Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 24 december 2008
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: 154709 / HA ZA 07-663 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AANNEMINGSMAATSCHAPPIJ HEGEMAN B.V.,
gevestigd te Nijverdal, gemeente Hellendoorn,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.W.J. van Dijk te Tiel,
de stichting
WONINGSTICHTING BARNEVELD,
gevestigd te Barneveld,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. F.J. Boom te Arnhem,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer 159534 / HA ZA 07-1355 van
de stichting
WONINGSTICHTING BARNEVELD,
gevestigd te Barneveld,
eiseres,
advocaat mr. F.J. Boom te Arnhem,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE BARNEVELD,
zetelend te Barneveld,
gedaagde,
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem.
Partijen zullen hierna Hegeman, de Woningstichting en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het vrijwaringsincident van 4 juli 2007
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het proces-verbaal van comparitie van 10 maart 2008
- de conclusie van repliek in conventie tevens houdende akte van vermeerdering van eis
- de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie tevens houdende akte van vermeerdering van eis
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de vrijwaringszaak
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte indiening producties
- de conclusie van antwoord
- het proces-verbaal van comparitie van 10 maart 2008
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte overlegging producties van de Woningstichting
- de antwoordakte
- de akte overlegging producties van de Woningstichting.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
In de hoofdzaak en de vrijwaringszaak
3.1. Op 17 september 2003 hebben Hegeman en de Woningstichting een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. De overeenkomst had betrekking op de bouw van 101 appartementen in 4 woongebouwen en 25 eengezinswoningen in Barneveld (wijk Oldenbarneveld).
3.2. In de overeenkomst tussen Hegeman en de Woningstichting is onder meer het volgende opgenomen:
De werkzaamheden worden geheel volgens bestek 000022 (…) d.d. 11-08-2003, en de daarin vermelde bijbehorende stukken uitgevoerd. (…)
Zoals overeengekomen starten de werkzaamheden 1 november 2003. De oplevering vindt plaats in hele bouwblokken, waarbij de laatste oplevering uiterlijk 31 maart 2005 plaats vindt.
De directievoering en het partieel toezicht, tijdens de uitvoering van het werk geschiedt door de opdrachtgeefster.
Op deze opdracht zijn voor zover hiervoor of hierna niet anders vermeld van toepassing de voorwaarden opgenomen in het hiervoor vermelde bestek dat geacht wordt onlosmakelijk deel uit te maken van deze opdracht, aldus de rechtsverhouding tussen beide partijen bepalend.
3.3. In het bestek 000022 d.d. 11-08-2003 (hierna te noemen: het bestek) is onder andere neergelegd:
00.03.10 WERKZAAMHEDEN DOOR DERDEN
01 WERKZAAMHEDEN DOOR DERDEN
Door derden worden uitgevoerd:
- de aansluiting op het openbaar riool
- de dienstleiding ten behoeve van de aansluiting van de waterleiding op het leidingnet van het waterleverend bedrijf
- de dienstleiding ten behoeve van de aansluiting van de gasleiding op het leidingnet van het gasleverend bedrijf
- de dienstleiding ten behoeve van de aansluiting van de elektrotechnische installatie op het leidingnet van het elektriciteitsleverend bedrijf
(…)
90 WERKZAAMHEDEN TEN BEHOEVE VAN AANNEMER
(…)
De verantwoordelijkheid voor de juiste uitvoering ligt bij de betreffende derden, terwijl de aannemer verantwoordelijk is voor de juiste omschrijving en plaatsaanduiding van bovengenoemde voorzieningen. (…)
01.01.10 09 VAN TOEPASSING ZIJNDE VOORWAARDEN
Van toepassing zijn de standaardbepalingen, zoals deze zijn opgenomen in de STABU Standaard 2001, uitgegeven door de Stichting STABU te Ede.
90 AANVULLENDE VOORWAARDEN
(…)
- De Uniforme Administratieve Voorwaarden 1989
(…)
01.02.08 UITVOERINGSDUUR, UITSTEL VAN OPLEVERING
(…)
91 VERTRAGING DOOR WERKEN VAN DERDEN
Indien door werken van derden vertragingen ontstaan, danwel door de aannemer hinder wordt ondervonden, zal de aannemer geen schadeloosstelling van de opdrachtgever kunnen vorderen. Wel kan de termijn waarbinnen het werk moet worden opgeleverd opnieuw worden bepaald, tenzij redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de vertraging en/of hinder voorkomen had kunnen worden door een goede coördinatie door de aannemer.
3.4. In de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989) staat onder meer nog vermeld:
§ 2. Van toepassing zijnde voorschriften, tegenstrijdige bepalingen
1. De bepalingen van deze U.A.V. gelden voor zover daarvan in het bestek niet uitdrukkelijk is afgeweken.
(…)
§ 8. Uitvoeringsduur, uitstel van oplevering
(…)
4. De termijn, binnen welke het werk moet worden opgeleverd, kan door de opdrachtgever worden verlengd, hetzij eigener beweging, hetzij op een daartoe strekkend verzoek van de aannemer. Indien door overmacht, door voor rekening van de opdrachtgever komende omstandigheden, of door het door of namens de opdrachtgever aanbrengen van bestekswijzigingen dan wel van wijzigingen in de uitvoering van het werk, niet van de aannemer kan worden gevergd dat het werk binnen de overeengekomen termijn wordt opgeleverd, heeft hij recht op termijnsverlenging.
5. Een verzoek van de aannemer om termijnsverlenging zal slechts in overweging kunnen worden genomen, indien dit schriftelijk geschiedt en -behoudens ontheffing door de directie- tenminste veertien dagen voor het verstrijken van de termijn bij de directie is bezorgd.
