ECLI:NL:RBARN:2008:BI2787

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/2331
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot heffingsrente

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 28 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2005. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslag, die was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.890. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de inspecteur, vanaf augustus/september 2006 op de hoogte was van alle relevante feiten en omstandigheden, maar pas op 11 maart 2008 de definitieve aanslag had opgelegd. Dit leidde tot de conclusie dat de heffingsrente, die door verweerder was opgelegd, tot het moment dat hij volledig op de hoogte was, moest worden verminderd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg verweerder op de heffingsrente dienovereenkomstig te berekenen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser ter hoogte van € 12,60 en moest de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/2331
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 28 november 2008
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 24 april 2008 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.890 (aanslagnummer [H.56]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2008.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [A].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- herroept de beschikking heffingsrente, draagt verweerder op de heffingsrente te berekenen over de periode tot 1 september 2006 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 12,60, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
2. Gronden
Verweerder heeft aan eiser over het jaar 2005 twee voorlopige aanslagen IB/PVV opgelegd, te weten:
• een voorlopige aanslag d.d. 31 januari 2005 (aanslagnummer [H.50]) met een te betalen bedrag van € 2.025 en
• een voorlopige aanslag d.d. 4 augustus 2005 (aanslagnummer [H.51]) met een te betalen bedrag van € 1.366.
Eiser heeft beide voorlopige aanslagen betaald.
Eiser heeft zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2005 ingediend vóór 1 april 2006. Onderdeel 5a van het aangiftebiljet (inkomsten uit vroegere dienstbetrekking) is door eiser als volgt ingevuld:
Naam van de uitkeringsinstantie(s) Ingehouden loonheffing Pensioen en dergelijke
[B] € 2.542 € 15.425
[C] € 274 € 1.739
[D] (AOW) € 279 € 1.736
Totaal € 3.095 € 28.900
Eiser heeft bij de van de [D] ontvangen uitkering (AOW) abusievelijk een bedrag van € 1.736 vermeld in plaats van € 11.736. Daarnaast bedraagt het bruto-bedrag van [C] € 1.729 in plaats van € 1.739.
Naar aanleiding van de ingediende aangifte zijn de eerder opgelegde voorlopige aanslagen op respectievelijk 8 en 9 juni 2006 als volgt verminderd (uitgaande van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.900):
• de voorlopige aanslag d.d. 31 januari 2005 (aanslagnummer [H.50]) tot een te betalen bedrag van € 333 en
• de voorlopige aanslag d.d. 4 augustus 2005 (aanslagnummer [H.51]) tot nihil.
Het op de eerdere voorlopige aanslagen teveel betaalde bedrag van € 3.058 is door verweerder aan eiser gerestitueerd.
Naar aanleiding van vragen die deze verminderingen bij hem opriepen heeft eiser getracht hierover duidelijkheid te krijgen bij verweerder. Hij heeft hiertoe onder meer – omstreeks augustus/september 2006 – een bezoek gebracht aan het kantoor van verweerder te [Q] om duidelijkheid te krijgen over één en ander. Ook heeft eiser contact opgenomen met de Belastingtelefoon.
Verweerder heeft op 25 januari 2008 schriftelijk medegedeeld dat bij het opleggen van de definitieve aanslag het belastbaar inkomen uit werk en woning zou worden verhoogd met
€ 9.990 tot € 28.890.
De definitieve aanslag over het jaar 2005 (aanslagnummer [H.56]) is gedagtekend 11 maart 2008. Het door verweerder vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 28.890. Na verrekening van de eerdere opgelegde voorlopige aanslagen leidt dit tot een te betalen bedrag van € 3.141. In dit bedrag is een bedrag van € 285 aan heffingsrente begrepen.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder de heffingsrente tot het juiste bedrag aan eiser in rekening heeft gebracht.
Zoals de staatssecretaris van Financiën in zijn brief van 21 april 2006 (Kamerstuk 30300 IXB, nr. 38) heeft aangegeven, kan in bepaalde situaties het in rekening brengen van heffingsrente in een individueel geval in strijd blijken met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en is het aan de individuele inspecteur om de feiten en omstandigheden van het geval te toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en op grond daarvan vast te stellen of er aanleiding is de belastingplichtige schadeloos te stellen door de in rekening gebrachte heffingsrente geheel of gedeeltelijk terug te nemen.
Uiterlijk op het moment dat eiser een bezoek bracht aan verweerder te [Q] (augustus/september 2006) was verweerder volledig op de hoogte van alle relevante feiten en omstandigheden. Door alsdan pas op 11 maart 2008 een definitieve aanslag op te leggen is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie waarin verweerder tot de conclusie had moeten komen dat de heffingsrente moet worden teruggenomen tot het moment waarop hij volledig op de hoogte was. Dit brengt met zich dat de in rekening gebrachte heffingsrente dient te worden berekend tot 1 september 2006. De rechtbank draagt verweerder op de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig te verminderen.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten bedragen op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 12,60 (zijnde reiskosten [Z] – Arnhem v.v.).
Deze uitspraak is gedaan op 28 november 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.