ECLI:NL:RBARN:2008:BM9623

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/583
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.G.J. van Well
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van voortijdig ingediend bezwaar in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 24 oktober 2008 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaar dat voortijdig was ingediend door eiseres, die samen met haar echtgenoot een onderneming drijft. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat de brief van eiseres van 10 augustus 2007 niet als een tijdig ingediend bezwaarschrift kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de navorderingsaanslagen met dagtekening 29 augustus 2007 respectievelijk 30 augustus 2007 waren opgelegd, en dat de brief van eiseres niet voldeed aan de vereisten voor een tijdige indiening.

De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van eiseres had moeten weten dat de belastingaanslag nog niet was vastgesteld op het moment van indiening van het bezwaar. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet redelijkerwijs kon menen dat het besluit reeds tot stand was gekomen, en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar, en oordeelde dat de proceskosten en het griffierecht door verweerder vergoed dienden te worden.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van gemachtigden in belastingzaken. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 966 en het griffierecht van € 39 vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/583, AWB 08/585, AWB 08/586 en AWB 08/587
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 24 oktober 2008
inzake
[X], wonende te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Gorinchem, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 30 augustus 2007 voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.27) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.517.
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 29 augustus 2007 voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.37) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.667 en bij beschikking een boete van € 131.
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 29 augustus 2007 voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.47) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.687 en bij beschikking een boete van € 147.
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 29 augustus 2007 voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.57) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.886.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 13 december 2007 de navorderingsaanslagen gehandhaafd en de boetebeschikkingen vernietigd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 22 januari 2008, ontvangen bij de rechtbank op 23 januari 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2008 te Arnhem.
Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [gemachtigde] FB. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiseres drijft samen met haar echtgenoot in de vorm van een vennootschap onder firma een onderneming handelend onder de naam “[A]”. Eiseres geniet een winstaandeel van 40% en haar echtgenoot een winstaandeel van 60%. In het jaar 2005 is de zoon van eiseres tot de vennootschap toegetreden. Vanaf 2005 geniet eiseres een winstaandeel van 35%, haar echtgenoot geniet een winstaandeel van 55% en haar zoon een winstaandeel van 10%.
De hoofdactiviteiten van de onderneming bestaan uit autoschadeherstelwerkzaamheden. Daarbij worden extra diensten geleverd zoals ruiten vervangen, velgen repareren, kenteken graveren, onderdelen leveren, verzorging van vervangend vervoer, een haal- en brengservice en belettering. Vanaf het tweede kwartaal van 2005 vindt tevens verhuur van motoren plaats.
Eiseres heeft voor de jaren 2002 tot en met 2005 aangifte IB/PVV gedaan waarin is aangegeven dat eiseres recht heeft op de zelfstandigenaftrek. De aanslagen voor de jaren 2002 tot en met 2005 worden conform aangifte opgelegd.
In het jaar 2007 stelt verweerder een boekenonderzoek in. Met dagtekening 16 juli 2007 is van dit onderzoek een rapport opgemaakt.
Eiseres reageert op dit rapport bij brief van 10 augustus 2007. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
“Conclusie
Het is om het bovenstaande dat wij ervan uitgaan, dat u zult afzien van het voornemen tot correctie van de door mevrouw [X] opgevoerde zelfstandigenaftrek en haar dotatie aan de fiscale oudedagsreserve en dat u het opleggen van een vergrijpboete aan elk van de firmanten achterwege zult laten.”
Verweerder verklaart op 28 augustus 2007 een ontvangstbevestiging van voornoemde brief naar het adres van eiseres te hebben gestuurd. Gemachtigde van eiseres stelt deze ontvangstbevestiging niet te hebben ontvangen.
Met dagtekening 29 augustus 2007 respectievelijk 30 augustus 2007 worden de onderhavige navorderingsaanslagen en boetes opgelegd.
Op 22 november 2007 vindt een hoorgesprek plaats waarvan op 26 november 2007 een verslag aan eiseres wordt verzonden.
Met dagtekening 13 december 2007 doet verweerder uitspraken op bezwaar waarbij verweerder de brief van eiseres van 10 augustus 2007 aanmerkt als bezwaarschrift. Bij de uitspraken op bezwaar worden de navorderingsaanslagen gehandhaafd en de boetes vernietigd.
Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verklaard bij ontvangst van de uitnodiging voor het hoorgesprek voor het eerst op de hoogte te zijn geraakt van het feit dat verweerder de brief van 10 augustus 2007 als bezwaarschrift heeft aangemerkt. Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat er geen lange periode heeft gezeten tussen het moment van ontvangst van de uitnodiging en het hoorgesprek. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat er meestal twee tot drie weken na de uitnodiging een hoorgesprek plaastvindt.
Bij brief van 22 januari 2008 stelt eiseres beroep in tegen de uitspraken op bezwaar.