(…)
§29. Verschillen in afmetingen of in de toestand van bestaande werken en terreinen
(…)
3. Verschillen tussen de tijdens de uitvoering blijkende toestand van bestaande gebouwen, werken en terreinen enerzijds en de in het bestek aangeduide toestand anderzijds geven, afgezien van de verrekening van meer en minder werk, welke uit het bestek mocht voortvloeien, de aannemer aanspraak op bijbetaling, indien die verschillen van zodanige aard zijn, dat de gevolgen daarvan redelijkerwijs niet voor zijn rekening dienen te komen. Overigens draagt de opdrachtgever de verantwoordelijkheid voor de juistheid van de door of namens hem verstrekte gegevens. Het in dit lid bepaalde is ook van toepassing indien in het bestek geen toestand of gegevens zijn aangeduid, doch de tijdens de uitvoering blijkende toestand afwijkt van welke de aannemer redelijkerwijs had mogen verwachten.
(…)
§ 31. Verband met andere werken
1. Indien verschillende werken in elkaar grijpen, wordt dit in het bestek vermeld.
2. Tenzij in het bestek anders is bepaald, geschiedt de coördinatie van in elkander grijpende werken door de directie.
3. De aannemer gedoogt -zonder aanspraak op andere vergoedingen dan in het volgende lid bedoelde- dat door derden, aan wie de directie zulks toestaat, tegelijkertijd en te zelfder plaatse wordt gewerkt.
4. Hij gedoogt, dat daarbij gebruik wordt gemaakt van reeds gemaakt werk en gemaakte hulpwerken. Voor dit gebruik kan de aannemer aanspraak op bijbetaling doen gelden, indien meer van hem wordt verlangd dan redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.
(…)
§ 42. Kortingen
1. De opdrachtgever kan wegens te late oplevering van het werk aan de aannemer kortingen op de aanneemsom opleggen.
(…)
3. Geen korting wordt verleend voor na de opleveringstermijn verstreken dagen die geen werkdag zijn. Evenmin wordt korting opgelegd voor de zowel binnen als na bedoelde termijn gevallen dagen, dat de oplevering door overmacht is vertraagd, voor zover daarmede bij een verleende termijnsverlenging geen rekening is gehouden. (…)
§ 47. Kostenverhogende omstandigheden
(…)
3. Indien de aannemer van oordeel is dat de kostenverhogende omstandigheden zijn ingetreden dient hij de opdrachtgever hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte te stellen. Alsdan zal de opdrachtgever op korte termijn met de aannemer overleg plegen omtrent de vraag of kostenverhogende omstandigheden zijn ingetreden en zo ja, in hoeverre de kostenverhoging naar redelijkheid en billijkheid zal worden vergoed.
3.5. De Woningstichting had met de gemeente een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarbij de gemeente zich heeft verbonden om voor eigen rekening en risico de herinrichting van de openbare ruimte te realiseren.
3.6. De bouw is gestart op 3 november 2003. Voorafgaand daaraan, in april/ mei 2003, zijn in opdracht van de gemeente de tracéleidingen voor de aanvoer van gas en elektra in het plangebied aangelegd.
3.7. Nadat er enige vertraging was opgetreden, hebben Hegeman en de Woningstichting overlegd over een nieuw afbouwschema. De Woningstichting heeft er mee ingestemd dat de bouwtijd werd verlengd tot week 15 in 2005.
3.8. In week 4 in 2005 is bij het aansluiten van de dienstleidingen van een bouwblok (genaamd Mi6) ontdekt dat de tracéleiding ter hoogte van dit bouwblok schuin onder fundering door liep waardoor de woningen in dit blok niet konden worden aangesloten. De gemeente heeft toen direct aan NUON opdracht verstrekt om de tracéleiding te verleggen. De woningen in het bouwblok Mi6 zijn uiteindelijk in week 14 aangesloten op het net.
3.9. Het laatste bouwblok is opgeleverd op 12 september 2005.
4. Het geschil
in de hoofdzaak
in conventie
4.1. Hegeman vordert na vermeerdering van eis -samengevat- veroordeling van de Woningstichting tot betaling van EUR 338.225,94, vermeerderd met rente en kosten alsmede betaling van EUR 3.450,00 ter zake deskundigenkosten.
Hegeman heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd de stelling dat zij recht heeft op vergoeding van stagnatieschade en op termijnverlenging conform de bepalingen in de UAV 1989.
4.2. De Woningstichting voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.3. De Woningstichting vordert na vermeerdering van eis samengevat- veroordeling van de Woningstichting tot betaling van EUR 172.495,04, vermeerderd met rente en kosten.
De Woningstichting heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd de stelling dat Hegeman de woningen te laat heeft opgeleverd en dat zij daarom aanspraak maakt op de kortingsregel van § 42 UAV 1989 tot een totaalbedrag van (110 dagen à EUR 1500,00 per dag) EUR 165.000,00 en op vergoeding van een bedrag van EUR 1.243,55 ter zake deskundigenkosten.
4.4. Hegeman voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.5. De Woningstichting vordert samengevat - dat de gemeente wordt veroordeeld om aan de Woningstichting te betalen al hetgeen waartoe de Woningstichting jegens Hegeman in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld alsmede een veroordeling van de gemeente tot betaling van EUR 257.880,31, met veroordeling van de gemeente in de kosten van de hoofdzaak en de vrijwaring.
De Woningstichting heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd de stelling dat er sprake is van wanprestatie aan de zijde van de gemeente en/of dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld.
4.6. De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in de hoofdzaak
in conventie
5.1. Tussen partijen staat vast dat de inhoud van de overeenkomst die zij hebben gesloten mede wordt bepaald door het bestek en de UAV 1989.
5.2. Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of de Woningstichting aansprakelijk is voor de stagnatieschade die Hegeman ten gevolge van de verkeerde aanleg van het nuts-tracé heeft geleden. De Woningstichting heeft primair naar voren gebracht dat haar een beroep toekomt op de exoneratieclausule zoals neergelegd in artikel 01.02.08.91 van het bestek. In dit artikel is volgens de Woningstichting uitdrukkelijk bepaald dat vertragingen door werkzaamheden van derden voor het risico van Hegeman komen en geen recht geven op bijbetaling.
