ECLI:NL:RBARN:2008:BK7716

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/5098
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van kosten voor huishoudelijke hulp in het kader van inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 11 augustus 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Almere, over de aftrekbaarheid van kosten voor huishoudelijke hulp in het kader van de inkomstenbelasting. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2005, waarbij de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning had vastgesteld op € 52.792. Na bezwaar werd dit verlaagd naar € 51.182, maar de kosten voor huishoudelijke hulp werden niet in aanmerking genomen. Eiser had in zijn aangifte kosten voor huishoudelijke hulp opgevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat deze kosten niet aftrekbaar waren omdat eiser geen gedateerde facturen had overgelegd die voldeden aan de eisen van de Wet Inkomstenbelasting 2001. De rechtbank stelde vast dat de kosten voor huishoudelijke hulp alleen in aanmerking komen voor aftrek als deze zijn aangetoond met facturen waarin de naam en het adres van de hulp zijn vermeld. Eiser had geen dergelijke facturen overgelegd, waardoor de rechtbank oordeelde dat de kosten niet in aanmerking kwamen voor aftrek als buitengewone uitgaven wegens ziekte.

Daarnaast heeft eiser zich beroepen op het vertrouwensbeginsel, stellende dat verweerder in voorgaande jaren zijn standpunt had gevolgd. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van opgewekt vertrouwen, aangezien de kwestie van de huishoudelijke hulp in eerdere jaren niet expliciet aan de orde was geweest. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover deze niet over de proceskostenvergoeding besliste, en kende eiser een proceskostenvergoeding toe van € 103,90. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 234,40, en werd gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter F.M. Smit in aanwezigheid van griffier J.A. Vriezen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 07/5098
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 11 augustus 2008
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Almere, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [00].H56) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.792.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2007 de aanslag verminderd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 51.182.
Eiser heeft daartegen bij brief van 1 november 2007, ontvangen bij de rechtbank op 20 november 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2008 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
2. Feiten
De echtgenote van eiser is chronisch ziek. Eiser maakt sinds 1992 gebruik van huishoudelijke hulp. Sindsdien heeft hij deze kostenpost in iedere belastingaangifte opgenomen onder de post buitengewone lasten. In het jaar 2005 heeft hij van januari tot en met juli 8 uur per week een hulp in de huishouding gehad. Vanaf augustus 2005 was dit 4 uur per week. De overige huishoudelijke werkzaamheden heeft eiser zelf verricht, nadat hij 4 uur per week minder is gaan werken. Eiser betaalt de hulp € 10 per uur. Voor zijn eigen werkzaamheden berekent hij ook een bedrag van € 10 per uur. Eiser heeft een bedrag van 50 x 8 x € 10 minus € 1004 aan vergoeding = € 2996 in aanmerking genomen in zijn aangifte.
Voor het jaar 2005 heeft eiser op 27 maart 2006 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.730. Met dagtekening 9 juni 2006 is aan eiser een voorlopige aanslag opgelegd conform de ingediende aangifte.
Verweerder heeft vervolgens bij brief van 23 april 2007 vragen gesteld aan eiser. Deze vragen zijn door eiser beantwoord. Verweerder heeft vervolgens met dagtekening 3 juli 2007 de definitieve aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.792.
Tegen deze aanslag heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag verlaagd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is nader vastgesteld op
€ 51.182. De door eiser opgevoerde kosten voor huishoudelijke hulp zijn in bezwaar niet in aanmerking genomen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
3. Geschil
In geschil is of eiser de kosten voor huishoudelijke hulp in aftrek kan brengen als buitengewone uitgaven wegens ziekte. Voorts is in geschil de proceskostenvergoeding in bezwaar.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Met betrekking tot de vraag of de door eiser geclaimde kosten wegens de door eiser zelf verrichte huishoudelijke werkzaamheden in aanmerking komen voor een aftrek buitengewone uitgaven wegens ziekte overweegt de rechtbank als volgt. De door eiser gemaakte kosten kunnen slechts in aftrek worden gebracht indien de werkzaamheden verricht zijn in het economische verkeer. Hiervan is sprake indien de werkzaamheden zijn verricht tegen beloning en zij het kader van de onder echtgenoten gebruikelijke wederzijdse hulp en bijstand te buiten gaan. (zie onder meer Hoge Raad 16 september 1981, nr. 20.684, BNB 1981/296). Nu niet gebleken is dat eiser facturen aan zijn echtgenote heeft verzonden en hij voorts niet door zijn echtgenote is betaald voor zijn werkzaamheden, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van werkzaamheden die verricht zijn in het economische verkeer. Op grond van het voorgaande komen de door eiser geclaimde kosten wegens de door eiser zelf verrichte huishoudelijke werkzaamheden niet in aanmerking voor een aftrek buitengewone uitgaven wegens ziekte.
