ECLI:NL:RBARN:2009:BH2962

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
179517
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag op bedrijfspand

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Wubbena, de opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagde, United Force B.V., was gelegd op zijn bedrijfspand. De procedure vond plaats in kort geding bij de Rechtbank Arnhem. Eiser stelde dat er een huurovereenkomst was gesloten op 3 oktober 2005, maar dat de voorzieningenrechter op 9 december 2005 de vordering van United Force tot nakoming van deze overeenkomst had afgewezen. Eiser vorderde primair de opheffing van het beslag, met een dwangsom voor iedere dag dat United Force in gebreke bleef. Subsidiair vorderde hij een beperking van het beslag en zekerheidstelling voor de schade die hij door het beslag had geleden.

De voorzieningenrechter overwoog dat eiser voldoende spoedeisend belang had bij de opheffing van het beslag, vooral gezien zijn wens om het pand te verkopen en de gestelde waardedaling. United Force voerde aan dat het beslag noodzakelijk was voor verhaal van haar vordering, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van eiser zwaarder woog. De voorzieningenrechter wees de vordering tot opheffing van het beslag toe, en veroordeelde United Force in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de dwangsom werd vastgesteld op € 10.000,- per dag tot een maximum van € 1.000.000,-.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 179517 / KG ZA 09-9
Vonnis in kort geding van 3 februari 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. F. Wubbena te Oosterhout (Noord-Brabant),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNITED FORCE B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
gedaagde,
advocaat mr. A.C.M. Verhoeven te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en United Force genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van United Force.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen partijen bestaat een geschil over – kort gezegd – de vraag of op 3 oktober 2005 een huurovereenkomst tussen hen is gesloten met betrekking tot bedrijfsruimten aan de [adres] te [woonplaats]. In kort geding heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 9 december 2005 de vordering van United Force tot nakoming van de gestelde huurovereenkomst en huuroptie afgewezen.
2.2. Daarop heeft United Force een bodemzaak aanhangig gemaakt bij het kantongerecht Tiel (zaak- en rolnummer 436014 / CV EXPL 06-1358 \ 127 \ pjw) waarin zij vergoeding heeft gevorderd van [eiser] voor de schade die zij stelt te hebben geleden door het niet-nakomen van voornoemde huurovereenkomst. In reconventie heeft [eiser] vergoeding gevorderd van United Force voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van onrechtmatig gelegd conservatoir beslag. [eiser] heeft in deze bodemzaak zijn [twee betrokkenen], in vrijwaring opgeroepen.
2.3. Het in 2.2 genoemde beslag is op 19 mei 2006 gelegd onder [eiser] op het bedrijfspand met adres [adres] te [woonplaats]. Ten tijde van de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak rust dit conservatoir beslag nog ongewijzigd op het bedrijfspand.
2.4. Bij tussenvonnis van 21 maart 2007 heeft de kantonrechter Tiel aan United Force als volgt bewijs opgedragen:
bepaalt dat United Force bewijs moet leveren van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [betrokkene] tijdens de onderhandelingen op 3 oktober 2005 namens haar optrad, althans dat zij de vennootschap is die beide partijen als huurder op het oog hadden toen de door United Force gestelde overeenkomst werd gesloten;
bepaalt dat United Force moet bewijzen dat op 3 oktober 2005 de door haar gesteld huurovereenkomst is gesloten, althans wat betreft de essentialia ervan.
Vervolgens zijn in enquête drie getuigen en in contra-enquête vier getuigen gehoord.
