ECLI:NL:RBARN:2008:BJ6197

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2788
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 10 januari 2008 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep van eiser tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1998. Eiser had een bezwaarschrift ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had aangetoond dat dit tijdig ter post was bezorgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift pas op 4 februari 2004 door verweerder is ontvangen, terwijl de termijn voor indiening op 29 januari 2004 was geëindigd. Eiser stelde dat hij het bezwaarschrift op 26 januari 2004 had overhandigd aan een functionaris, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om deze stelling te onderbouwen.

Het onderzoek ter zitting vond plaats op 18 oktober 2007, maar eiser was niet verschenen. De rechtbank had eerder al brieven gestuurd om eiser uit te nodigen voor de zitting, maar deze waren niet retour ontvangen. Eiser had verzocht om uitstel van de zitting, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de rechtbank van mening was dat eiser voldoende tijd had gehad om zich voor te bereiden. De rechtbank concludeerde dat de bewijslast voor de tijdige terpostbezorging bij eiser lag en dat hij hierin niet was geslaagd.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, wat betekende dat de inhoudelijke beoordeling van de navorderingsaanslag niet aan de orde kwam. De rechtbank merkte op dat het bezwaar van eiser ook niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, maar dat dit niet meer relevant was gezien de uitspraak over het beroep. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroeps- en bezwaarschriften en de verantwoordelijkheid van de indiener om bewijs te leveren van tijdige terpostbezorging.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/2788
Uitspraakdatum: 10 januari 2008
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], volgens eigen opgaven wonende te [Z],
op de Nederlandse Antillen, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [.]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 35.774 (ƒ 78.837).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 juni 2005 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 18 juli 2005, ontvangen bij de rechtbank op 29 juli 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft een aanvang genomen op 16 december 2005 te Arnhem.
Verweerder is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 9 november 2005 aan
[X], op het postadres P.O. Box [000], [Z], Netherlands Antilles, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De aangetekende brief is verstuurd naar het door eiser in zijn beroepschrift genoemde adres. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief voorafgaand aan de zitting niet ter griffie is terugontvangen, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen om te reageren op de stelling van verweerder dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
De rechtbank heeft daartoe op 19 januari 2006 een brief aan eiser verzonden met het verzoek om aan te geven waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. De rechtbank heeft eiser daarbij verzocht om er voor te zorgen dat zijn reactie uiterlijk 28 februari 2006 in het bezit van de rechtbank zou zijn. Eiser heeft niet op deze brief gereageerd.
De rechtbank heeft partijen op 15 maart 2007 verzocht om toestemming tot het doen van uitspraak zonder nadere zitting. Het voor eiser bestemde verzoek is verstuurd naar het door eiser in zijn beroepschrift genoemde adres.
De rechtbank heeft eiser op 6 april 2007 nogmaals gevraagd om te reageren op eerdergenoemde brief van 15 maart 2007. De rechtbank heeft eiser verzocht om binnen zeven dagen na dagtekening van de brief te reageren. De brief is verstuurd naar het door eiser in zijn beroepschrift genoemde adres.
Op 18 april 2007 heeft eiser gereageerd op de brief van de rechtbank van 15 maart 2007. Deze reactie is door de rechtbank op 20 april 2007 ontvangen. In deze brief stelt eiser geen uitnodiging voor een zitting op 16 december 2006 te hebben ontvangen. Tevens stelt eiser dat het hem niet duidelijk is waarom het vooronderzoek is heropend en tot welke inzichten dit heeft geleid.
Op 24 april 2007 heeft de rechtbank per aangetekende post de uitnodigingen voor de zitting van 4 juni 2007 aangetekend aan partijen verstuurd.
Naar aanleiding van de brief van eiser van 18 april 2007 heeft de rechtbank eiser op
3 mei 2007 zowel per aangetekende post als per gewone post nogmaals verzocht om te reageren op de stelling van verweerder dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. De rechtbank heeft een kopie van de brief van 19 januari 2006 als bijlage bij deze brief opgenomen. Tevens heeft de rechtbank medegedeeld dat de uitnodiging voor de zitting van
4 juni 2007 was verstuurd. Tot slot heeft de rechtbank medegedeeld dat wanneer eiser niet zou reageren, de rechtbank er vanuit gaat dat er geen geldige reden is voor de te late indiening van bezwaarschrift en dat de rechtbank het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zal verklaren.