Hegeman is echter van mening dat artikel 01.02.08.91 van het bestek niet voor de onderhavige situatie is geschreven. Het artikel ziet volgens haar slechts op ‘normale’ vertragingsperikelen die spelen rond de inplanning en coördinatie van het werk. In de onderhavige kwestie gaat het echter om evidente en ernstige fouten van derden en daar ziet de bepaling niet op. Subsidiair heeft Hegeman naar voren gebracht dat de desbetreffende bepaling onredelijk bezwarend is althans dat een beroep op de bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Meer subsidiair heeft Hegeman gesteld dat een beroep op het desbetreffende artikel misbruik van bevoegdheid oplevert.
5.3. Partijen twisten aldus omtrent de reikwijdte van artikel 01.02.08.91 van het bestek. Bij de uitleg daarvan komt het aan op de zin die in de gegeven omstandigheden daaraan in redelijkheid mag worden toegekend door de aannemer die ten gevolge van het werk van een derde vertraging ondervindt, en op hetgeen de aannemer en de opdrachtgever te dien aanzien van elkaar mogen verwachten.
5.4. Daarbij dient volgens de rechtbank, gelet op de aard van de transactie, de omvang en de gedetailleerdheid van het contract, de wijze van totstandkoming daarvan als uitgangspunt beslissend gewicht te worden toegekend aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de woorden, gelezen in het licht van de overige, voor de uitleg relevante bepalingen van het bestek en de UAV 1989.
5.5. Zuiver taalkundig bezien bevat de desbetreffende bepaling een uitsluiting van aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door derden.
Gelet op de nadere omschrijving in hoofdstuk 00.03.10 van de werkzaamheden van derden, gaat het daarbij niet om een vrijbrief om alle schade die door het werk van derden wordt veroorzaakt van vergoeding uit te sluiten. De aannemer behoeft derhalve niet alle schade die is veroorzaakt door derden te dulden. Wel mag de aannemer verwachten dat de Woningstichting met de desbetreffende bepaling aansprakelijkheid uitsluit voor schade veroorzaakt door in het bestek nader omschreven werken van derden. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanleg van het nutstracé behoort tot de in hoofdstuk 00.03.10 genoemde “werkzaamheden door derden.” Nu partijen hier allebei van uitgaan en deze uitleg verder ook niet onbegrijpelijk is, zal ook de rechtbank daar van uit gaan. Dat brengt mee dat de vrijwaring ook op de schade veroorzaakt door deze werkzaamheden betrekking heeft.
5.6. Hegeman heeft in dit verband nog wel naar voren gebracht dat de uitvoering van werken waarop bestekpost 01.02.08.91 ziet alleen normale vertragingsperikelen betreft en niet ernstige en evidente fouten van derden. Het is echter niet aannemelijk -of taalkundig voor de hand liggend- dat het woord “werken” zo moet worden uitgelegd dat alleen de aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van normale vertragingsperikelen is uitgesloten. De conclusie dient dan ook te zijn dat de vrijwaring ook betrekking heeft op fouten van derden.
5.7. De zuivere bewoordingen van de desbetreffende bepaling leiden tot de conclusie dat het ook voor de aannemer duidelijk moest zijn dat de Woningstichting haar aansprakelijkheid voor schade die het gevolg was van werk dat buiten haar om werd verricht, op de aannemer wilde afwentelen.
Het enkele gegeven dat de Woningstichting een contractuele relatie had met de gemeente en dat de tekortkoming van de gemeente daarom tot de risicosfeer van de woningstichting behoort, maakt dat niet anders. Het stond de Woningstichting vrij een andere risicoverdeling te bedingen.
5.8. Zoals Hegeman terecht opmerkt, diende die andere risicoverdeling wel uitdrukkelijk in afwijking van de UAV 1989 te geschieden. Dit volgt uit § 2 lid 1 van de UAV 1989.
Hegeman verwijst in dit verband naar § 31 lid 3 UAV 1989 dat volgens haar dezelfde ratio heeft als bestekpost 01.02.08.91. Hierin kan Hegeman echter slechts gedeeltelijk worden gevolgd. De desbetreffende paragraaf in de UAV 1989 heeft alleen betrekking op vertragingsschade als gevolg van werkzaamheden van derden die tegelijkertijd en op dezelfde plaats als de aannemer werkzaam zijn. Als de aannemer daardoor schade ondervindt, heeft hij geen recht op schadeloosstelling.
Bestekpost 01.02.08.91 heeft daar weliswaar ook betrekking op maar is overigens veel meer omvattend. Het gaat niet alleen om vertraging omdat derden tegelijkertijd en op dezelfde plaats als de aannemer werkzaam zijn maar om vertraging ten gevolge van het werk van derden in het algemeen. Er is geen beperking voor werk van derden die tegelijk met de aannemer op dezelfde plaats als die aannemer bezig zijn en die daardoor de aannemer in de uitvoering van zijn werk belemmeren. Bestekpost 01.02.08.91 heeft betrekking op al het werk van derden zoals nader omschreven in hoofdstuk 00.03.10 van het bestek. Dat kan dus ook werk zijn dat eerder is uitgevoerd en waarvan de aannemer, zoals in dit geval, later hinder ondervindt.
5.9. Bestekbepaling 01.02.08.91 beoogt vervolgens een regeling te geven voor de verschillende gevolgen die hinder door derden voor de aannemer heeft. Aan de ene kant kan dit tot gevolg hebben dat de aannemer zelf meer (in de zin van langer) werk heeft en daardoor geen andere opdrachten kan vervullen en/of dat hij meer kosten moet maken dan hij oorspronkelijk had begroot. Een aannemer wordt weliswaar geacht in zijn begroting rekening te hebben gehouden met relatief geringe tegenslagen maar voor zover er sprake is van een tegenslag die een normale vertraging te boven gaat, is er sprake van (stagnatie)schade. De vraag is dan of en zo ja, onder welke omstandigheden hij met betrekking tot deze schade recht heeft op vergoeding van de opdrachtgever.
