ECLI:NL:RBARN:2008:BL0930

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2897
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen ambtshalve opgelegde belastingaanslagen en verzuimboete

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 14 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ondernemer in de bouwsector, en de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland. Eiser had bezwaar aangetekend tegen ambtshalve opgelegde aanslagen voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de premie ziekenfondswet zelfstandigen (ZFW) voor het jaar 2003. De aanslagen waren opgelegd omdat eiser zijn aangifte niet tijdig had ingediend. Eiser diende op 2 januari 2007 een bezwaarschrift in, maar dit bevatte geen gronden voor het bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat eiser niet had voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die stelt dat een bezwaarschrift gemotiveerd moet zijn.

De rechtbank oordeelde dat eiser, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder om zijn bezwaarschrift te motiveren, geen relevante informatie had aangeleverd. Eiser had aangevoerd dat hij zijn boekhouding niet kon indienen omdat deze in beslag was genomen, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen geldige reden was voor het niet motiveren van het bezwaar. Eiser had voldoende tijd gehad om zijn boekhouding te herstellen en had geen stappen ondernomen om dit te doen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Tevens werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/2897
Uitspraakdatum: 14 april 2008
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland/kantoor Arnhem, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 ambtshalve de volgende aanslagen opgelegd:
- een aanslag (aanslagnummer [00].H.36) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.297, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 340. Hierbij is aan eiser bij beschikking tevens een bedrag van € 3.579 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- een aanslag (aanslagnummer [00].S.36) premie ziekenfondswet zelfstandigen (hierna: ZFW), berekend naar een grondslag van € 20.250. Hierbij is aan eiser bij beschikking tevens een bedrag van € 204 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 mei 2007 de aanslag ZFW gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 13 juni 2007, ontvangen bij de rechtbank op 15 juni 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2008 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder is niet verschenen. De rechtbank heeft na de zitting een brief van verweerder ontvangen, waaruit blijkt dat er door een misverstand niemand ter zitting is verschenen.
2. Feiten
Eiser drijft een onderneming op het gebied van de bouw, onderhoud en reparatie van aanhang- en winkelwagens.
Met dagtekening 28 februari 2004 is eiser uitgenodigd om vóór 1 april 2004 aangifte te doen over het jaar 2003.
Aangezien verweerder de aangifte op 3 juni 2005 nog niet heeft ontvangen, stuurt verweerder een aanmaning met het verzoek aan eiser om zijn aangifte vóór 1 augustus 2005 in te dienen.
Verweerder stuurt op 29 september 2006 een herinnering aan eiser waarin staat vermeld dat verweerder nog steeds geen aangifte heeft ontvangen. In deze brief staat tevens vermeld dat wanneer eiser alsnog zijn aangifte binnen tien werkdagen indient, de gevolgen beperkt zullen blijven tot het opleggen van een verzuimboete van maximaal € 1.134. Tevens wordt aangekondigd dat wanneer eiser niet vóór 30 juni 2006 zijn aangifte heeft ingediend, verweerder een schatting zal maken van het belastbare inkomen. Eiser wordt in de gelegenheid gesteld om het oorspronkelijk uitgereikte aangiftebiljet uiterlijk 13 oktober 2006 in te leveren. Tot slot staat in deze brief dat eiser tegen de opgelegde aanslag in bezwaar kan gaan, maar dat hij dan dient te bewijzen dat het belastbare inkomen te hoog is vastgesteld. Eiser heeft niet gereageerd op deze herinnering.
Verweerder deelt eiser op 1 november 2006 mee dat de aangekondigde ambtshalve op te leggen aanslagen daadwerkelijk zullen worden opgelegd, aangezien eiser niet heeft gereageerd. Voor wat betreft de verzuimboete neemt verweerder het standpunt in dat er sprake is van een tweede verzuim.
Met dagtekening 22 november 2006 worden de aanslag IB/PVV en de aanslag ZFW aan eiser opgelegd.
Eiser dient met dagtekening 2 januari 2007 een bezwaarschrift in. Dit bezwaarschrift bevat – voor zover relevant – de volgende passages:
“(...)
Betreft bezwaar Ambtshalve 2003
uw brief 11-12-06. bij deze
Ik ben hiermee bezig met de heer [A]
[B] te [Q].
De heer [A] neemt na 8-1-07 contact met u op.
(…)”
Verweerder heeft eiser op 17 januari 2007 en 7 maart 2007 verzocht zijn bezwaarschrift tegen de aanslagen IB/PVV en ZFW te motiveren.
Eiser heeft op 21 maart 2007 gereageerd op deze verzoeken. In deze brief geeft eiser onder andere het volgende aan:
“Ben heel erg druk om alles weer een beetje op orde te krijgen, waaronder de boekhouding