Eiser heeft voorafgaand aan de zitting van 4 juni 2007 niet op de brief van
3 mei 2007 gereageerd.
Op 4 juni 2007 is het onderzoek ter zitting voortgezet. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 24 april 2007 aan [X], op het postadres P.O. Box [000], [Z], Netherlands Antilles, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De aangetekende brief is verstuurd naar het door eiser in zijn beroepschrift genoemde adres. Deze uitnodiging is tevens als bijlage bij eerdergenoemde brief van 3 mei 2007 opgenomen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief voorafgaand aan de zitting niet ter griffie is terugontvangen, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
De rechtbank heeft aan het eind van de zitting het onderzoek ter zitting gesloten. Nadien heeft de rechtbank besloten het vooronderzoek te heropenen om eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op de stelling van verweerder dat het beroepschrift niet tijdig zou zijn ingediend.
Eiser heeft bij brief van 29 juni 2007, welke door de rechtbank is ontvangen op
3 juli 2007, gereageerd op de brief van de rechtbank van 3 mei 2007. Daarin meldt eiser dat hij de oproeping voor de zittingen van 16 december 2005 en 4 juni 2007 niet heeft ontvangen. Ten aanzien van de overschrijding van de bezwaartermijn heeft eiser aangevoerd dat hij het bezwaarschrift op 26 januari 2004 heeft geschreven, dat hij op dat moment in “beperkende omstandigheden” verkeerde en dat hij het bezwaarschrift (inclusief een gefrankeerde enveloppe) op 26 januari 2004 heeft overhandigd aan de daarvoor bestemde functionaris. Eiser verbindt hieraan de conclusie dat hij tijdig en adequaat heeft gereageerd. Ook merkt eiser op dat verweerder in de uitspraak op bezwaar niets heeft gemeld over een mogelijke overschrijding van de bezwaartermijn.
De rechtbank heeft eiser op 26 juli 2007 zowel per aangetekende post als per gewone post een brief gestuurd waarin wordt medegedeeld dat de rechtbank het vooronderzoek heeft heropend. De brieven zijn verstuurd naar het door eiser in zijn beroepschrift genoemde adres. Als bijlagen bij deze brief zijn de volgende brieven opgenomen:
- de uitnodiging voor de zitting van 18 oktober 2007, waarin eiser tevens wordt opgeroepen om in persoon te verschijnen;
- een brief waarin de rechtbank eiser verzoekt om te reageren op de stelling van verweerder dat het beroepschrift te laat is ingediend. In de brief wordt tevens vermeld dat wanneer eiser niet (tijdig) reageert en ook niet ter zitting verschijnt, de rechtbank er vanuit gaat dat eiser geen geldige reden heeft voor de te late indiening van het beroepschrift en dat de rechtbank in dat geval het beroep niet-ontvankelijk zal verklaren.
Op maandag 8 oktober 2007 heeft eiser telefonisch contact opgenomen met de rechtbank naar aanleiding van de uitnodiging voor de zitting van 18 oktober 2007. Eiser heeft daarbij aangegeven dat de zitting is gepland op een dag dat hij verhinderd is.
De griffier heeft eiser diezelfde dag teruggebeld. Tijdens dat telefoongesprek heeft eiser aangegeven:
- dat hij op 18 oktober 2007 niet in Nederland verblijft;
- dat hij 18 oktober 2007 heeft doorgegeven als een van zijn verhinderdata;
- dat hij de zaak graag mondeling wil toelichten in plaats van schriftelijk.
De griffier heeft tijdens dat telefoongesprek aangegeven dat de rechtbank niet op de hoogte is van de verhinderdata. De griffier heeft ook gevraagd waarom eiser niet eerder heeft gereageerd op de uitnodiging, nu deze uitnodiging al op 26 juli 2007 is verstuurd. Hierop heeft eiser geantwoord dat hij veel post van de rechtbank heeft ontvangen en dat de post gefaseerd en met vertraging door hem wordt ontvangen.
Tijdens dit telefoongesprek is afgesproken dat de griffier zou overleggen met de rechter en op donderdag 11 oktober 2007 telefonisch contact zou opnemen met eiser.