2.5. Bij vonnis van 19 november 2008 heeft de kantonrechter geoordeeld dat United Force niet geslaagd is in het leveren van het opgedragen bewijs en de vordering tot schadevergoeding van United Force afgewezen. Voorts heeft de kantonrechter in reconventie United Force tot betaling van schadevergoeding aan [eiser] veroordeeld voor het gelegde conservatoir beslag, nader op te maken bij staat. In verband hiermee bevat het vonnis in reconventie, voor zover relevant, de volgende passages:
Wat hiervoor in conventie is overwogen brengt mee dat United Force ten onrechte conservatoir beslag heeft gelegd op de panden waar het in deze procedure om gaat. Dit betekent dat United Force aansprakelijk is voor de schade [eiser] door het gelegde beslag heeft geleden. (…)
De beslissing
De kantonrechter (…)
veroordeelt United Force om aan [eiser] te vergoeden de door [eiser] als gevolg van het gelegde conservatoir beslag geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; (…)
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af;
2.6. United Force heeft op nader aan te voeren gronden hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 19 november 2008. Op 20 januari 2009 is de appeldagvaarding betekend.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert primair – samengevat – veroordeling van United Force tot het opheffen van het op 19 mei 2006 gelegde conservatoir beslag op het bedrijfspand van [eiser] aan de [adres] te [woonplaats], op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 25.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat United Force daarmee in gebreke blijft. Verder vordert [eiser] dat een verbod aan United Force wordt opgelegd om opnieuw conservatoir beslag te leggen op het voornoemde bedrijfspand ten laste van hem, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat United Force daarmee in gebreke blijft.
Subsidair vordert [eiser] het bij de verlofbeschikking van de voorzieningenrechter van Arnhem van 12 mei 2006 begrote bedrag waarvoor United Force ten laste van [eiser] conservatoir beslag heeft gelegd, te matigen tot een bedrag van € 50.000,-, onder opheffing van het beslag voor het meerdere, althans onder veroordeling van United Force tot opheffing van het beslag voor het meerdere, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-. Voorts vordert [eiser] subsidiair veroordeling van United Force tot het stellen van zekerheid voor een bedrag van € 350.000,- voor de schade die [eiser] door het beslag heeft geleden en nog zal lijden, op straffe van verval van het beslag.
3.2. United Force voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter zal allereerst het door United Force ingenomen standpunt beoordelen dat nu [eiser] de opheffing van het beslag niet heeft gevorderd in de bodemprocedure in eerste aanleg, hij geen spoedeisend belang bij die vordering heeft.
De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 705 Rv aan de beslagene een zelfstandig rechtsmiddel heeft gegeven om op te komen tegen gelegd conservatoir beslag, zonder dat daarbij bijzondere eisen gelden ten aanzien van het spoedeisend belang indien reeds uitspraak is gedaan in de bodemprocedure in eerste aanleg over de vordering tot zekerheid waarvan het beslag is gelegd en in die bodemprocedure gelegenheid heeft bestaan om opheffing van het beslag te vorderen. Het gegeven dat in die bodemzaak geen opheffing is gevorderd, leidt dus niet tot een ander toetskader. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat het spoedeisend belang van [eiser] genoegzaam blijkt uit de wens van [eiser] tot verkoop van het beslagen pand over te gaan, mede bezien in het licht van de periode waarvoor het conservatoir beslag inmiddels ligt en de gestelde waardedaling van het pand.
4.2. [eiser] onderbouwt zijn vordering tot opheffing van het beslag in de eerste plaats door te verwijzen naar het vonnis van de kantonrechter van 19 november 2008. Hij stelt dat nu de kantonrechter het door United Force gelegde conservatoire beslag onrechtmatig heeft geoordeeld en dit vonnis bij voorraad uitvoerbaar is verklaard, tussen partijen vast staat dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het recht dat United Force aan het beslag ten grondslag heeft gelegd.
United Force stelt zich op het standpunt dat het gegeven dat de kantonrechter haar vordering op [eiser] heeft afgewezen in dit geval niet dient te leiden tot het opheffen van het conservatoir beslag. Zij beroept zich daarbij op het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2006 (NJ 2007, 483), waarin is uitgemaakt dat louter het gegeven dat een rechter in eerste aanleg een vordering heeft afgewezen niet voldoende is om desgevorderd het gelegde conservatoir beslag op te heffen.
4.3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 705, tweede lid Rv kan een vordering tot opheffing van conservatoir beslag onder meer op grond van summierlijk gebleken ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht worden toegewezen. Voor het vaststellen van de ondeugdelijkheid van dat recht is niet voldoende dat een bodemrechter in eerste aanleg de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd, reeds heeft afgewezen. Wel is een zodanige uitspraak een belangrijk gezichtspunt dat door de voorzieningenrechter dient te worden betrokken bij het oordeel over de summierlijk gebleken ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht (HR 30 juni 2006, NJ 2007, 483, r.o. 3.2). Daarbij geldt voorts dat de voorzieningenrechter zijn oordeel zoveel mogelijk dient af te stemmen op dat van de bodemrechter. Daarnaast zal ook telkens een afweging dienen te worden gemaakt tussen het belang bij het voortduren van het conservatoir beslag en het belang bij het opheffen daarvan, alle omstandigheden daarbij in aanmerking nemend.