Daarnaast loopt hij dan nog het risico met de kortingsregel van § 42 UAV 1989 te worden geconfronteerd.
Voor beide situaties bevat bestekbepaling 01.02.08.91 een regeling.
5.10. Uitgesloten is dat de aannemer zelf zijn (directe) schade, bestaande uit het niet kunnen uitvoeren van andere opdrachten en/of vergoeding van extra kosten die hij heeft moeten maken, van de opdrachtgever vergoed krijgt. De eerste zin van de bestekbepaling bevat daaromtrent een heldere bepaling.
Aan de andere kant wordt aan de opdrachtgever de mogelijkheid ontnomen om een beroep te doen op de kortingsregel van § 42 UAV 1989 omdat de aannemer, bijzondere omstandigheden daargelaten, recht heeft op termijnverlenging. Hierop heeft de tweede zin van de bestekbepaling betrekking. Anders dan Hegeman stelt kan uit die tweede zin niet worden afgeleid dat het desbetreffende artikel enkel en alleen maar betrekking heeft op vertraging die te maken heeft met de inplanning en coördinatie. Het tweede deel maakt duidelijk dat Hegeman in een situatie van vertraging ten gevolge van het werk van derden hooguit recht heeft op termijnverlenging en daardoor een korting op grond van § 42 UAV 1989 kon ontlopen. Dit is alleen anders indien zij zelf -door een betere coördinatie van het werk- had kunnen voorkomen dat het werk van derden tot vertraging zou leiden.
5.11. De rechtbank is, anders dan Hegeman, van oordeel dat de afwijking (verruiming) van het bepaalde in § 31 lid 3 UAV 1989 voldoende nadrukkelijk in het bestek is neergelegd. De bepaling is opgenomen onder het bijzondere kopje “uitvoeringsduur, uitstel van oplevering” waardoor het voor Hegeman duidelijk had kunnen zijn dat er een aantal bijzondere bepalingen zou volgen die de gevolgen van het uitgesteld opleveren regelen. Hij had daar alert op moeten en kunnen zijn. Een afzonderlijke verwijzing naar § 31 UAV 1989 was daarom niet meer nodig. Daar komt bij dat juist bepaling 01.02.08.91 met een ander lettertype is opgenomen. Daarmee wordt er nadrukkelijk de aandacht op gevestigd. Aldus is voldaan aan het vereiste dat alleen een uitdrukkelijke afwijking van de UAV 1989 mogelijk is.
5.12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de (eerste zin van de) bepaling in artikel 01.02.08.91 een exoneratieclausule bevat die mede op een situatie als de onderhavige ziet.
5.13. Niet valt in te zien waarom een beroep op artikel 01.02.08.91 van het bestek onder de gegeven omstandigheden onredelijk bezwarend is althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dan wel misbruik van bevoegdheid oplevert. Van belang daarbij is dat het hier gaat om een overeenkomst tussen twee bedrijfsmatig handelende partijen die behoren tot bedrijfstakken die regelmatig met elkaar zaken doen en waarin standaardisering van overeenkomsten door algemene voorwaarden met exoneraties een algemeen verschijnsel is. Door de Woningstichting is naar voren gebracht dat het zeer gebruikelijk is om de aansprakelijkheid voor stagnatieschade voor de opdrachtgever uit te sluiten. Dit is op zich niet betwist door Hegeman.
Bij een dergelijke overeenkomst tussen twee professionele partijen is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar om in de algemene voorwaarden aansprakelijkheid uit te sluiten.
5.14. Hegeman heeft weliswaar nog opgemerkt dat het onmogelijk is voor een aannemer om stagnatieschade, die zeer omvangrijk kan zijn, te voorzien, laat staan dat de aannemer met de stagnatie in zijn calculatie rekening kan houden maar zij gaat er dan aan voorbij dat de Woningstichting niet de vergoeding van alle stagnatieschade heeft uitgesloten maar alleen die schade die het gevolg is van nader omschreven werk van derden. Zoals ook door de Woningstichting naar voren is gebracht en door Hegeman niet (voldoende) is betwist, was de voorzienbare schade die hiervan het gevolg zou zijn beperkt. Het aansluiten van de nutsvoorzieningen vindt immers doorgaans op het allerlaatste moment voor de oplevering plaats.
Nu niet is gesteld noch is gebleken dat het aan de opzet of grove schuld van de Woningstichting is te wijten dat de gestelde schade groter is, dient de conclusie te zijn dat het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om vervolgens een beroep te doen op de bepaling.
5.15. Van misbruik van bevoegdheid omdat er bij aanbesteding weinig ruimte is voor onderhandeling is tenslotte niet gebleken. Als niet betwist staat vast dat Hegeman de voorwaarden waaronder zou worden gecontracteerd op voorhand kende, daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt en vervolgens op het werk heeft ingeschreven.
5.16. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Woningstichting terecht een beroep heeft gedaan op het bepaalde in bestekpost 01.02.08.91 zodat er voor Hegeman geen recht bestaat op vergoeding van de gevorderde schade. De vordering tot vergoeding van stagnatieschade zal om die reden worden afgewezen.
Voor een vergoeding van de eveneens gevorderde expertisekosten ontbreekt dan eveneens grond. Ook dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
5.17. De Woningstichting heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd de stelling dat zij op grond van § 42 UAV een korting wegens het te laat opleveren van het werk mag toepassen. Het werk had volgens haar uiterlijk in week 15 van 2005 opgeleverd moeten worden maar dat is uiteindelijk pas op 12 september 2005, 105 werkdagen te laat, gebeurd. Zowel bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie als bij conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie heeft de Woningstichting hier aan toegevoegd dat het zou gaan om een vertraging van 22 weken maar dat strookt niet met het eerder genoemde aantal van 105 werkbare dagen. In 22 weken zitten immers 110 werkdagen. Zoals ook Hegeman heeft geconstateerd is de vordering van de Woningstichting ook gebaseerd op een vertraging van 110 dagen (22 weken) en niet op een vertraging van 105 dagen. Gelet hierop gaat de rechtbank er vanuit dat de Woningstichting zich heeft vergist toen zij in haar conclusie een aantal van 105 dagen heeft genoemd. In het hierna volgende zal er vanuit worden gegaan dat zij haar vordering baseert op een vertraging van 22 weken ofwel 110 werkdagen. Nu Hegeman dit zelf al had geconstateerd, is zij hierdoor ook niet in haar verdediging geschaad.