Met dagtekening 8 oktober 2007 (abusievelijk gedateerd 8 oktober 2008) heeft eiser een brief naar de rechtbank verstuurd, welke brief op 10 oktober 2007 door de rechtbank is ontvangen. In deze brief stelt eiser dat hij in een eerder stadium, namelijk als bijlage bij zijn brief van
29 juni 2007, de rechtbank heeft bericht tot en met oktober 2007 niet beschikbaar te zijn. Ook geeft eiser in deze brief aan op 8 oktober 2007 contact te hebben gezocht met de rechtbank, omdat hij nog geen bericht had ontvangen over het uitstel van de zitting van
18 oktober 2007 en omdat hij nog geen bericht van de rechtbank had ontvangen over een nieuwe zittingsdatum. Daarnaast heeft eiser aangegeven gebruik te willen maken van zijn recht om zelf bij de zitting aanwezig te zijn om een nadere toelichting te kunnen geven en mogelijke vragen te beantwoorden. Tevens heeft eiser verzocht om een nieuwe zittingsdatum te plannen. Tot slot heeft eiser gesteld dat is afgesproken dat tijdens het telefonisch contact van donderdag 11 oktober 2007 zal worden gesproken over een nieuwe datum voor de zitting.
Op 11 oktober 2007 is er telefonisch contact geweest tussen de griffier en eiser. De griffier heeft tijdens dit telefoongesprek medegedeeld dat de rechtbank de zitting niet zal verplaatsen op grond van de volgende overwegingen:
- de uitnodiging voor de zitting van 18 oktober 2007 is al op 26 juli 2007 aan eiser verstuurd;
- de uitnodiging is zowel per aangetekende post als per gewone post verstuurd;
- geen van de uitnodigingen is door de rechtbank retour ontvangen;
- de rechtbank heeft vanaf de dag dat de uitnodiging is verstuurd tot 8 oktober 2007 niets van eiser vernomen omtrent een mogelijke verhindering op 18 oktober 2007;
- de brief van 29 juni 2007 waarnaar eiser verwijst in zijn brief van 8 oktober 2007 vermeldt geen verhinderdata. Ook een bijlage waarin de verhinderdata zouden zijn opgenomen maakt geen deel uit van deze brief. Tot slot wordt in de brief zelf niet verwezen naar een bijlage;
- in de andere dossiers van eiser is geen brief met verhinderdata aangetroffen.
Eiser heeft tijdens dit telefoongesprek aangegeven graag op de zitting aanwezig te willen zijn, aangezien dat de betrouwbaarheid van zijn verklaring ten goede zou komen. Tevens heeft eiser aangegeven niet te begrijpen waarom de rechtbank de zitting niet wil verzetten.
De griffier heeft eiser nogmaals eerdergenoemde overwegingen medegedeeld. De griffier heeft eiser er nog op gewezen dat enkel de ontvankelijkheid van het beroep aan de orde zal komen en dat niet wordt toegekomen aan het inhoudelijke geschil. De griffier heeft tevens uitgelegd dat wanneer eiser schriftelijk zou reageren op de stelling van verweerder dat het beroepschrift te laat is ingediend, de rechtbank daarmee rekening kan houden bij de uitspraak. De griffier heeft eiser erop gewezen dat wanneer eiser niet (tijdig) zou reageren, de rechtbank overeenkomstig de brief van 26 juli 2007 zal aannemen dat er geen geldige reden is voor de termijnoverschrijding. Tot slot heeft de griffier eiser erop gewezen dat wanneer de rechtbank uitspraak heeft gedaan, eiser daartegen hoger beroep kan instellen bij het gerechtshof.
Eiser heeft gevraagd wanneer het beroepschrift door de rechtbank is ontvangen. De griffier heeft geantwoord dat uit de stempel blijkt dat het beroepschrift op 29 juli 2005 door de rechtbank is ontvangen en dat het beroepschrift is gedagtekend 18 juli 2005. Eiser heeft gesteld dat de vertraging wellicht is veroorzaakt doordat de brief in het buitenland is gepost. De griffier heeft eiser medegedeeld dat dit mogelijk zou kunnen zijn. Tevens heeft de griffier eiser gevraagd om, wanneer eiser niet naar de zitting zou komen, de gang van zaken omtrent de indiening van het beroepschrift op papier te zetten onder vermelding van de relevante data. De griffier heeft eiser aangeboden om het beroepschrift en envelop met stempel toe te sturen of te faxen. Van dit aanbod heeft eiser geen gebruik gemaakt.
