële akte van 6 november 1970 die het Waterschap tijdens de comparitie in het geding heeft gebracht. De rechtbank heeft het verzoek geweigerd. In de eerste plaats werpt de akte niet of nauwelijks nieuw licht op de zaak. In de tweede plaats zal hierna blijken dat de akte geen beslissende rol speelt bij de beslissing.
4.2. [eisers] stellen dat het Waterschap de rioolpersleiding moet verwijderen. Zij zijn niet gebonden aan de overeenkomst die het Waterschap destijds met [naam verkoper] heeft gesloten. Bovendien heeft het Waterschap in zijn brieven van 4 en 12 juli 2007 toegezegd de rioolpersleiding te verwijderen. Volgens hen overdrijft het Waterschap de gevaren voor explosie van de hoofdtransportleiding van Gasunie en zijn de kosten van verwijderen niet buitenproportioneel, ook niet als voorzorgsmaatregelen worden getroffen ten behoeve van de hoofdtransportleiding. Hun belang is dat de asbesthoudende rioolpersleiding op hun terrein een milieurisico vormt dat ook tot waardevermindering van het perceel leidt.
4.3. Het Waterschap is in beginsel bereid op zijn kosten de leiding te verwijderen. Het heeft dat ook aan de makelaar van [naam verkoper] toegezegd bij brieven van 4 en 12 juli 2007. In die brieven is overigens het kostenaspect niet aan de orde geweest. Het Waterschap is echter van zijn bereidheid teruggekomen toen hem bleek dat op een afstand van 1 m van de rioolpersleiding een hoofdtransportleiding van Gasunie was gelegen, waarvan tijdens het verwijderen van de rioolpersleiding de druk niet zou kunnen worden afgehaald. Als gevolg daarvan zou verwijdering van de rioolpersleiding niet zonder explosiegevaar kunnen geschieden en zouden de kosten van verwijderen buitenproportioneel zijn. De door [eisers] begrote kosten van € 33.796,00 zijn te laag, omdat aannemer Dalm in die begroting heeft vermeld dat geen rekening is gehouden met voorzieningen in verband met de nabij gelegen gasleiding. Wordt daarmee wel rekening gehouden, dan lopen de kosten op tot € 63.921,80 inclusief BTW. Het Waterschap had rekening gehouden met kosten van ongeveer € 10.000,00.
4.4. Het Waterschap was volgens hem ten tijde van de toezegging niet op de hoogte van de aanwezigheid van de gasleiding, omdat het daarmee corresponderende recht toen - medio 2007 - niet in de openbare registers stond. Bovendien gunde [naam makelaar] het Waterschap maar weinig tijd om onderzoek naar de situatie te doen. [naam verkoper] wilde vóór 13 juli 2007 uitsluitsel hebben over de verwijdering. Het belang van [eisers] bij verwijdering is gering. De rioolpersleiding bevat weliswaar asbest, maar dat is ingekapseld in het cement en daardoor inert: gevaar voor de volksgezondheid of milieu bestaat er daarom niet. Door het buiten gebruik stellen van de rioolpersleiding is de beschermingsstrook van 3 m aan weerszijden van het hart van de leiding vervallen, zodat daaruit voor [eisers] geen belemmeringen voortvloeien. Verder hebben [eisers] in verband met de aanwezigheid van de rioolpersleiding een korting op de koopprijs van [naam verkoper] gekregen van € 10.000,00. De jaarlijkse vergoeding die [eisers] willen hebben (€ 2.000,00) is veel hoger dan de vergoedingen die nu voor dergelijke werken worden uitgekeerd, nog daargelaten dat aan [naam verkoper] destijds al een vergoeding is betaald.
4.5. Het gaat hier om een recht dat is tot stand gekomen op grond van art. 5 lid 3 sub b Belemmeringenwet privaatrecht (oud) en dat door inschrijving in de openbare registers zakelijke werking tegenover rechtsopvolgers van [naam verkoper] heeft gekregen (art. 5 lid 4 Belemmeringenwet privaatrecht (oud) j° art. 760 BW (oud)). Sinds 1 januari 1992 zijn op dit recht de bepalingen van titel 5.8 BW (recht van opstal) van toepassing (art. 38 Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 Nieuw Burgerlijk Wetboek (twaalfde gedeelte)). Dit betekent dat [eisers] gebonden zijn aan het in de overeenkomst van 3 juni 1970 in het leven geroepen recht van het Waterschap. Dit recht houdt in dat de rioolpersleiding eigendom van het Waterschap is en dat [eisers] de aanwezigheid van deze rioolpersleiding in beginsel moeten gedogen.
