ECLI:NL:RBARN:2008:BH2201

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1399
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over naheffingsaanslag grondwaterbelasting en verzuimboete

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 17 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag grondwaterbelasting. De naheffingsaanslag was opgelegd voor de periode van 18 januari 2006 tot en met 13 februari 2006, waarbij verweerder uitging van een onttrekking van 54.916 m3 grondwater. Eiseres, [X] B.V., betwistte de juistheid van deze hoeveelheid en voerde aan dat de werkelijke onttrekking lager was, waardoor zij in aanmerking zou komen voor vrijstelling op basis van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm). De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de opgelegde naheffingsaanslag onterecht was. De door eiseres aangevoerde argumenten, waaronder de werking van de watermeters, werden verworpen. De rechtbank concludeerde dat de watermeters correct functioneerden en dat de gegevens die door eiseres waren verstrekt, als uitgangspunt konden worden genomen.

Daarnaast was er een geschil over een verzuimboete van 10% die aan eiseres was opgelegd wegens het niet indienen van aangifte grondwaterbelasting. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van de verplichting om aangifte te doen. De rechtbank oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van eiseres was om zich te informeren over de fiscale verplichtingen en dat de opgelegde boete in overeenstemming was met de wet. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de naheffingsaanslag en de verzuimboete.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/1399
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 17 november 2008
inzake
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 18 januari 2006 tot en met 13 februari 2006 een naheffingsaanslag op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag, categorie grondwaterbelasting (hierna: Wbm) opgelegd naar een hoeveelheid onttrokken grondwater van 54.916 m3 en tot een bedrag van € 10.027, alsmede bij beschikking een verzuimboete van van 10%, zijnde € 1.002.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 30 januari 2008 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 11 maart 2008, ontvangen bij de rechtbank op diezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2008 te Arnhem.
Namens eiseres is daar verschenen haar directeur [A], bijgestaand door mr.ing. [B], [C] (werkzaam bij [D] B.V.) en [E]. Namens verweerder is verschenen mr. [F], bijgestaan door [G]. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2. Feiten
In de periode van 18 januari 2006 tot en met 13 februari 2006 heeft door [D] B.V. te [Q] in opdracht van eiseres bronbemaling plaatsgevonden aan de [a straat 1] te [Z].
Ten aanzien van deze bronbemaling heeft eiseres op 27 februari 2006 bij de Provincie [R] schriftelijk opgave gedaan van de onttrekking van grondwater. In deze opgave is een onttrekking vermeld van 61.740 m3. In het door verweerder aan eiseres uitgereikte formulier “Opgaaf Grondwaterbelasting, vaststelling aangifteplicht” heeft eiseres eveneens een onttrekking 61.740 m3 grondwater vermeld.
Voor de bronbemaling is gebruik gemaakt van twee zuigerpompen. Deze pompen zijn uitgerust met watermeters nummer 845 en 853. Watermeter 845 is op 15 februari 2006 geijkt. Hierbij is een afwijking van – 3% geconstateerd. Watermeter 853 is op 16 februari 2006 geijkt. Hierbij is een afwijking van + 0,1% geconstateerd.
3. Geschil
Tussen partijen is primair in geschil het antwoord op de vraag of verweerder bij het opleggen van de naheffingsaanslag is uitgegaan van de juiste hoeveelheid onttrokken grondwater.
Subsidiair houdt partijen verdeeld of sprake is van reformatio in peius. Voorts is de opgelegde verzuimboete in geschil.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat in werkelijkheid zoveel minder grondwater is onttrokken dat de vrijstelling van artikel 8, aanhef, onder b, van de Wbm van toepassing is. Zij voert daartoe aan dat één van de twee watermeters een te hoge hoeveelheid onttrokken grondwater heeft geregistreerd. Verweerder is van mening dat eiseres dit niet aannemelijk heeft gemaakt.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en van de boetebeschikking. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 4 van de Wbm bepaalt dat onder de naam grondwaterbelasting een belasting wordt geheven ter zake van het onttrekken van grondwater.
Artikel 3, eerste lid, onder d, van de Wbm, bepaalt dat onder onttrekken van grondwater wordt verstaan het onttrekken van grondwater aan de bodem door middel van een inrichting.
Op grond van artikel 8, aanhef en onder b, van de Wbm, is vrijgesteld de onttrekking door middel van een inrichting die uitsluitend wordt gebruikt voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouw- en waterbouwkundige werken, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000 kubieke meters per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 4 achtereenvolgende maanden.
