ECLI:NL:RBARN:2009:BH0208

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
178003
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag en verklaring voor recht in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, staat de vraag centraal of gedaagde bij haar dagvaarding van 16 oktober 2008 een eis in de hoofdzaak heeft ingesteld conform artikel 700 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit artikel vereist dat binnen een door de rechter gestelde termijn na de beslaglegging een eis in de hoofdzaak wordt ingesteld, anders vervalt het beslag. Eiseres vordert in kort geding de opheffing van het conservatoir beslag dat gedaagde op haar onroerend goed heeft gelegd. Eiseres stelt dat de vordering van gedaagde in de bodemprocedure niet kan worden aangemerkt als een eis in de hoofdzaak, omdat deze niet leidt tot een executoriale titel. Gedaagde heeft in de bodemprocedure gevorderd dat het noordelijke deel van een perceel eigendom is van haar en dat de akte van verdeling uit 1992 nietig is. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van gedaagde niet voldoet aan de eisen van artikel 700 lid 3 Rv, omdat het niet gaat om een vordering die leidt tot een executoriale titel. Hierdoor is het conservatoir beslag van rechtswege vervallen. De voorzieningenrechter beveelt gedaagde om het beslag binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis te doorhalen en legt een dwangsom op voor het geval gedaagde hier niet aan voldoet. Tevens worden de proceskosten aan gedaagde opgelegd, die worden begroot op € 1.155,44. Het vonnis is uitgesproken op 14 januari 2009 door mr. M.J. Blaisse.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 178003 / KG ZA 08-763
Vonnis in kort geding van 14 januari 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. V. van Dijken te Harderwijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R. Skála te Haren.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 18 mei 1992 is een akte van verdeling tussen [eiseres] en [gedaagde] door notaris mr. Louis Davina opgemaakt. Hierin is opgenomen dat de woning met bijbehorende grond, gelegen te [plaats] aan de [adres+kad.gegevens] (hierna: [adres]) aan [eiseres] wordt toegedeeld.
2.2. [gedaagde] heeft op 24 september 2008 ten laste van [eiseres] op [adres] conservatoir beslag gelegd. Volgens het verzoekschrift is het beslag gelegd in verband met een verplichting tot terugbetaling van “ten behoeve van gerekwestreerde gedane betalingen bij de koop” van [adres].
2.3. [gedaagde] heeft op 16 oktober 2008 [eiseres] gedagvaard in de bodemprocedure. [gedaagde] heeft daarin gevorderd bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
‘a. voor recht te verklaren dat het noordelijke deel van perceel [kad.gegevens] eigendom is van [gedaagde].
b. voor recht te verklaren dat de akte van verdeling van 18 mei 1992 verleden door notaris mr. Louis Davina te Hilversum tussen partijen nietig is.
c. met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure (..).’
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. [gedaagde] te gelasten om binnen 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis datgene te doen waardoor de aantekening in het Kadaster van beslaglegging op [adres] wordt doorgehaald;
II. aan [gedaagde] een verbod op te leggen om conservatoir (afgifte)beslag te leggen op [adres] tot het moment dat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist in de procedure tussen [eiseres] en [gedaagde], zoals door [gedaagde] aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 oktober 2008;
Subsidiair:
III. [gedaagde] te gelasten om binnen 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis het conservatoir beslag dat hij heeft doen leggen op [adres] op te heffen en datgene te doen waardoor de aantekening in het Kadaster van beslaglegging op [adres] wordt doorgehaald;
Primair en subsidiair:
IV. te bepalen dat [gedaagde] aan [eiseres] een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag of dagdeel dat [gedaagde] niet voldoet aan het toegewezene zoals gevorderd onder I, II en/of III, althans een zodanige dwangsom als de voorzieningenrechter in goede justitie geraden acht;
V. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. [eiseres] stelt hiertoe, kort weergegeven, dat de vordering van [gedaagde] in de bodemprocedure niet kan worden aangemerkt als eis in de hoofdzaak, als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv. Toewijzing van die vordering strekt niet tot het verkrijgen van een executoriale titel, waardoor het conservatoir beslag in een executoriale fase over zou kunnen gaan. Voorts stelt [eiseres] dat als de voorzieningenrechter toch van mening mocht zijn dat er sprake is van een eis in hoofdzaak ex artikel 700 lid 3 Rv, het conservatoir beslag opgeheven dient te worden omdat [eiseres] een groter belang heeft bij de opheffing van het conservatoir beslag dan [gedaagde] bij de instandhouding van dat beslag.