Volgens de Woningstichting is de stagnatie in de genoemde periode van 22 weken niet toe te rekenen aan omstandigheden die in haar risicosfeer lagen. Zij stelt door de verlate oplevering zeer aanzienlijke schade te hebben geleden, onder meer bestaande uit contractuele boetes die zij was verschuldigd aan kopers van de woningen, huurderving en extra financieringskosten.
5.18. Hegeman heeft betwist dat de Woningstichting recht heeft op korting. Volgens Hegeman heeft zij recht op termijnverlenging. De stagnatieveroorzakende omstandigheden komen namelijk volgens Hegeman voor rekening en risico van de Woningstichting. Hegeman wijst in dit verband op het bepaalde in § 8 lid 4 en lid 5 UAV 1989 dat haar recht geeft op die termijnverlenging. Verder heeft zij verwezen naar § 42 lid 3 UAV 1989 waaruit blijkt dat termijnverlenging mogelijk is bij vertraging door overmacht, voor zover daarmee bij een verleende termijnverlenging geen rekening is gehouden.
5.19. Met Hegeman kan worden geconcludeerd dat voor zover de stagnatie het gevolg is van het verkeerd aanleggen van het nutstracé Hegeman recht heeft op termijnverlenging. In § 42 lid 3 UAV 1989 is daarvoor een grond te vinden. Partijen gaan er klaarblijkelijk vanuit dat het overmachtbegrip in dit artikel op dezelfde wijze dient te worden uitgelegd als in artikel 6:75 BW. De rechtbank volgt deze uitleg. Van overmacht is hier derhalve sprake indien de fout niet wegens schuld of krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvatting aan Hegeman kan worden toegerekend. Niet gesteld noch anderszins is gebleken dat het aan de schuld van Hegeman is te wijten dat er een fout is gemaakt bij de aanleg van het nutstracé. Evenmin is komen vast te staan dat die fout aan Hegeman kan worden toegerekend omdat zij krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvatting voor haar rekening komt. De Woningstichting heeft weliswaar naar voren gebracht dat de aannemer een onderzoeksplicht heeft naar de ligging van leidingen en kabels maar niet is komen vast te staan dat die onderzoeksplicht ook betrekking heeft op kabels en leidingen waarvan de aannemer niet behoeft te verwachten dat zij de voortgang van het werk zullen belemmeren. De onderzoeksplicht die volgens de Woningstichting blijkt uit ‘vaste rechtspraak’ en uit het bestek heeft alleen betrekking op het onderzoek naar leidingen en kabels waarvan de aannemer (na een zogenaamde KLIC-melding) kan vermoeden dat zij zich in het werkterrein bevinden. Van een onderzoeksplicht van de aannemer met betrekking tot leidingen buiten het werkterrein blijkt daaruit niet. In het onderhavige geval heeft Hegeman gesteld dat de leidingen dieper lagen dan de fundering. Dit zou betekenen dat zij buiten het werkterrein vielen en Hegeman inderdaad niet meer of ander onderzoek behoefde te doen dan zij heeft gedaan. De Woningstichting heeft dit betwist en heeft vervolgens bij brief van 21 februari 2008 foto’s overgelegd waaruit zou blijken dat Hegeman de leidingen bij het leggen van de fundering al had moeten opmerken. Op die foto’s zijn echter alleen leidingen te zien die onder de fundering liggen, zij het dat de afstand tussen de fundering en de leidingen niet heel groot lijkt. Hegeman heeft vervolgens onbetwist gesteld dat bij het aanleggen van de fundering niet dieper wordt gegraven dan noodzakelijk is. Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, valt dan niet in te zien hoe zij leidingen die daar onder liggen, ook als dit maar een korte afstand betreft, toch had moeten zien.
Bij gebreke aan een voldoende (onderbouwde) betwisting zal dan ook worden uitgegaan van de juistheid van het standpunt van Hegeman dat de leidingen buiten het werkterrein lagen. Dat brengt mee dat er voor Hegeman geen onderzoeksplicht naar de ligging van de leidingen bestond.
5.20. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Woningstichting alleen recht heeft op korting voor zover komt vast te staan dat de vertraging in de oplevering (mede) het gevolg is van andere omstandigheden die wel aan Hegeman kunnen worden toegerekend.
5.21. In dit verband is door de Woningstichting naar voren gebracht dat het verleggen van de tracéleiding tot een verlenging van de bouwtijd met 10 weken heeft geleid terwijl de afbouw van de overige blokken daardoor meer dan 21 weken is uitgelopen. Volgens de Woningstichting is er sprake van een extra vertraging die aan Hegeman te wijten is. Ter comparitie heeft zij in dit verband naar voren gebracht dat er op het moment dat bekend werd dat de leiding verkeerd lag, al sprake was van een achterstand van 9 weken vertraging in de bouw. Bij conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie stelt zij dat het ging om een vertraging van een week of 6 op het moment van het ontdekken dat het tracé niet goed lag. De Woningstichting stelt dat Hegeman na februari 2005 onvoldoende mensen op het werk heeft gezet waardoor de stagnatie onnodig lang heeft geduurd. Daarnaast is er volgens de Woningstichting sprake geweest van een gebrekkige coördinatie van werkzaamheden.