Eiser heeft tijdens dit telefoongesprek zijn standpunt herhaald dat hij niet begrijpt dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met zijn verhinderdata en ook niet begrijpt dat de rechtbank de zitting niet wenst te verzetten. De griffier heeft hem medegedeeld dat de overwegingen van de rechtbank hem al zijn medegedeeld, dat het standpunt van de rechtbank niet wijzigt en dat de zitting niet zal worden verzet.
Eiser besluit het telefoongesprek met de mededeling dat hij zal bezien of hij alsnog schriftelijk zal reageren.
De rechtbank heeft de inhoud van het telefoongesprek schriftelijk bevestigd aan eiser bij brief van 12 oktober 2007. Deze brief is zowel per aangetekende post als per gewone post verzonden aan [X], op het postadres P.O. Box [000], [Z], te Netherlands Antilles, het door eiser in zijn beroepschrift genoemde adres.
Eiser heeft bij brief van 14 oktober 2007 gereageerd op het telefoongesprek van 11 oktober 2007. Deze brief is door de rechtbank op 16 oktober 2007 ontvangen. In deze brief stelt eiser kort gezegd:
- dat de zitting is gepland op 18 oktober 2007, terwijl eiser heeft aangegeven op die datum niet beschikbaar te zijn;
- dat de rechtbank heeft ontkend op de hoogte te zijn van de verhinderdata, terwijl de rechtbank wel beschikt over de brief van 29 juni 2007;
- dat de uitnodiging voor de zitting is gedateerd 26 juli 2007, dat wil zeggen ruimschoots na dagtekening van de brief van eiser waarin hij zijn verhinderdata heeft doorgegeven;
- dat hij niet begrijpt dat de zitting niet wordt verplaatst, dat de rechtbank zich deze houding niet kan permitteren, dat eiser hierdoor de mogelijkheid en het wettelijk recht wordt ontnomen om in persoon aanwezig te zijn en dat het geschil omtrent de ontvankelijkheid cruciaal is voor deze procedure;
- dat de rechtbank heeft verzuimd om eiser te voorzien van documenten waaruit de mogelijk te late terpostbezorging zou blijken, hetgeen voor eiser cruciale informatie is om aannemelijk te maken dat eiser zorgvuldig en tijdig heeft gehandeld;
- dat hij een nieuwe zittingsdatum met belangstelling tegemoet ziet en dat de rechtbank hem op zijn mobiele telefoon kan bereiken voor de afstemming van een nieuwe zittingsdatum.
De rechtbank heeft op 17 oktober 2007 per faxbericht aan verweerder een kopie van de volgende brieven toegestuurd:
- de brief van eiser van 29 juni 2007;
- de brief van eiser van 8 oktober 2007;
- de brief van de rechtbank 12 oktober 2007;
- de brief van eiser van 14 oktober 2007.
In dit faxbericht heeft de rechtbank aangegeven dat het verzoek van eiser om uitstel niet is gehonoreerd en dat de zitting doorgang zal vinden. Tevens is verweerder verzocht om, indien gewenst, schriftelijk of ter zitting te reageren op genoemde brieven.
Op 18 oktober 2007 is het onderzoek ter zitting voortgezet. Verweerder is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
Eiser is door de griffier zowel bij aangetekende brief als per gewone brief, verzonden op
26 juli 2007 aan [X], op het postadres P.O. Box [000], [Z], Netherlands Antilles, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om in persoon op de zitting te verschijnen. Beide brieven zijn verstuurd naar het door eiser in zijn beroepschrift genoemde adres. Eiser is niet verschenen. Nu genoemde brieven voorafgaand aan de zitting niet ter griffie zijn terugontvangen, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft op 12 november 2007 de uitnodiging van 24 april 2007 voor de zitting van 4 juni 2007, retour ontvangen. Blijkens een daarop geplaatste stempel zijn de volgende onderdelen aangevinkt: “Retour a l’envoyeur” en “Non réclamé”.
De rechtbank heeft op 12 november 2007 de aangetekende brief van 3 mei 2007 retour ontvangen. Blijkens een daarop geplaatste stempel zijn de volgende onderdelen aangevinkt: “Retour a l’envoyeur” en “Non réclamé”.
