ECLI:NL:RBARN:2008:BH1518

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/2271, 08/2274 en 08/2275
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navordering van belastingaanslagen en boetebeschikkingen in het kader van zelfstandigenaftrek en startersaftrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 29 december 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, [B]. Eiseres, vennoot in de vof [C], had voor de jaren 2002, 2003 en 2004 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), waarbij zij zelfstandigenaftrek en startersaftrek claimde. De Belastingdienst legde navorderingsaanslagen op, omdat eiseres volgens de inspecteur geen recht had op deze aftrekken. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag voor het jaar 2002 gegrond verklaard, omdat de inspecteur niet kon twijfelen aan de juistheid van de aangifte van eiseres. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag op de hoogte was van de aanvangsdatum van de onderneming van eiseres, waardoor er geen nieuw feit was voor de startersaftrek. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 en de daarbij opgelegde boetebeschikking, en verminderde de navorderingsaanslag tot een belastbaar inkomen van € 12.163. De rechtbank verklaarde de beroepen met betrekking tot de navorderingsaanslagen voor de jaren 2003 en 2004 ongegrond. Eiseres werd in de proceskosten van € 644 vergoed, en het door haar betaalde griffierecht van € 39 werd door de Staat der Nederlanden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummers: AWB 08/2271, 08/2274 en 08/2275
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 29 december 2008
inzake
[X] wonende te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van verweerder van 28 maart 2008 op het bezwaar van eiseres tegen de volgende aan eiseres opgelegde belastingaanslagen en boeten:
• voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 13.992 (aanslagnummer [H.27]), alsmede de bij beschikking opgelegde boete van € 661;
• voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.451 (aanslagnummer [H.37]), alsmede de bij beschikking opgelegde boete van € 532;
• voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.615 (aanslagnummer [H.47]), alsmede de bij beschikking opgelegde boete van € 575.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2008 te Arnhem. Daar zijn verschenen namens eiseres [A], verbonden aan Administratiekantoor [A] te [Q] en namens verweerder [B].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 en de daarbij opgelegde boetebeschikking gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 en de daarbij opgelegde boetebeschikking;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.163 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op de boetebeschikking voor het jaar 2002 dienovereenkomstig te verminderen en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- verklaart de beroepen met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 2003 en IB/PVV 2004 en de daarbij opgelegde boetebeschikkingen ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
2. Gronden
2.1. Eiseres is, samen met haar zoon, vennoot in de vof [C] (hierna: de vof). De echtgenoot en zoon van eiseres zijn in de vof werkzaam. De vof is opgericht op 21 oktober 1996 en houdt zich bezig met montage en onderhoud van staal- en kunststofinstallaties en machines en het draaien, frezen en slijpen van metalen en kunststof.
2.2. In de onderhavige jaren heeft eiseres naast winst uit onderneming, WW- en ZW-uitkeringen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) genoten.
2.3. Op 23 april 2003 heeft de Belastingdienst een controle ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV van de jaren 1997 tot en met 1999. In deze jaren is door eiseres geen zelfstandigenaftrek geclaimd.
2.4. Door het UWV is medio 2007 een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiseres toegekende WW-uitkeringen vanaf 3 april 2001. Daarvan is met dagtekening 12 juli 2007 door [D], fraude-inspecteur, een Inspectierapport zelfstandigenaftrek opgesteld. Een afschrift van dit rapport behoort tot de gedingstukken.
2.5. Eiseres heeft voor de jaren 2002, 2003 en 2004 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 5.805, € 7.021 en € 11.030. Zij heeft in haar aangiften steeds zelfstandigenaftrek geclaimd. In de aangifte van 2002 heeft eiseres bovendien de startersaftrek geclaimd. De aanslagen zijn overeenkomstig de aangiften opgelegd. Aan eiseres zijn met dagtekening 6 november 2007 voor voornoemde jaren navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 13.992, € 13.451 en € 17.615, omdat eiseres volgens verweerder geen recht heeft op de zelfstandigen- en startersaftrek. Daarbij zijn bij beschikkingen vergrijpboeten opgelegd van respectievelijk € 661, € 532 en € 575.
2.6. In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht aan eiseres zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, dan wel of sprake is van kwade trouw. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord is nog in geschil of de boetebeschikkingen terecht aan eiseres zijn opgelegd.
Nieuw feit
2.7. Artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast met betrekking tot de aanwezigheid van een nieuw feit rust op verweerder.
2.8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag nog niet bekend was met de uitkomsten van het onderzoek van het UWV, zodat hij beschikt over het voor navordering vereiste nieuw feit.