De Woningstichting heeft betwist dat de vertraging in de oplevering enkel en alleen is veroorzaakt door het verleggen van de tracéleiding. Volgens haar was het hebben van een huisaansluiting niet noodzakelijk voor het drogen van woningen. Ter onderbouwing hiervan heeft zij een rapport van Peter Kraak Projecten in Volkshuisvesting overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat het droogstoken van woningen ten behoeve van de voortgang van afbouwwerkzaamheden alleen nodig is indien er sprake is van bijzondere weersomstandigheden.
5.22. Hegeman heeft echter in de eerste plaats gesteld dat de Woningstichting pas op een heel laat moment, namelijk voor het eerst in het kader van deze procedure, heeft geklaagd over de te late oplevering. Volgens Hegeman heeft de Woningstichting ook op geen enkel moment aangedrongen op een spoedige voortzetting of tempoverhoging. Bij conclusie van dupliek in reconventie heeft zij hier aan toegevoegd dat met het vaststellen en goedkeuren van de afbouwplanning de kleine ontstane maar tussen partijen vastgestelde (overeengekomen) stagnatie van de ruwbouw als afgerond werd beschouwd. Eventuele discussies hadden volgens haar ten tijde van het indienen van de afbouwplanning gevoerd moeten worden en niet pas ruim drie jaar na oplevering.
Hegeman heeft in de tweede plaats naar voren gebracht dat de vertraging in de oplevering van woonblok Mi6 ook de afbouw van de overige blokken trof. Zij heeft in dit verband verwezen naar een overzicht dat zij als productie 24 bij dagvaarding heeft overgelegd. Volgens haar wilde Nuon eerst de verkeerd liggende leidingen verplaatsen en zou zij pas daarna de andere blokken aansluiten. Volgens Hegeman waren de reeds in bouwblok Mi6 aangebrachte werkzaamheden, waaronder het spuitwerk, in hoge mate temperatuursafhankelijk. Met de overige woningen kon niet verder worden gegaan gelet op de grote risico’s, vooral ten aanzien van het tegelwerk, schilderwerk en spuitwerk (aantasting en vergeling) indien geen warmte in de woning kon worden gebracht. Het staken van het verwarmen direct na afronding van deze werkzaamheden zou onmiddellijk vochtschade tot gevolg hebben. Zij had dan ook de huisaansluitingen nodig om de woningen te kunnen verwarmen. Andere oplossingen waren niet voorhanden en/of afdoende. Ter onderbouwing van haar stelling heeft Hegeman een rapport in het geding gebracht dat zij zelf heeft opgesteld. Hegeman betwist dat zij te weinig mensen op het werk heeft gezet. Volgens Hegeman was het geen optie om werklieden door te sturen naar andere blokken omdat bij deze blokken de stand van het werk nog niet zo ver was gevorderd dat zij hier al werkzaamheden konden verrichten. Meer mensen konden de productie niet verhogen.
5.23. Naar het oordeel van de rechtbank dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de vertraging die volgens de Woningstichting al was ontstaan voordat bekend werd dat het nutstracé verkeerd was aangelegd, een vertraging van 6 tot 9 weken, en de latere vertraging.
De Woningstichting had, gelet op haar directievoerende taak en het toezicht dat zij uitoefende, op tijd van de vertraging die vooraf ging aan het ontdekken van het verkeerd aangelegde nutstracé op de hoogte kunnen en behoren te zijn.
Als niet betwist is echter komen vast te staan dat de Woningstichting pas in het kader van deze procedure heeft geklaagd over de ernstige vertraging in de ruwbouw die volgens haar mede de oorzaak zou zijn van de uiteindelijke vertraging in de oplevering van 22 weken.
De rechtbank is van oordeel dat zij aldus niet binnen bekwame tijd heeft geprotesteerd over dit gebrek zodat zij daarmee haar eventuele recht op vergoeding van de schade die daarvan het gevolg is, heeft verloren.
5.24. De Woningstichting heeft derhalve hooguit recht op vergoeding van schade indien komt vast te staan dat de oplevering, nadat de fout bij de aanleg van het nutstracé was ontdekt, verder is vertraagd als gevolg van omstandigheden die aan Hegeman kunnen worden toegerekend. Het gaat er dan thans om vast te stellen of Hegeman voldoende maatregelen heeft getroffen om verdere vertraging in de oplevering te voorkomen.
5.25. De door partijen over en weer overgelegde rapporten bieden in dat opzicht onvoldoende duidelijkheid. De rechtbank acht het noodzakelijk dat Hegeman nu eerst bij akte uiteenzet wat zij precies heeft gedaan toen zij bekend werd met de onjuiste ligging van het nutstracé en meer in het bijzonder welke maatregelen zij heeft getroffen om een verdere vertraging in de oplevering te voorkomen. In de akte moet ook helder worden uiteengezet waarom de aansluitingen van andere blokken dan Mi6 ook pas veel later na het voltooien van het tracé zijn gerealiseerd. Vervolgens zal de Woningstichting gelegenheid krijgen om op deze akte te reageren.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in de vrijwaringszaak
5.26. De Woningstichting heeft gevorderd een veroordeling van de gemeente tot vergoeding van al hetgeen waartoe de Woningstichting in de hoofdprocedure is veroordeeld. In de hoofdprocedure zal de vordering van Hegeman tegen de Woningstichting worden afgewezen. Dat brengt mee dat er voor een veroordeling van de gemeente jegens de Woningstichting tot vergoeding van hetgeen waartoe de Woningstichting in de hoofdprocedure wordt veroordeeld in deze procedure geen grond bestaat. Die vordering zal daarom ook worden afgewezen.
5.27. Voor zover de vordering van de Woningstichting betrekking heeft op extra schade (vertragingsschade) heeft het volgende te gelden.