De rechtbank heeft op 3 december 2007 de aangetekende brief van 12 oktober 2007 retour ontvangen. Blijkens een daarop geplaatste stempel zijn de volgende onderdelen aangevinkt: “Retour a l’envoyeur” en “Non réclamé”.
2. Feiten
Aan eiser is op donderdag 18 december 2003 een navorderingsaanslag opgelegd.
Eiser heeft hiertegen op maandag 26 januari 2004 bezwaar ingediend, welk bezwaarschrift op woensdag 4 februari 2004 door verweerder is ontvangen. De enveloppe waarin het bezwaarschrift is verstuurd, is gefrankeerd met een Nederlandse postzegel en is op dinsdag
3 februari 2004 afgestempeld in ’s-Hertogenbosch.
Verweerder heeft op woensdag 15 juni 2005 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft op maandag 18 juli 2005 beroep ingesteld, welk beroepschrift op vrijdag
29 juli 2005 door de rechtbank is ontvangen. De poststempel op de enveloppe waarin het beroepschrift is verstuurd, is onduidelijk.
Verweerder heeft in het verweerschrift het standpunt ingenomen dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. Ten aanzien van het bezwaarschrift heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
3. Geschil
In geschil is of aan eiser terecht een navorderingsaanslag is opgelegd. Voordat de rechtbank aan de beoordeling daarvan kan toekomen, moeten eerst de volgende vragen worden beantwoord:
1. is eiser tijdig in beroep gekomen; zo ja,
2. is eiser tijdig in bezwaar gekomen.
Pas als beroep en bezwaar tijdig worden geoordeeld kan de rechtbank de navorderingsaanslag beoordelen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Vooraf: Motivering van de afwijzing van het verzoek om uitstel
Hoewel de rechtbank al mondeling en schriftelijk aan eiser heeft uitgelegd waarom geen uitstel is verleend voor de zitting van 18 oktober 2007, zal dit hierna nog eens worden toegelicht.
Op grond van artikel 8:56 van de Awb dienen partijen ten minste drie weken van tevoren te worden uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen.
In artikel 14, eerste lid, van de Landelijke procesregeling bestuursrecht wordt, onverminderd artikel 8:56 van de Awb, de uitnodiging of oproeping om op een zitting van de rechtbank te verschijnen in de regel ten minste zes weken voorafgaande aan de zitting verzonden.
Op grond van artikel 14, derde lid, van de Landelijke procesregeling bestuursrecht wordt een verzoek om verdaging van de behandeling ter zitting slechts ingewilligd in uitzonderlijke omstandigheden en indien daarom zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd wordt verzocht.
Eiser heeft op 8 oktober 2007 de rechtbank verzocht om uitstel van de zitting van 18 oktober 2007 wegens verblijf in het buitenland. De rechtbank heeft dit verzoek op grond van de volgende overwegingen afgewezen:
- het beroepschrift dateert van 18 juli 2005. Vanaf dat moment heeft eiser zich reeds op een mondelinge behandeling kunnen voorbereiden en heeft eiser nog nadere stukken kunnen indienen, eventueel in reactie op het verweerschrift;
- de uitnodiging voor de zitting is al op 26 juli 2007 aan eiser verstuurd, dat wil zeggen ruim elf weken voordat de zitting zou plaatsvinden. Daarmee heeft de rechtbank een aanzienlijk ruimere termijn gehanteerd dan is voorgeschreven op grond van artikel 8:56 van de Awb, waarin is opgenomen dat partijen minimaal drie weken van tevoren worden uitgenodigd op een zitting van de rechtbank te verschijnen. Ook is de door de rechtbank gehanteerde termijn van elf weken aanzienlijk ruimer dan de termijn die is genoemd in artikel 14 van de Landelijke procesregeling bestuursrecht, waarin is opgenomen dat de uitnodiging om op een zitting van de rechtbank te verschijnen in de regel ten minste zes weken voorafgaande aan de zitting wordt verzonden;
- de uitnodiging is zowel per aangetekende post als per gewone post verstuurd en geen van deze uitnodigingen is voorafgaand aan de zitting door de rechtbank retour ontvangen;
- de uitnodigingen zijn verstuurd naar het door eiser in zijn beroepschrift en latere correspondentie genoemde (post)adres;
- de rechtbank heeft na de uitnodiging van 26 juli 2007 tot aan het telefoongesprek van
8 oktober 2007 niets van eiser vernomen omtrent een mogelijke verhindering op
18 oktober 2007, terwijl eiser daarvoor ruim de tijd heeft gehad;
- in de brief van 29 juni 2007 waarnaar eiser verwijst in zijn brief van 8 oktober 2007 worden geen verhinderdata vermeld. Ook is bij deze brief geen bijlage opgenomen waarin de verhinderdata zijn opgenomen. Tot slot wordt in de brief zelf niet verwezen naar een bijlage;
- eiser heeft meerdere beroepszaken ingesteld bij de rechtbank te Arnhem. Ook in de andere dossiers van eiser is geen brief met verhinderdata aangetroffen;
- de onderhavige zaak betreft een relatief oud belastingjaar, namelijk het jaar 1998, en de goede procesorde brengt mee dat geen verdere vertraging kan worden toegestaan.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van voldoende gewichtige redenen voor uitstel van de zitting. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het verzoek om uitstel zo spoedig mogelijk is ingediend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen beginsel van goede procesorde is geschonden door het verzoek om uitstel af te wijzen.