Ten aanzien van de kosten die eiser heeft gemaakt voor het inhuren van huishoudelijke hulp overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6.18, vijfde lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 worden uitgaven voor extra gezinshulp slechts in aanmerking genomen voorzover zij blijken uit gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld. Eiser heeft geen facturen overgelegd van de door hem ingehuurde hulp en hij voldoet derhalve niet aan de voorwaarden zoals gesteld in voornoemd artikel. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de door eiser opgevoerde kosten voor huishoudelijke hulp niet in aanmerking komen voor een aftrek buitengewone uitgaven wegens ziekte. De omstandigheid dat DETAM/UWV wel de situatie heeft geaccepteerd, zonder het bestaan van facturen, maak dit niet anders.
Voorts heeft eiser zich beroepen op het vertrouwensbeginsel. Eiser is van mening dat verweerder over voorgaande jaren zijn standpunt heeft gevolgd en dat daardoor het vertrouwen is gewekt dat ook voor het jaar 2005 de geclaimde kosten zouden worden geaccepteerd als aftrek buitengewone uitgaven. De rechtbank overweegt dat in de voorgaande jaren de kwestie omtrent het inhuren van huishoudelijke hulp niet uitdrukkelijk aan de orde is geweest bij de aanslagregeling. De enkele omstandigheid dat verweerder op dit punt de aangifte van eiser heeft gevolgd is onvoldoende om te oordelen dat sprake is van opgewekt vertrouwen. Weliswaar zijn er door verweerder vragen gesteld naar aanleiding van eerdere aangiften, maar deze vragen zagen niet op de kosten voor huishoudelijke hulp. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte in zijn uitspraak op bezwaar niet beslist heeft op zijn verzoek om een proceskostenvergoeding. Tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek om kostenvergoeding tijdig is ingediend. Verweerder had derhalve bij uitspraak op bezwaar op het verzoek dienen te beslissen, maar heeft dit nagelaten. Het beroep van eiser op dit punt is gegrond. De rechtbank zal, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, alsnog beslissen op het verzoek om proceskostenvergoeding voor de in bezwaar gemaakte kosten.
Vast staat dat het bezwaar van eiser (gedeeltelijk) gegrond is verklaard, zodat een herroeping van het bestreden besluit in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat ervan uit dat deze herroeping te wijten is aan onrechtmatig handelen van verweerder, aangezien verweerder alsnog akkoord is gegaan met een aantal aftrekposten en niet is gesteld of gebleken dat eiser de hiervoor benodigde gegevens pas in de bezwaarfase heeft overgelegd. Verweerder heeft ook niet aangevoerd dat een proceskostenvergoeding achterwege zou moeten blijven omdat er geen sprake zou zijn van onrechtmatigheid.
Nu aan de in artikel 7:15 van de Awb gestelde voorwaarden is voldaan, heeft eiser recht op een vergoeding van de door hem gemaakte kosten in bezwaar. Wat betreft van de hoogte van deze vergoeding, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, maar op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) komt hij, anders dan verweerder meent, wel in aanmerking voor reis- en verletkosten voor het bijwonen van de hoorzitting, zie artikel 1 sub c en d van het Besluit. De rechtbank stelt de verletkosten van eiser, wegens het ontbreken van bewijsstukken betreffende gederfde inkomsten, op € 25 per uur. Voor de reistijd en de daadwerkelijke duur van de hoorzitting neemt de rechtbank een tijdsbestek van drie uur in aanmerking. Als gevolg hiervan heeft eiser recht op € 75 voor het bijwonen van de hoorzitting. Daarnaast komt eiser in aanmerking voor een vergoeding van de reiskosten. De rechtbank stelt de reiskosten op grond van het Besluit op € 28,90 op basis van een tweede klas retour met het openbaar vervoer.
De totale toewijsbare proceskosten voor de bezwaarfase komen dan uit op € 103,90.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Eiser komt in aanmerking voor vergoeding van de reis- en verletkosten. Voor het bijwonen van de zitting en de daarbij behorende reistijd heeft de rechtbank vier uur in aanmerking genomen tegen een tarief van € 25 per uur. Derhalve dient de vergoeding voor verletkosten te worden vastgesteld op € 100. De rechtbank stelt de reiskosten op grond van het Besluit vast op € 30,50 op basis van een tweede klas retour met het openbaar vervoer.
De totale toewijsbare proceskosten voor de beroepsfase komen dan uit op € 130,50.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover hierin niet is beslist over de proceskostenvergoeding;
- kent eiser een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toe van € 103,90;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 234,40, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 11 augustus 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr.drs. J.A. Vriezen, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.