2003-2004, omdat weer in bezit te krijgen. Het ziet er naar uit dat dit eind april weer bij mij terug is, hierna breng ik dit naar de heer [A] om dit klaar te maken en naar u te verzenden, zodat dit afgehandeld wordt (…)
Dus a.u.b. geef mij de tijd om dit op te lossen.”
Verweerder heeft op 23 maart 2007 een laatste rappel aan eiser verstuurd. Daarin staat vermeld dat verweerder geen enkele reactie heeft ontvangen. In deze brief wordt tevens vermeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard wanneer eiser niet reageert.
Uiteindelijk heeft verweerder op 4 mei 2007 voor wat betreft de aanslag ZFW uitspraak op bezwaar gedaan. Uit de uitspraak op bezwaar blijkt dat de aanslag wordt gehandhaafd, omdat eiser geen gegevens heeft aangevoerd op grond waarvan kan worden beoordeeld of en tot welk bedrag de aanslag en de boete te hoog zijn vastgesteld.
3. Geschil
In geschil is of het bezwaar ontvankelijk is.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Tegen welke aanslag(en) is het bezwaar en beroep gericht?
Alhoewel in het dossier enkel de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de aanslag ZFW is opgenomen, neemt de rechtbank als uitgangspunt dat het bezwaar en beroep van eiser tevens geacht worden gericht te zijn tegen de aanslag IB/PVV.
4.2 Dictum uitspraak op bezwaar
Uit de uitspraak op bezwaar blijkt niet of verweerder het bezwaar ongegrond dan wel
niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De rechtbank neemt aan dat verweerder, gezien de bewoordingen van de uitspraak op bezwaar, het bezwaar ongegrond heeft verklaard.
4.3 Ontvankelijkheid van het bezwaar
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil te komen, dient de rechtbank te onderzoeken of verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Meer in het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het bezwaarschrift gemotiveerd is.
Op grond van artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb dient een bezwaarschrift onder andere de gronden van het bezwaar te bevatten.
Op grond van artikel 6:6, onderdeel a, van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de Awb gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar. De indiener moet dan wel de gelegenheid hebben gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Verweerder heeft eiser tijdens de bezwaarfase diverse malen in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift te motiveren. Eiser heeft enkel op 21 maart 2007 gereageerd met de mededeling dat hij bezig was de administratie in zijn bezit te krijgen.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het bezwaar moet zijn gemotiveerd. Met de 'gronden' worden de redenen of argumenten bedoeld die de indiener heeft om het besluit vernietigd, herroepen of gewijzigd te krijgen. De bezwaarschriftenprocedure is dus bedoeld om verweerder de mogelijkheid te geven zijn eerdere oordeel te heroverwegen. Daartoe dient eiser zijn bezwaarschrift te motiveren. Eiser heeft zijn bezwaarschrift niet gemotiveerd, ook niet na herhaalde verzoeken van verweerder. In het bezwaarschrift zelf en de brief van 21 maart 2007 van eiser leest de rechtbank geen gronden voor het bezwaar. Verweerder heeft dan ook niet tot een heroverweging kunnen overgaan.
Eiser heeft aangevoerd dat hij geen aangifte heeft kunnen indienen omdat hij niet de beschikking had over zijn boekhouding. Dit laatste werd veroorzaakt doordat hij in de financiële problemen terecht was gekomen, zijn huis, werkplaats en onderneming heeft moeten verkopen, zijn boekhouding door een leverancier in beslag was genomen en dat hij wegens zijn financiële problemen ook geen adviseur heeft kunnen inschakelen. Voor zover eiser hiermee heeft bedoeld te stellen dat hem met betrekking tot het niet motiveren van het bezwaarschrift geen enkel verwijt treft, faalt deze grief. Het feit dat de boekhouding in beslag is genomen, is naar het oordeel van de rechtbank namelijk geen reden om te oordelen dat het niet motiveren van het bezwaarschrift hem niet is toe te rekenen. Eiser had na de inbeslagname direct stappen kunnen ondernemen om de beschikking te krijgen over zijn boekhouding. Uit de stelling van eiser dat hij geen aangifte heeft kunnen indienen, omdat zijn boekhouding in beslag was genomen door een leverancier, leidt de rechtbank af dat eiser al gedurende een geruime periode de tijd heeft gehad om zijn boekhouding weer in zijn bezit te krijgen. Zijn aangifte had namelijk vóór 1 april 2004 moeten worden ingediend. Niet gebleken is dat eiser direct na de inbeslagname stappen heeft ondernomen om zijn boekhouding in zijn bezit te krijgen.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, aangezien verweerder het bezwaar (blijkbaar) ongegrond heeft verklaard terwijl het niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 14 april 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J.H. van Suilen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.
De griffier,
De rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.