4.2 Ontvankelijkheid van het beroep
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De dagtekening van de uitspraak op bezwaar is woensdag 15 juni 2005. Gesteld noch gebleken is dat de uitspraak op bezwaar pas na 15 juni 2005 is verzonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is derhalve geëindigd op woensdag 27 juli 2005. Het beroepschrift is gedagtekend op maandag 18 juli 2005 en op vrijdag 29 juli 2005 door de rechtbank ontvangen. De enveloppe waarin het beroepschrift is verstuurd, is voorzien van een onduidelijk poststempel. De enveloppe kan afgestempeld zijn op dinsdag 26 juli 2005 of op donderdag 28 juli 2005.
Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen binnen een week na afloop van de beroepstermijn. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
Verweerder heeft betwist dat het beroepschrift tijdig is ingediend. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat het, gezien de poststempel van 28 juli 2005, op voorhand niet waarschijnlijk is dat het beroepschrift uiterlijk 27 juli 2005 ter post is bezorgd.
De bewijslast van de tijdige terpostbezorging ligt bij eiser.
Eiser heeft desgevraagd geen enkele informatie verschaft omtrent de terpostbezorging. Ook heeft eiser niet gesteld dat het beroepschrift uiterlijk woensdag 27 juli 2005 in de brievenbus was gedeponeerd of op het postkantoor was aangeboden. Tot slot heeft eiser de stelling van verweerder dat het beroepschrift buiten de termijn ter post is bezorgd, niet betwist.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het beroepschrift niet tijdig in de brievenbus is gedeponeerd of op het postkantoor is aangeboden. Het risico van een onleesbaar poststempel dient naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiser te komen. In dit verband merkt de rechtbank op dat de retour gekomen brieven van 24 april 2007, 3 mei 2007 en 12 oktober 2007 dit oordeel niet anders maken. Uit de telefoongesprekken van 8 oktober 2007 en 11 oktober 2007 tussen eiser en de griffier volgt immers dat eiser op de hoogte was van de zitting van 18 oktober 2007, zodat hij de brief van 24 juli 2007 met bijlagen wel ontvangen moet hebben. Ook overigens bleek uit dat telefoongesprek dat eiser wist dat hij moest reageren op de stelling van verweerder dat het beroepschrift te laat ter post was bezorgd. Voorts komt het niet ophalen van aangetekende brieven voor risico van eiser.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Eiser heeft in dit verband echter geen feiten of omstandigheden gesteld met betrekking tot de reden van de termijnoverschrijding.
Derhalve is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest.
Het beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit brengt mee dat de rechtbank de ontvankelijkheid van het bezwaar niet meer hoeft te beoordelen en ook niet toekomt aan de beoordeling van de navorderingsaanslag.