4.4. Bij het voorgaande speelt geen rol van betekenis dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op de voet van artikel 233 Rv is dat immers de hoofdregel. Voorts ziet de uitvoerbaarverklaring bij voorraad naar zijn aard niet op het oordeel dat het beslag onrechtmatig is, doch enkel op de vordering tot schadevergoeding die dan vervolgens nog bij staat moet worden vastgesteld.
4.5. [eiser] heeft in dit verband onder meer aangevoerd dat hij het beslagen bedrijfspand, zijnde een beleggingsobject voor hem, op korte termijn wil verkopen waarbij het conservatoir beslag hieraan in de weg staat. Hij stelt dat onder meer door de recente economische ontwikkelingen het beslagen pand in waarde is gedaald en waarschijnlijk nog verder in waarde zal dalen, waardoor hij grote financiële schade lijdt. [eiser] stelt voorts dat United Force tot op heden noch in de bodemprocedure, noch in deze procedure de beweerdelijk door haar geleden schade, tot zekerheid van de voldoening waarvan het beslag is gelegd, behoorlijk heeft onderbouwd.
United Force heeft daartegen ingebracht dat reeds het enkele voornemen van [eiser] om het beslagen pand te verkopen, haar belang bij het voortduren van het conservatoir beslag aantoont. Zij stelt dat haar geen andere verhaalsobjecten bekend zijn bij [eiser], terwijl [eiser] ook niet vrijwillig zekerheid heeft willen stellen. Verder stelt United Force dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade lijdt of heeft geleden als gevolg van (voortduren van het) beslag. Het tegendeel lijkt het geval nu [eiser] op dit moment wel inkomsten ontvangt uit de verhuur van het bedrijfspand.
4.6. In het onderhavige geval dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter het belang van United Force bij het verzekeren van verhaal voor het geval dat in hoger beroep in de bodemzaak haar vordering alsnog wordt toegewezen, te wijken voor het belang van [eiser] bij het nu vrij kunnen beschikken over zijn bedrijfspand. De voorzieningen-rechter houdt in dit geval rekening met de omstandigheid dat de bodemrechter in eerste aanleg in de hoofdzaak de vorderingen van United Force reeds geheel heeft afgewezen. Voorts acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat [eiser] aanzienlijke schade lijdt door het voortduren van het beslag, terwijl United Force niet heeft gesteld dat zij zich niet zal kunnen verhalen op de opbrengst uit een eventuele verkoop van het beslagen object door [eiser].
Het voorgaande leidt ertoe dat de voorzieningenrechter de vordering tot opheffing van het beslag op het bedrijfspand aan de [adres] te [woonplaats] zal toewijzen op de wijze als hierna bepaald.
4.7. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt tot een bedrag van € 10.000,- voor iedere dag dat United Force in gebreke blijft met het opheffen van het voornoemde beslag, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 1.000.000,-.
4.8. Het gevorderde verbod tot het opnieuw leggen van conservatoir beslag ten laste van [eiser] zal worden afgewezen. De voorzieningenrechter acht geen gronden aanwezig om het gevorderde verbod toe te wijzen, te meer niet nu een volgend verzoek tot het leggen van conservatoir beslag opnieuw zal worden getoetst door de voorzieningenrechter terwijl ook de mogelijkheid bestaat dat omstandigheden wijzigen.
4.9. United Force zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,44
- vast recht 254,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.155,44
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt United Force om het ten laste van [eiser] onder hem gelegde beslag op de onroerende zaak, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (kadastraal bekend als [woonplaats] N 457, groot 55 aren) binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis op te heffen,
5.2. bepaalt dat United Force voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.1 bepaalde, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van
€ 10.000,-, tot een maximum van € 1.000.000,-,
5.3. veroordeelt United Force in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.155,44,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B. de Jonge op 3 februari 2009.