2.9. Verweerder mag bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen (vergelijk. HR 7 december 2007, nr. 43 489, VN 2007/58.14).
2.10. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verweerder in redelijkheid niet te twijfelen aan de juistheid van de door eiseres in haar aangiften geclaimde zelfstandigenaftrek. Tot een nader onderzoek was hij derhalve niet gehouden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met betrekking tot de jaren 2002 tot en met 2004 ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslagen nog niet bekend was of kon zijn met (de uitkomsten van) het UWV-onderzoek. Het rapport van dat onderzoek is immers gedagtekend 12 juli 2007, terwijl de definitieve aanslagen over die jaren zijn opgelegd op respectievelijk 2 april 2004 (2002), 24 februari 2005 (2003) en 30 augustus 2006 (2004). Verweerder beschikt voor deze jaren derhalve over het voor navordering vereiste nieuwe feit met betrekking tot de zelfstandigenaftrek. De in onderdeel 2.3 genoemde controle van de Belastingdienst naar de aanvaardbaarheid van de aangiften over de jaren 1997 tot en met 1999 doet daaraan niet af, omdat die controle niet zag op de zelfstandigenaftrek en verweerder daaruit ook niet kon opmaken dan wel afleiden dat eiseres in de onderhavige jaren niet voldeed aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek. Of al dan niet aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek is voldaan moet immers ieder jaar opnieuw worden beoordeeld.
2.11. Voor de door eiseres in haar aangifte voor het jaar 2002 geclaimde startersaftrek beschikt verweerder naar het oordeel van de rechtbank echter niet over een voor navordering vereist nieuw feit, omdat hij ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag wist dat de onderneming al op 21 oktober 1996 was opgericht. Verweerder had dus, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, in redelijkheid moeten twijfelen aan de juistheid van de daarin geclaimde startersaftrek.
Kwade trouw
2.12 Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake is van kwade trouw. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 juni 1997, nr. 32 299, BNB 1997/384, bepaald dat kwade trouw wil zeggen dat de belastingplichtige ten aanzien van dat feit verweerder opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. De bewijslast dat sprake is van kwade trouw rust op verweerder. Gelet op het vorenstaande hoeft slechts beoordeeld te worden of sprake is van kwade trouw ten aanzien van het opnemen van de startersaftrek in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2002.
2.13. Verweerder heeft gesteld dat eiseres wist dat de aangifte onjuist was en leidt dat af uit de antwoorden die eiseres heeft gegeven op vragen in het kader van het UWV-onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van kwade trouw met betrekking tot de door eiseres geclaimde startersaftrek. Zijn verwijzing naar het UWV-onderzoek is daarvoor onvoldoende. Uit het UWV-rapport blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat zij de fiscale aangelegenheden aan haar boekhouder overliet. Eiseres blijft weliswaar zelf verantwoordelijk voor de juistheid van de door haar ingediende aangifte, maar niet gebleken is dat eiseres verweerder opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. Verweerder heeft dan ook ten onrechte de startersaftrek gecorrigeerd. Het beroep met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV en de boete over het jaar 2002 is daarom gegrond verklaard.
De boetebeschikkingen
2.14. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan de opzet van eiseres is te wijten dat de aanslagen tot een te laag bedrag zijn opgelegd, omdat zij wist dat zij niet voldeed aan het urencriterium en dat zij derhalve geen recht had op de zelfstandigen- en de startersaftrek. Desondanks zijn slechts boetes opgelegd van 25%. De boetes zijn volgens verweerder dan ook eerder te laag dan te hoog vastgesteld. Subsidiair heeft verweerder gesteld dat sprake is van grove schuld, omdat eiseres niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van haar kan worden gevergd bij de samenwerking met haar adviseur.
2.15. Naar het oordeel van de rechtbank is het aan de grove schuld van eiseres te wijten dat de aanslagen tot een te laag bedrag zijn opgelegd. Eiseres had de aangiften moeten controleren voordat zij deze indiende. Eiseres had dan kunnen en moeten opmerken dat de aangiften onjuist waren, omdat daarin ten onrechte de zelfstandigen- en startersaftrek werd geclaimd. De stelling van eiseres dat zij door de medewerker van het UWV onder druk is gezet om bepaalde verklaringen af te leggen, wat hier verder ook van zij, doet hieraan niet af. Er zijn ook overigens geen omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven tot het matigen van de boeten. De rechtbank acht de opgelegde boeten passend en geboden.
2.16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard.
2.17 De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 29 december 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
De griffier is verhinderd deze De rechter,
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.