De hoofdprocedure en de vrijwaringsprocedure zijn twee afzonderlijke procedures. Nu het doel van het oproepen in vrijwaring is gelegen in opportuniteitsoverwegingen en nu het bovendien volgens vaste rechtspraak ook mogelijk is om in een vrijwaringsprocedure een vordering in reconventie in te stellen, dient het naar het oordeel van de rechtbank (tevens) mogelijk te zijn voor een eiseres in de vrijwaringsprocedure om een afzonderlijke vordering, naast die tot veroordeling van hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak wordt veroordeeld, in te stellen. Het bezwaar van de gemeente tegen de gevorderde extra schade zal om die reden worden gepasseerd.
5.28. Primair heeft de Woningstichting aan haar vordering tot vergoeding van vertragingsschade ten grondslag gelegd een toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. Volgens de Woningstichting heeft de gemeente niet voldaan aan haar verplichting om (voor eigen rekening en risico) de herinrichting van de openbare ruimte te realiseren. Onderdeel van die herinrichting was het aanleggen van leidingen en andere nutsvoorzieningen ten behoeve van de te bouwen woningen. De Woningstichting heeft bij dagvaarding nadrukkelijk gesteld dat de gemeente daar niet alleen toe verplicht was uit hoofde van haar publieke functie maar ook uit hoofde van de overeenkomst die zij met de Woningstichting had gesloten. Tijdens de comparitie heeft de Woningstichting in dat verband nogmaals benadrukt dat de primaire grondslag van haar vordering wanprestatie was.
5.29. De gemeente heeft met betrekking tot de vordering uit hoofde van wanprestatie alleen gesteld dat er geen sprake kan zijn van non-conformiteit in de zin van artikel 7:17 BW maar dit artikel ligt niet ten grondslag aan de primaire vordering van de Woningstichting. Die vordering betrof immers, zoals hiervoor is aangegeven, niet de levering van een gebrekkige zaak, maar een schending van een verplichting uit de samenwerkingsovereenkomst. Hoewel de door de Woningstichting in de conclusie van repliek gehanteerde terminologie en meer in het bijzonder het door haar zelf gebezigde begrip non-conformiteit in dit opzicht wel verwarrend is, kon er –gelet op uitwerking van de grondslag in de dagvaarding en de herhaling van de stelling dat de gemeente zich in de samenwerkingsovereenkomst had verplicht om voor eigen rekening en risico de herinrichting van de openbare ruimte voor haar rekening te nemen in conclusie van repliek- toch geen misverstand over bestaan dat haar vordering in de eerste plaats op schending van die verplichting uit de samenwerkingsovereenkomst was gebaseerd.
5.30. De gemeente heeft vervolgens niet betwist dat voor haar uit de samenwerkingsovereenkomst de verplichting voortvloeide om de herinrichting van de openbare ruimte te realiseren. Evenmin heeft zij betwist dat zij (mede) ter uitvoering van die verplichting uit de samenwerkingsovereenkomst opdracht heeft gegeven aan de netbeheerder tot het aanleggen van leidingen en andere nutsvoorzieningen ten behoeve van de te bouwen woningen. Nu niet betwist is dat de gemeente niet alleen uit hoofde van haar publieke taak maar ook contractueel verplicht was om te zorgen voor de aanleg van leidingen en andere nutsvoorzieningen ten behoeve van de bouw en nu tevens vaststaat dat, door de onjuiste aanleg van het nutstracé, aan die verplichting niet is voldaan, is de aansprakelijkheid van de gemeente voor de gevolgen daarvan gegeven. Hierbij kan in het midden blijven of de fout is gemaakt door de landmeters die de rooilijnen verkeerd hebben uitgezet of door het nutsbedrijf nu het nutsbedrijf dient te worden beschouwd als een door de gemeente bij de uitvoering van haar verbintenis ingeschakelde hulppersoon wiens handelen aan de gemeente kan worden toegerekend.
5.31. Nu de aansprakelijkheid uit hoofde van wanprestatie is gegeven, kan in het midden blijven of de gemeente daarnaast ook onrechtmatig heeft gehandeld en of daarbij is voldaan aan het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW. Het onrechtmatig handelen is immers slechts subsidiair aan de vordering van de Woningstichting ten grondslag gelegd. Dat volgt ook uit de hiervoor genoemde opmerking van de Woningstichting ter comparitie Nu de aansprakelijkheid reeds op de primaire grondslag kan worden vastgesteld, komt de rechtbank aan een afzonderlijke bespreking van de subsidiaire grondslag niet meer toe.
5.32. Vervolgens ligt de vraag voor welke (vertragings)schade de Woningstichting daardoor heeft geleden. Volgens de Woningstichting bestaat de extra schade uit financieringskosten, betaalde boetes aan kopers en huurderving. Als de vertraging in de oplevering van bouwblok Mi6 en andere bouwblokken het gevolg is van het verkeerd aangelegde tracé, is de huurderving van de Woningstichting van al die bouwblokken een rechtstreeks gevolg van de wanprestatie van de gemeente, aldus de Woningstichting Volgens haar zijn de (koop)woningen voor het eerst op 23 juni 2005 aan de kopers opgeleverd terwijl dit uiterlijk 2 juni 2005 al had moeten plaatsvinden.
5.33. De gemeente heeft gemotiveerd betwist dat het verleggen van het nuts-tracé tot vertraging in de afbouw heeft kunnen leiden dan wel dat de vertraging die daarvan het gevolg is geweest een omvang heeft gehad zoals door de Woningstichting is gesteld. Met betrekking tot de schade heeft de gemeente meer in het bijzonder nog gesteld dat de huurderving op de blokken Mi1 en Mi2 ziet terwijl de foutief gelegde leidingen alleen bij blok Mi6 een rol speelden. De blokken Mi1 en Mi2 waren de gehele periode bereikbaar voor de aannemer. Voorts heeft de gemeente aangevoerd dat de oplevering van de woningen door de Woningstichting aan de kopers maar één à twee dagen vertraging heeft opgelopen.