4.3 Ten overvloede: Ontvankelijkheid van het bezwaar
In verband met de briefwisseling tussen eiser en de rechtbank over de ontvankelijkheid van het bezwaar, overweegt de rechtbank ten overvloede dat het bezwaar ten onrechte door verweerder ontvankelijk is verklaard. Het bezwaar had niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de AWR aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Op grond van de beleidsregel in paragraaf 6.1.3 van het (inmiddels vervallen) Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 mag een belanghebbende ervan uitgaan dat een in de zevende week na de aanvang van de bezwaartermijn ontvangen bezwaarschrift niet wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij uit het bezwaarschrift zelf, bijvoorbeeld uit de dagtekening, blijkt dat het buiten de termijn ter post is bezorgd, of zulks anderszins is komen vast te staan. In een voorkomend geval is het aan de inspecteur om feiten te stellen - en bij betwisting aannemelijk te maken - op grond waarvan kan komen vast te staan dat het bezwaarschrift buiten de termijn ter post is bezorgd (Hoge Raad 5 januari 2007, nr. 42.448, LJN: AZ5555, BNB 2007/122).
De dagtekening van de aanslag is donderdag 18 december 2003. Gesteld noch gebleken is dat de aanslag pas na donderdag 18 december 2003 is verzonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is derhalve geëindigd op donderdag 29 januari 2004. Het bezwaarschrift is weliswaar gedagtekend maandag 26 januari 2004 maar pas op woensdag
4 februari 2004 door verweerder ontvangen. De enveloppe waarin het bezwaarschrift is verstuurd, is op dinsdag 3 februari 2004 in ’s-Hertogenbosch afgestempeld.
Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen binnen een week na afloop van de bezwaartermijn. Doorslaggevend voor de ontvankelijkheid van het bezwaar is dan ook of het bezwaarschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
Verweerder heeft de tijdige terpostbezorging van het bezwaarschrift, onder verwijzing naar de poststempel en de datum van ontvangst van het bezwaarschrift, betwist.
Eiser heeft in zijn brief van 29 juni 2007 omtrent de wijze van terpostbezorging aangegeven dat hij op dat moment in “beperkende omstandigheden” verkeerde, dat hij het bezwaarschrift op 26 januari 2004 zelf heeft geschreven en op die dag heeft overhandigd (inclusief een gefrankeerde enveloppe) aan de daartoe bestemde functionaris.
Tegenover de betwisting door eiser, is verweerder naar het oordeel van de rechtbank geslaagd in de op hem rustende bewijslast om feiten aannemelijk te maken op grond waarvan kan komen vast te staan dat het bezwaarschrift buiten de termijn ter post is bezorgd. Daartoe overweegt de rechtbank dat de enveloppe pas op dinsdag 3 februari 2004 in
’s-Hertogenbosch is afgestempeld, terwijl het bezwaarschrift uiterlijk donderdag 29 januari 2004 ter post bezorgd had moeten zijn. Daarnaast heeft eiser met zijn stelling dat hij het bezwaarschrift op 26 januari 2004 aan de daartoe bestemde functionaris heeft overhandigd, niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift uiterlijk 29 januari 2004 ter post is bezorgd. Als moment van terpostbezorging van een bezwaarschrift wordt verstaan het moment waarop het bezwaarschrift op de bus is gedaan of het moment waarop het bezwaarschrift op het postkantoor is aangeboden. Het is goed mogelijk dat het bezwaarschrift pas na 29 januari 2004 door de functionaris ter post is bezorgd. Die omstandigheid komt voor risico van eiser.
Aan het feit dat verweerder in de uitspraak op bezwaar geen melding heeft gemaakt van de mogelijke termijnoverschrijding, kan eiser geen in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat het bezwaarschrift ontvankelijk zou zijn. Het staat verweerder namelijk vrij om in de beroepsprocedure een ander standpunt in te nemen.
Op grond van vorenstaande is het bezwaar van eiser in beginsel niet-ontvankelijk.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De rechtbank heeft eiser op 19 januari 2006 en op 3 mei 2007 verzocht om de redenen voor de overschrijding van de bezwaartermijn. In beide brieven is vermeld dat wanneer eiser niet zou reageren, de rechtbank aanneemt dat eiser geen geldige reden heeft voor de termijnoverschrijding. Op beide brieven heeft de rechtbank geen inhoudelijke reactie ontvangen.
Derhalve is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest.
Nu uit de overwegingen in rechtsoverweging 4.2. volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is, kan de rechtbank geen gevolgen verbinden aan het - ten overvloede gegeven - oordeel dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 10 januari 2008
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.