Ingevolge artikel 3 van de Uitvoeringsregeling belasting op milieugrondslag houdt de houder
van een pompinrichting dagelijks op een meetstaat aantekening van de hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water, gespecificeerd naar meter en winningspunt.
De meetstaat behelst in ieder geval (a) gegevens ter identificatie van de meter, (b) de datum van opname en de stand van de meter, (c) de onttrekking en infiltratie sinds de vorige opname van de meter en (d) voorvallen die van invloed zijn of kunnen zijn op de meting (onder opgave van de datum). De inspecteur kan op verzoek de houder van een inrichting bij voor bezwaar vatbare beschikking toestaan voornoemde aantekeningen anders in te richten dan wel de bedoelde hoeveelheden niet dagelijks aan te tekenen. De inspecteur kan aan die toestemming voorwaarden verbinden.
Artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag bepaalt dat een watermeter zodanig nauwkeurig dient te zijn dat het meetresultaat in enige maand niet meer dan 5% afwijkt van de werkelijke hoeveelheid onttrokken grondwater.
Ten aanzien van de onttrokken hoeveelheid grondwater
Vooropgesteld dient te worden dat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichtingen zoals vermeld in artikel 3 van de Uitvoeringsregeling belasting op milieugrondslag. Hierdoor ontbreken controleerbare gegevens met betrekking tot de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater. Verweerder heeft bij het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag dan ook de door eiseres aan hem (en de Provincie [R]) verstrekte gegevens over de hoeveelheid onttrokken grondwater als uitgangspunt genomen.
Op eiseres rust vervolgens de bewijslast aan te tonen dat in werkelijkheid zoveel minder grondwater is onttrokken dat de vrijstelling van artikel 8, aanhef, onder b, van de Wbm van toepassing is. De rechtbank is van oordeel dat zij met al hetgeen heeft aangevoerd en overgelegd hierin niet is geslaagd.
De stelling van eiseres dat één van de twee watermeters een te hoge hoeveelheid onttrokken grondwater heeft geregistreerd faalt aangezien de watermeters vlak na de ontrekkingsperiode zijn geijkt. Uit de resultaten van de ijking van de onderhavige watermeters blijkt dat beide watermeters binnen de wettelijke norm van 5% van de werkelijke hoeveelheid onttrokken grondwater zijn gebleven. De omstandigheid dat – naar eiseres stelt – de ijking onder geheel andere omstandigheden plaatsvindt dan het daadwerkelijk oppompen van grondwater doet hieraan niet af. Het had op de weg van eiseres gelegen inzicht te verschaffen in de afwijkingen in de metingen die hierdoor mogelijk zouden kunnen ontstaan. Er kan dus vanuit worden gegaan dat de watermeters de juiste hoeveelheid onttrokken grondwater hebben geregistreerd.
Gelet op het vorenstaande dienen de stellingen van eiseres dat (1) gelet op de maximale capaciteit van beide pompen nimmer een hoeveelheid van 61.740 m3 kan zijn opgepompt en (2) afvoer van een zodanig grote hoeveelheid water niet mogelijk is via de straatkolken
eveneens te worden verworpen.
Ten aanzien van de reformatio in peius
Het verbod van reformatio in peius houdt in dat eiseres door het instellen van beroep niet in een slechtere positie kan komen dan vóór het instellen van beroep. Het is de rechtbank op geen enkele wijze gebleken dat hiervan in het onderhavige geval sprake is.
Voorzover eiseres met deze stelling wenst te betogen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zogenoemde vetrouwensbeginsel, is de rechtbank van oordeel dat uit de gedingstukken niet is gebleken dat door verweerder op één of andere wijze vertrouwen is gewekt ten aanzien van de hoogte van de opgelegde naheffingsaanslag.
Ten aanzien van de boete
Gelijktijdig met de naheffingsaanslag heeft verweerder aan eiseres op grond van artikel 67c, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) juncto paragraaf 24, eerste lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 een verzuimboete opgelegd van 10% in verband met het niet betalen van de belasting die op aangifte diende te worden voldaan. Eiseres bestrijdt niet dat zij over het onderhavige tijdvak geen aangifte heeft gedaan en geen grondwaterbelasting heeft betaald. Zij stelt dat het haar niet bekend was dat zij aangifte grondwaterbelasting moest doen. De rechtbank overweegt dat het op de weg van eiseres had gelegen nadere informatie in te winnen over de fiscale gevolgen verbonden aan het oppompen van grondwater door bijvoorbeeld in overleg te treden met verweerder. Het nalaten hiervan komt voor rekening en risico van eiseres. Een boete van 10% van de verschuldigde belasting is in overeenstemming met de wet en wordt door de rechtbank passend en geboden geacht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 november 2008
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.