5.34. De rechtbank acht zich ten aanzien van de koppeling tussen de vertraging in bouwblok Mi6 en de schade met betrekking tot de bouwblokken Mi1 en Mi2 nog onvoldoende voorgelicht. De zaak zal daarom naar de rol worden verwezen teneinde de Woningstichting in de gelegenheid te stellen om nader uit de doeken te doen waarom ook de vertraging in de oplevering van de bouwblokken Mi1 en Mi2 het gevolg is van het verkeerd aangelegde nutstracé. De gemeente zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om daarop bij antwoordakte te reageren.
5.35. Indien zal komen vast te staan, al dan niet nadat eerst nog een deskundigenbericht is gelast, dat er een causaal verband bestaat tussen de wanprestatie van de gemeente en gevorderde vertragingsschade, zal de schadebeperkingsplicht nog aan de orde dienen te komen. De gemeente heeft haar stelling dat de Woningstichting ten onrechte heeft nagelaten haar schade te beperken eerst bij conclusie van dupliek toegelicht. De Woningstichting zal zich daar te zijner tijd nog over mogen uitlaten.
5.36. De gemeente heeft verder nog naar voren gebracht dat er sprake is van eigen schuld van de Woningstichting van 100%. Indien de gemeente in deze stelling zou kunnen worden gevolgd, kan de nadere toelichting met betrekking tot het causaal verband en de schadebeperkingsplicht achterwege blijven. Daarom zal dit verweer nu worden beoordeeld.
5.37. In de eerste plaats heeft de gemeente naar voren gebracht dat de Woningstichting haar directievoerende taak heeft verzaakt. Als de Woningstichting deugdelijk de directie had gevoerd, had zij, aldus de gemeente, de feitelijke loop van het nuts-leidingentraject gekend. De nuts-leidingen hadden op een tekening door de aannemer aan de Woningstichting moeten worden gemeld. Nu dat niet lijkt te zijn gebeurd, kan dit volgens de gemeente aan de Woningstichting als opdrachtgever en directievoerder worden tegengeworpen.
In de tweede plaats heeft de gemeente gesteld dat de aannemer de Woningstichting niet op de hoogte heeft gebracht van de leidingen waarvan zij de foutieve loop uit eigen wetenschap kende c.q. moest kennen. Zij had de kabels en leidingen bij het storten van de fundering kunnen waarnemen nu die, zo blijkt volgens de gemeente uit foto’s, op dezelfde hoogte liggen als de fundering. De aannemer heeft zijn waarschuwingsplicht geschonden, aldus de gemeente. Vanwege eigen schuld dan wel onzorgvuldige uitvoering van het werk door Hegeman, bestaat er voor haar geen recht op schadevergoeding. Inherent daaraan is dat de Woningstichting geen claim op de gemeente heeft.
5.38. De Woningstichting heeft echter naar voren gebracht dat directievoering in een project als het onderhavige een procedurele functie heeft. Verder heeft zij opgemerkt dat zij met de aannemer is overeengekomen dat zij slechts partieel toezicht zou houden. Op een bouwplaatstekening staan geen leidingen aangegeven. In relatie tot de aannemer kon de Woningstichting in het kader van directievoering volstaan met het controleren of Hegeman daadwerkelijk een KLIC-melding had gedaan, aldus de Woningstichting. Dat bleek het geval. Met betrekking tot de waarschuwingsplicht heeft de Woningstichting verwezen naar hetgeen daarover in de hoofdzaak naar voren is gebracht.
5.39. De rechtbank overweegt naar aanleiding hiervan het volgende. Gelet op de gemotiveerde betwisting ten aanzien van de (omvang van de) directievoerende en toezichthoudende taak van de Woningstichting had het op de weg van de gemeente gelegen om haar stellingen ter zake nader te onderbouwen. Zij heeft evenwel volstaan met een verwijzing naar bestekpost 00.01.92. In dit artikel staat niet meer dan dat de opdrachtgeefster (de Woningstichting) de directie voert. Met name nu in de door de Woningstichting overgelegde opdrachtbevestiging blijkt van een beperkte omvang van de taak van de Woningstichting, had van de gemeente mogen worden verwacht dat zij nader zou toelichten waarom zij de desbetreffende bestekbepaling aldus mocht opvatten dat dit ook meebracht dat de Woningstichting op de hoogte diende te zijn van de feitelijke loop van de nuts-leidingen. Daarbij speelt mede een rol dat, zoals ook al in de hoofdzaak is vastgesteld, aan de hand van de overgelegde foto’s niet kan worden vastgesteld dat de nutsleidingen zich in het bouwterrein bevonden zodat er voor de aannemer geen grond bestond om daar nader onderzoek naar te doen. Dat brengt mee dat op haar ook geen waarschuwingsplicht jegens de Woningstichting rustte. Voor een waarschuwingsplicht van de Woningstichting richting de gemeente lijkt dan al helemaal geen plaats.
Nu de hiervoor genoemde nadere toelichting ontbreekt, zal aan de stelling van de gemeente met betrekking tot de eigen schuld voorbij worden gegaan.
5.40. De Woningstichting zal nu eerst in de gelegenheid worden gesteld de hiervoor genoemde akte te nemen.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank
In de hoofdzaak met het nummer 154709/ HA ZA 07-663
6.1. houdt iedere beslissing aan.
6.2. verwijst de zaak naar de rol van 21 januari 2009 voor akte uitlating aan de zijde van Hegeman als vermeld in rechtsoverweging 5.25 en naar de rol van 18 februari 2009 voor antwoordakte uitlating aan de zijde de Woningstichting en tenslotte naar de rol van 29 april 2009 voor vonnis.
6.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
In de zaak met het nummer 159534/ HA ZA 07-1355
6.4. verwijst de zaak naar de rol van 18 februari 2009 voor akte uitlating aan de zijde van de Woningstichting als vermeld in rechtsoverweging 5.34 en naar de rol van 18 maart 2009 voor antwoordakte uitlating aan de zijde van de gemeente en tenslotte naar de rol van 29 april 2009 voor vonnis.
6.5. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. M.M. Vanhommerig en mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2008.