RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/4738
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 17 februari 2009
[naam eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. C.M.J.E.P. Meerts,
de Korpsbeheerder van de Politieregio Gelderland-Midden, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 14 oktober 2008.
Bij besluit van 14 augustus 2008 heeft verweerder een verzoek van eiser om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk gehonoreerd.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het daartegen door eiser ingediende bezwaar gegrond verklaard en de overige gevraagde informatie verstrekt. Bij dat besluit heeft verweerder de kosten die eiser in bezwaar heeft gemaakt, tot een bedrag van € 80,50 vergoed.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 28 januari 2009. Eiser is aldaar niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Y.C. van der Meulen en M.T.W. ter Heerdt.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Artikel 7:15, tweede tot en met vierde lid, is van toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
In het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) is uitvoering gegeven aan de artikelen 7:15, vierde lid, en 8:75, eerste lid, vierde volzin, van de Awb.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit, voor zover hier van belang, kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;
Ingevolge de eerste volzin van de bijlage bij het Besluit wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig onderstaande lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met de toepasselijke wegingsfactoren (C).
Het geschil beperkt zich tot de vraag of verweerder met betrekking tot de gemaakte kosten in bezwaar heeft kunnen volstaan met een vergoeding van € 80,50 door toepassing van de wegingsfactor 0,25 (zeer licht).Verweerder heeft aan dat onderdeel van het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verweerder geen aanleiding ziet om de volledige kosten van rechtsbijstand te vergoeden en dat vanwege de aard van de zaak het forfaitaire vergoedingsbedrag aan kosten van beroepsmatig verleend rechtsbijstand vermenigvuldigd dient te worden met de factor 0,25 (zeer licht).
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat hij met betrekking tot de in bezwaar gemaakte kosten recht heeft op € 322 aan kosten voor rechtsbijstand.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat de gemachtigde van eiser namens hem een bezwaarschrift en een beroepschrift heeft ingediend, zodat zowel in de bezwaarfase als in beroep proceshandelingen als bedoeld in de bijlage bij het Besluit zijn verricht door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Verder staat vast dat aan de in artikel 7:15 tweede en derde lid, van de Awb neergelegde eisen voor vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten, is voldaan. Nu verweerder een aantal van de verzochte documenten pas naar aanleiding van het door eiser gemaakte bezwaar de verzochte bescheiden heeft verstrekt, is naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een (gedeeltelijke) herroeping van het primaire besluit, die is ingegeven door een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
Aan de proceshandeling van het indienen van een bezwaarschrift wordt in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht 1 punt toegekend, waarbij een wegingsfactor slechts wordt gehanteerd bij een van het gemiddelde afwijkende juridische en/of feitelijke complexiteit van de zaak.
Een lichter gewicht dient te worden gemotiveerd door het bestuursorgaan. Verweerder heeft ter motivering verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Roermond waarin weer werd verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 juni 2005 (LJN AT7364). In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder nog aangegeven dat gemachtigde van eiser in heel Nederland bekend is als rechtshulpverlener die zich met name bezig houdt met het maken van bezwaar tegen verkeersboetes en daarmee samenhangende Wob-verzoeken. Volgens verweerder zijn de door gemachtigde ingediende verzoeken als ook zijn bezwaarschriften allemaal letterlijke kopieën van elkaar, en wordt slechts de naam van de cliënt veranderd.
De rechtbank acht deze motivering niet steekhoudend. Zij stelt daarbij voorop dat een eventuele proceskostenvergoeding aan eiser wordt toegekend en niet aan zijn gemachtigde. Het doet derhalve niet ter zake of de gemachtigde gespecialiseerd is in bepaalde procedures en daardoor minder tijd daarvoor nodig heeft. Beslissend is of er objectieve criteria zijn die maken dat de zaak zelf als lichter dan gemiddeld moet worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor 0,25 in beginsel is voorbehouden voor zaken, waarbij geen beoordeling van het materiële geschil plaatsvindt. Voor die opvatting vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2001, LJN AB2684. Deze uitspraak had, evenals de door verweerder in het bestreden besluit aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 juni 2005, LJN AT7364 betrekking op de beoordeling van een overschrijding van een beslistermijn.
In de aard en omvang van de onderhavige zaak ziet de rechtbank niet die duidelijke aanknopingspunten die nodig zijn om een uitzondering te rechtvaardigen op hetgeen in het Besluit proceskosten bestuursrecht als de gebruikelijke wegingsfactor - gemiddeld - is aangegeven.
Gelet op het vorenstaande moet worden gezegd dat verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte bij de vergoeding van de proceskosten de wegingsfactor 0,25 heeft toegepast. Het besluit dient ook ten aanzien van dit onderdeel te worden vernietigd.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 7:15 en artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van zowel het bezwaar als het beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift). Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de kosten van de bezwaar en beroepsprocedure, aan de zijde van eiser begroot op € 644 (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de Politieregio Gelderland-Midden;
bepaalt dat de Politieregio Gelderland-Midden aan eiser het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 145 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2009.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 17 februari 2009