RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/1524
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 29 december 2008
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 28 februari 2008 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag en boetebebeschikking Belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (aanslagnummer [0]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2008. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [A]. Namens verweerder zijn verschenen
[B] en [C].
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag en de boetebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 145 vergoedt.
Eiser was in het jaar 2006 woonachtig in Nederland ([Z]).
Op 16 juni 2006 is door de heren [D] en [E] van de Belastingdienst[Q] geconstateerd dat door eiser met een personenauto van het merk BMW, type X5 (hierna: de personenauto), voorzien van het Duitse kenteken [AABB123], in Nederland gebruik werd gemaakt van de openbare weg. Voor de personenauto was op de voornoemde datum geen BPM betaald. Ook was geen vrijstellingsvergunning verleend dan wel aangevraagd.
Van deze controle is geen controlerapport opgemaakt. Ook is de gang van zaken tijdens deze controle niet op een andere wijze schriftelijk vastgelegd.
Met dagtekening 16 juni 2006 heeft verweerder aan eiser een zogenoemd “Informatieformulier buitenlandse kentekens” verzonden. In dit informatieformulier worden de mogelijkheden vermeld om de BPM ten aanzien van een personenauto met een buitenlands kenteken niet te hoeven betalen. Ondanks de juiste adressering van deze brief stelt eiser dat deze brief hem niet heeft bereikt.
Op 17 juli 2006 is door het team Fysiek Toezicht van de Belastingdienst[R]t wederom vastgesteld dat eiser in Nederland van de openbare weg gebruik maakte met de personenauto. Naar aanleiding hiervan is door medewerkers van de Douane een zogenoemd “uitgebreid controlerapport” opgemaakt. Een afschrift hiervan behoort tot de gedingstukken. In dit controlerapport is geen melding gemaakt van de eerdere controle op 16 juni 2006.
Eiser heeft de personenauto op 18 juli 2006 buiten Nederland gebracht.
Op 20 juni 2008 heeft de heer [E] een ambtsedige verklaring opgemaakt met de volgende inhoud:
“(…). Op 16 juni 2006 omstreeks 13.00 uur heb ik samen met mijn collega [D] een BMW X5 met het Duitse kenteken [AABB123] gecontroleerd op de [b straat 1] in [S]. De controle hebben wij gedaan op grond van de Wet op de Belasting van Personenauto’s en Motorrijwielen 1992.
De bestuurder heb ik het doel van de controle op grond van de Wet BPM medegedeeld en hem naar het kentekenbewijs alsmede naar zijn identiteitsbewijs gevraagd.
De bestuurder overhandigde mij een rijbewijs. Volgens de gegevens van het rijbewijs is de bestuurder genaamd [X] en woonachtig op [a straat 1] te [Z].
Vervolgens hebben wij vastgesteld dat de bestuurder woonachtig is in Nederland. Hierop heb ik hem medegedeeld dat volgens de Wet BPM een Nederlands ingezetene niet op de openbare weg mag rijden met een personenauto die niet in Nederland is geregistreerd. Hierbij heb ik hem uitgelegd dat hij eventueel de personenauto kan invoeren of de personenauto buiten Nederland kan brengen.
Dhr. [X] gaf te kennen dat hij werkzaam was voor een bedrijf in Duitsland. Hierop heb ik hem medegedeeld dat hij misschien in aanmerking kan komen voor een vrijstelling.
Vervolgens heb ik hem medegedeeld dat wij een schriftelijke waarschuwing opmaken en dit naar zijn woonadres opsturen. Verder hebben ik hem gewezen op de informatie die op de schriftelijk waarschuwing staat. Dhr. [X] heb ik verder medegedeeld dat bij een mogelijke tweede constatering een naheffingsaanslag en een boete kan worden opgelegd. (…).”
In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag alsmede de boete terecht aan eiser zijn opgelegd.
In artikel 1, vijfde lid, van de Wet BPM is - voor zover hier van belang - bepaald dat ingeval een niet-geregistreerde personenauto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon, de belasting is verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wet BPM wordt met betrekking tot een niet-geregistreerde personenauto de belasting geheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. Op grond van artikel 12b van de Wet BPM kan ingeval van constatering van het gebruik van de weg met een personenauto of motorrijwiel waarvoor de belasting die is verschuldigd ter zake van het in artikel 1, vijfde lid, genoemde feit niet is betaald, de belasting worden nageheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. Het tijdstip van aanvang van het gebruik van de weg wordt daarbij gesteld op het tijdstip van constatering.
Bij besluit van 13 december 2002, nr. CPP2002/1574M heeft de directeur-generaal van de belastingdienst namens de staatssecretaris van Financiën het volgende - voor zover van belang - besloten. Het besluit betreft onder andere het gebruik van een auto met een buitenlands kenteken. In het geval van een eerste constatering van het feitelijk gebruik van de weg in Nederland door degene die het voertuig feitelijk tot zijn beschikking heeft, wordt er niet onmiddellijk een naheffingsaanslag opgelegd. Deze persoon kan in de gelegenheid worden gesteld de personenauto alsnog in Nederland te registreren en de BPM te voldoen dan wel binnen de gestelde termijn een vrijstellingsvergunning aan te vragen of het voertuig weer buiten Nederland te brengen. Hiertoe wordt aan hem een “Informatieformulier buitenlandse kentekens” uitgereikt. Als wordt geconstateerd dat degene aan wie een “Informatieformulier buitenlandse kentekens” is uitgereikt opnieuw gebruik maakt van de openbare weg in Nederland in een niet in Nederland geregistreerd voertuig, wordt er een naheffingsaanslag opgelegd.
Uit voornoemd besluit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat aan degene die met een auto zonder Nederlands kenteken voor de eerste keer in Nederland wordt aangehouden, een schriftelijke waarschuwing moet worden gegeven om zodoende in de gelegenheid te worden gesteld om de auto in Nederland te laten registreren, een vrijstellingsvergunning aan te vragen of de auto buiten Nederland te brengen.
Uit de ambtsedige verklaring van de heer [E] blijkt dat eiser tijdens de controle op 16 juni 2006 mondeling is gewaarschuwd. Uit deze verklaring kan niet worden opgemaakt dan wel afgeleid dat het “Informatieformulier buitenlandse kentekens” op dat moment aan hem is uitgereikt. Wel heeft verweerder – conform de aankondiging tijdens de controle op 16 juni 2006 – dit formulier nog op dezelfde dag aan eiser verzonden.
Eiser heeft gesteld dat hij het inlichtingenformulier niet heeft ontvangen. Aangezien verweerder ervoor heeft gekozen om gebruik te maken van de gewone postbezorging is de rechtbank van oordeel dat het risico van een onvolkomen postbezorging niet voor rekening van eiser dient te komen. Het voorgaande betekent dat het op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat het informatieformulier eiser heeft bereikt. Hierin is verweerder niet geslaagd. Eiser is derhalve bij eerste constatering van het feitelijk gebruik van de weg in Nederland op 16 juni 2006 niet op de juiste wijze gewaarschuwd. De opgelegde naheffingsaanslag en de boetebeschikking kunnen derhalve niet in stand blijven.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 29 december 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
De griffier is verhinderd deze De rechter,
uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.