3.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. [gedaagde] betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang en betoogt dat het gevorderde in de bodemprocedure wel degelijk geldt als eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv en voorts, voorzover dat niet zo zou zijn, dat hij in de bodemprocedure bij vermeerdering van eis nog een geldvordering kan instellen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De kern van het geschil is de vraag of [gedaagde] bij haar dagvaarding van 16 oktober 2008 een eis in de hoofdzaak overeenkomstig het bepaalde in artikel 700 lid 3 Rv heeft ingesteld. Artikel 700 lid 3 Rv eist dat binnen een door de rechter, in het kader van een voorwaarde voor het verlof voor het beslag, te stellen termijn na de beslaglegging een eis in de hoofdzaak wordt ingesteld. Wordt deze termijn overschreden, dan vervalt het beslag. Hiermee is het spoedeisend belang gegeven, immers in het geval het beslag zou zijn vervallen, is de inschrijving van dat beslag in het kadaster niet langer juist en dient deze ongedaan gemaakt te worden.
4.2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de door [gedaagde] ingestelde vordering in verband met de beslaglegging niet als een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv worden aangemerkt. Een “hoofdzaak” in de zin van artikel 700 lid 3 Rv is een procedure die strekt tot het verkrijgen van een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling tot voldoening aan de vordering, ter verzekering waarvan het conservatoir beslag is gelegd (vgl HR 26 februari 1999, NJ 1999, 717). Een procedure waarin een verklaring voor recht is gevorderd, is in beginsel niet een zodanige hoofdzaak, omdat toewijzing van die vordering niet leidt tot het verkrijgen van een executoriale titel waarmee een vordering direct geïnd kan worden. Dat kan anders zijn indien tevens schadevergoeding nader op te maken bij staat wordt gevorderd, maar die situatie doet zich hier niet voor. De door [gedaagde] ingestelde vordering ziet op verkrijging van een verklaring voor recht, waardoor in de bodemprocedure geen toetsing zal plaatsvinden van de grondslag en de omvang van het door hem ingeroepen vorderingsrecht tot zekerheid van het verhaal waarvoor hij het conservatoir beslag heeft. Daarmee zijn de vorderingen van [gedaagde], zoals opgenomen in zijn dagvaarding van 16 oktober 2008 niet te beschouwen als ‘eis in de hoofdzaak’ in de zin van artikel 700 lid 3 Rv (vergelijk ook Gerechtshof Leeuwarden 24 augustus 2005, NJF 2005, 435). Nu door [gedaagde] niet is voldaan aan de voorwaarde dat uiterlijk op 19 oktober 2008 een eis in de hoofdzaak is ingesteld (zie 2.2), is het conservatoir beslag ingevolge de laatste zin van artikel 700 lid 3 Rv van rechtswege vervallen. [gedaagde] dient het conservatoir beslag dan ook krachtens artikel 727 Rv onverwijld te doen doorhalen. Het gevorderde onder 3.1. I. zal op de wijze als hierna aan te geven, worden toegewezen. De daaraan gekoppelde dwangsom zal aan een maximum worden gebonden.
4.3. Voor toewijzing van het gevorderde verbod om opnieuw ten laste van [eiseres] beslag(en) te leggen bestaat onvoldoende grond. Voor een dergelijk verbod is volgens vaste jurisprudentie slechts in uitzonderlijke gevallen op zijn plaats. Het staat immers in beginsel een ieder vrij om van de door de wet geboden middelen tot bewaring van zijn recht gebruik te maken. Nu er tussen partijen kennelijk tal van geschilpunten, en mogelijk tal van vorderingen, welke niet (alle) onderwerp van deze procedure zijn, gaat het gevorderde verbod het bestek van dit kort geding te buiten. Deze kan bij zijn beslissing daarmee dan rekening houden. De voorzieningenrechter kan zich geen oordeel vormen ook niet voorlopig over mogelijke, toekomstige, redenen om beslag te leggen. In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter echter wel aanleiding op te merken dat [gedaagde] bij een eventueel nieuw verzoek om beslagverlof dit vonnis onder de aandacht van de desbetreffende voorzieningenrechter dient te brengen.
4.4. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,44
- vast recht 254,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.155,44
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. beveelt [gedaagde] om het beslag op de onroerende zaak, bestaande uit een woonhuis met garage, schuur, zwembad, paardenstal, ondergrond, erf, tuin, grasland en verder aanbehoren, staande en gelegen aan de [adres] te [plaats+kad.gegevens] binnen twee (2) werkdagen na betekening van dit vonnis in het daartoe bestemde register te doen doorhalen,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om, ingeval hij na betekening van het vonnis bovenstaand bevel niet opvolgt, aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 1.000,- per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, echter met een maximum van € 20.000,-,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.155,44,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.J.M. Bos op 14 januari 2009.