Bij brief van 23 juli 2008 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat ter zitting de ontvankelijkheid van het bezwaar aan de orde zal komen.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres in de jaren 2002 tot en met 2005 recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Daarmee hangt samen het antwoord op de vraag of er een verplichte vrijval van de fiscale oudedagsreserve moet plaatsvinden.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient de rechtbank de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres te beoordelen.
Volgens vaste jurisprudentie is de vraag of het bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard van openbare orde. Dit betreft namelijk een rechtsvraag waarin de rechtbank een beslissing dient te geven onafhankelijk van het standpunt van partijen daaromtrent.
Ingevolge artikel 22j, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt in afwijking van artikel 6:8 van de Awb de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na dagtekening van het afschrift van de voor bezwaar vatbare beschikking.
Verweerder heeft de brief van eiseres van 10 augustus 2007 aangemerkt als een bezwaarschrift. De navorderingsaanslagen hebben als dagtekening 29 augustus 2007 respectievelijk 30 augustus 2007. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat deze brief als een tijdig ingediend bezwaarschrift is aan te merken als zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 6:10 van de Awb.
In artikel 6:10 van de Awb is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift, zoals in casu het geval, achterwege blijft indien ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift het besluit reeds tot stand was gekomen of indien het besluit nog niet tot stand was gekomen de indiener van het bezwaar redelijkerwijs kon menen dat dit wel het geval was.
Gesteld noch gebleken is dat het besluit op 10 augustus 2007 reeds tot stand was gekomen. Dit heeft tot gevolg dat het bezwaarschrift slechts dan niet niet-ontvankelijk dient te worden verklaard indien eiseres redelijkerwijs kon menen dat het besluit wel reeds tot stand was gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval eiseres niet redelijkerwijs kon menen dat het besluit reeds tot stand was gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank diende de professionele gemachtigde van eiseres te weten dat gezien het gesloten stelsel van rechtsmiddelen slechts tegen de (navorderings)aanslagen bezwaar kan worden gemaakt. De gemachtigde van eiseres had tevens moeten weten dat het rapport van het boekenonderzoek niet heeft te gelden als een dergelijke belastingaanslag. Gemachtigde van eiseres heeft geen omstandigheden gesteld waaruit zou volgen dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de belastingaanslag ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift reeds was totstandgekomen. In dit kader dient de kennis van de gemachtigde aan eiseres te worden toegerekend.
Dat eiseres niet in de veronderstelling verkeerde dat de belastingaanslag reeds was vastgesteld volgt ook uit de volgende zin van de brief van 10 augustus 2007: ”Het is om het bovenstaande dat wij ervan uitgaan, dat u zult afzien van het voornemen tot correctie van de door mevrouw [X] opgevoerde zelfstandigenaftrek en haar dotatie aan de fiscale oudedagsreserve en dat u het opleggen van een vergrijpboete aan elk van de firmanten achterwege zult laten.” Te meer nu de brief van 10 augustus 2007 duidelijk een reactie betreft op het controlerapport en de rechtbank hierin geen enkele aanwijzing aantreft dat de gemachtigde van eiseres ervan uitging dat de navorderingsaanslagen reeds waren vastgesteld.
Nu vast staat dat de brief van 10 augustus 2007 niet aangemerkt kan worden als een tijdig ingediend bezwaarschrift zal de rechtbank beoordelen of er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verklaard dat er geen lange periode heeft gezeten tussen het moment van ontvangst van de uitnodiging voor het hoorgesprek en het daadwerkelijke hoorgesprek op 22 november 2007. Het staat gemachtigde bij dat verweerder heeft verklaard de zaak spoedig te willen afwerken. Op grond van het voorgaande en de verklaring van verweerder dat er meestal twee tot drie weken zit tussen de uitnodiging en het hoorgesprek acht de rechtbank het aannemelijk dat de uitnodigingen voor het hoorgesprek zijn verzonden nadat de termijn voor het indienen van het bezwaar (op 10 en 11 oktober 2007) was verstreken. Als gevolg hiervan is gemachtigde van eiseres eerst na het verstrijken van de bezwaartermijn bekend geraakt met het feit dat verweerder de brief van 10 augustus 2007 als bezwaarschrift heeft aangemerkt. Hierdoor is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hiervan kan immers alleen sprake zijn indien eiseres binnen de bezwaartermijn op de hoogte zou zijn gekomen van het feit dat de brief van 10 augustus 2007 was aangemerkt als een bezwaarschrift.
Gelet op het voorgaande had verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het beroep is derhalve gegrond.
Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank op dat de uitspraak op bezwaar om procedurele redenen wordt vernietigd, maar dat eiseres inhoudelijk geen gelijk krijgt. Wel moet verweerder de proceskosten en het griffierecht, dat door eiseres in beroep is betaald, vergoeden.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5 vanwege samenhangende zaken).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- verklaart de bezwaren niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 966, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 24 oktober 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.C.G.J. van Well, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.