ECLI:NL:RBARN:2008:BJ6193

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4855
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aftrekbaarheid advocaatkosten in verband met WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 10 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de aftrekbaarheid van advocaatkosten door eiser, die in 2005 juridische kosten heeft gemaakt in verband met zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en een geschil met zijn werkgever. Eiser had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij verweerder de door eiser opgevoerde advocaatkosten van € 4.875 niet in mindering had toegelaten op zijn belastbare inkomen uit werk en woning. Eiser stelde dat deze kosten als negatief loon of als aftrekbare kosten moesten worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat de advocaatkosten niet als negatief loon konden worden aangemerkt, omdat deze kosten volgens de Hoge Raad als arbeidskosten dienen te worden beschouwd. De rechtbank verwees naar een eerder arrest van de Hoge Raad waarin werd vastgesteld dat kosten van juridische bijstand die zijn gemaakt om een positieve opbrengst uit dienstbetrekking te behouden, niet tot het negatieve loon behoren. Daarnaast werd vastgesteld dat de beroepskostenaftrek voor werknemers bij de invoering van de Wet IB is komen te vervallen, waardoor de advocaatkosten niet als aftrekbare kosten konden worden opgevoerd.

De rechtbank concludeerde dat de wetgever bewust heeft gekozen om advocaatkosten niet als aftrekbare kosten toe te laten, en dat de stelling van eiser dat deze kosten als ziektekosten kunnen worden aangemerkt, geen steun vond in het recht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter A.M.F. Geerling, in tegenwoordigheid van griffier M. Salden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 07/4855
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 10 juli 2008
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 28 september 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.077 (aanslagnummer [H.56]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2008. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
Eiser is in 2005 in dienstbetrekking werkzaam bij [A] (hierna: de werkgever).
Eiser is sinds 1999 gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Naar aanleiding van een herkeuring in 2004 heeft eiser in 2005 geen WAO-uitkering ontvangen en heeft de werkgever het salaris van eiser gekort.
Eiser heeft in 2005 € 4.875 advocaatkosten gemaakt in verband met door hem gevoerde juridische procedures tegen het UWV en de werkgever. De procedures zijn gericht op het herstel van zijn WAO-uitkering en zijn salaris.
In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2005 heeft eiser een bedrag van € 4.875 wegens advocaatkosten als negatief loon op het belastbaar inkomen uit werk en woning in mindering gebracht.
Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2005 is verweerder afgeweken van de ingediende aangifte. Verweerder heeft het negatieve loon gecorrigeerd en dit bedrag niet in mindering toegelaten op het belastbare inkomen uit werk en woning.
In geschil is of eiser de advocaatkosten in mindering mag brengen – als negatief loon dan wel als aftrekbare kosten – op zijn belastbare inkomen uit werk en woning.
Vooropgesteld dient te worden dat de onderhavige advocaatkosten dienen te worden aangemerkt als arbeidskosten. In het arrest van 27 september 2000, nr. 34.934 (LJN AA7257) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat kosten van juridische bijstand die zijn gemaakt om een positieve opbrengst uit dienstbetrekking te behouden of het verlies daarvan te beperken, niet tot het negatieve loon, maar tot de aftrekbare kosten dienen te worden gerekend. De rechtbank kan eiser derhalve niet volgen in het standpunt dat de advocaatkosten als negatief loon in mindering kunnen worden gebracht op het belastbaar inkomen uit werk en woning.
Advocaatkosten kunnen eveneens niet als aftrekbare kosten in mindering worden gebracht op het belastbare inkomen. Bij de invoering van de Wet IB is de beroepskostenaftrek voor werknemers immers komen te vervallen. In de parlementaire geschiedenis is hieromtrent onder meer het volgende opgemerkt.
“De heer Bos (PvdA): Over de werkelijkekostenaftrek was er nog een vraag over de kosten van rechtsbijstand ter beeïndiging van een arbeidsconflict.
Staatssecretaris Vermeend: In de eerste plaats: als betrokkene wint, is er niets aan de hand. Laten we realist zijn: als betrokkene wint, dan is het vaak zo in dit land dat in feite de kosten niet bij betrokkene terechtkomen. Voorts zou het buitengewoon ongewenst zijn om hier weer een uitzondering te creëren. Dat moeten we absoluut niet doen. Laten we nu eens een keer een helder systeem maken, zonder uitzonderingen.”
Kamerstukken II 1999/2000, 26 727 en 26 728, nr. 8, p. 35 (Verslag wetgevingsoverleg).
“De leden van de PvdA fractie herhalen dat zij in principe de afschaffing van de werkelijke-kostenaftrek steunen maar met name aandacht willen vragen voor de kosten van rechtsbijstand bij arbeidsconflicten. (…). Aansluitend bij ons standpunt in het hiervoor genoemde algemeen overleg delen wij mee dat wij het maken van een uitzondering door de fiscale wetgever voor één of meer van de hierboven genoemde kostencategorieën niet verenigbaar achten met ons voorstel om de mogelijkheid van werkelijke-kostenaftrek in de loonsfeer ten principale te beëindigen. (…).” Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 17, p. 73-74 (NNV).
De wetgever heeft er derhalve bewust voor gekozen om advocaatkosten niet als aftrekbare kosten in aftrek toe te laten. De vraag of een dergelijke uitsluiting van aftrek discriminatoir moet worden geacht, is door de Hoge Raad negatief beantwoord in het arrest van 10 augustus 2007, nummer 41.000 (LJN AZ4768). Naar het oordeel van de rechtbank ligt in dit arrest eveneens besloten dat ook de omstandigheid dat kosten bij de andere inkomensbronnen van het derde hoofdstuk van de Wet IB 2001 wél in aftrek kunnen worden gebracht, niet maakt dat de uitsluiting van de aftrek van beroepskosten op het belastbare loon discriminatoir moet worden geacht.
De stelling van eiser dat de advocaatkosten als ziektekosten kunnen worden aangemerkt en uit den hoofde tot aftrek moeten leiden vindt geen steun in het recht. Dat geldt eveneens voor het de stelling van eiser dat het leerstuk van de richtige heffing ten gunste van hem dient te worden toegepast.
Voorzover eiser betoogt dat de wettelijke regeling met betrekking tot de beperking van de aftrek van kosten leidt tot een onbillijk resultaat overweegt de rechtbank dat deze beroepsgrond niet kan slagen aangezien het de rechter op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen immers niet vrijstaat om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van M. Salden, griffier.
De griffier is buiten staat deze De rechter,
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.