4.6. De rioolpersleiding is buiten gebruik gesteld. Het ligt dan in de rede dat [eisers] als grondeigenaar en het Waterschap als rechthebbende in zo’n situatie overleggen over beëindiging van het recht en verwijdering van de rioolpersleiding (vgl. art. X AVL). Het Waterschap is daartoe op zichzelf bereid, maar beroept er zich in de kern op dat er een onevenredigheid is tussen de kosten van verwijdering en het risico op explosies enerzijds en het door verwijdering te dienen belang van [eisers] anderzijds.
4.7. Kennelijk beoordeelt Gasunie het risico op een calamiteit zo laag, dat zij geen bezwaren heeft tegen verwijdering van de rioolpersleiding, mits de in haar brief van 29 mei 2008 genoemde voorwaarden in acht worden genomen. De door het Waterschap in het geding gebrachte offerte van Leenders Civiele Techniek van 6 januari 2009 komt uit op een bedrag van € 53.715,80 excl. BTW (€ 63.921,80 incl. BTW). In de offerte komen twee posten voor die te maken hebben met voorzieningen in verband met de aanwezigheid van de gasleiding:
130080 Treffen voorzieningen tegen inkalven van de sleuf
i.v.m. gasunieleiding 2.600,00
150010 Risico-inventarisatie en werkplan 1.250,00
Mogelijk zijn de volgende posten hoger in verband met de aanwezigheid van de gasleiding:
130130 Herstellen werkstrook incl. tekortkomende grond (zetting) 1.874,50
150020 Verwijderen AC leiding diameter 500 mm 6.370,00
Hoeveel die verhoging is, is niet bekend. Het is niet aannemelijk dat zij een groot deel van deze twee kostenposten omvat.
4.8. Uit de eigen begroting van het Waterschap kan daarom niet worden afgeleid dat het verwijderen van de rioolpersleiding tot buitenproportionele kosten leidt in verband met de aanwezigheid van de gasleiding. Het zal hooguit gaan om meerkosten in de orde van grootte van € 5.000,00 excl. BTW.
4.9. Dit alles betekent dat de redenen waarom het Waterschap alsnog medewerking aan verwijdering heeft geweigerd - explosiegevaar en hoge kosten - niet zijn komen vast te staan. [eisers] hebben er daarom aanspraak op dat de rioolpersleiding wordt verwijderd, nu deze haar functie heeft verloren. Het argument van het Waterschap dat [eisers] weinig last hebben van de leiding, als deze blijft liggen, gaat niet op. Aan de grondeigenaar is de leiding opgedrongen omdat zij dient voor het algemene nut. Komt aan de dienstbaarheid voor het algemene nut een einde, dan heeft de grondeigenaar er in beginsel aanspraak op dat de leiding weer wordt verwijderd. Als de leiding blijft liggen, kan dat leiden tot kosten voor de grondeigenaar. De leiding bevat asbest, wat tot hogere verwijderingskosten leidt als de grondeigenaar de leiding moet weghalen in het geval hij ter plaatse bouwplannen wil realiseren.
4.10. Het verweer van het Waterschap dat de toezegging tot verwijdering is gedaan aan [naam verkoper] en niet aan [eisers] gaat ook niet op. In de eerste plaats hebben [eisers] er in beginsel aanspraak op dat de rioolpersleiding wordt verwijderd, nu de functie ten algemene nutte is vervallen. In de tweede plaats had [naam verkoper] bij die toezegging slechts belang, zolang hij eigenaar van het perceel was. Op grond van art. 6:251 BW is daarom de toezegging overgegaan aan [eisers] als verkrijgers onder bijzondere titel van het perceel. [eisers] kunnen dus ook nakoming van die toezegging vorderen.
4.11. Het voorgaande betekent dat de primaire vordering zal worden toegewezen. De dwangsomveroordeling zal niet worden toegewezen, omdat de rechtbank ervan uitgaat dat het Waterschap het vonnis zonder dwangmiddelen zal naleven. De termijn waarbinnen het Waterschap de rioolpersleiding zal moeten hebben verwijderd, zal worden bepaald op zes maanden.
4.12. Het Waterschap zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,44
- vast recht 745,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.988,44
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. gebiedt het Waterschap om binnen zes maanden na betekening van dit vonnis de rioolpersleiding op het perceel van [eisers] te hebben verwijderd,
5.2. veroordeelt het Waterschap in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op EUR 1.988,44,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2009.