ECLI:NL:RBARN:2008:BG9417

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/5237, 07/5238 en 07/5239
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie WAZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 7 november 2008 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie WAZ. Eiseres, die samen met haar echtgenoot een onderneming drijft, had bezwaar gemaakt tegen verschillende navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente voor de jaren 2001, 2002 en 2003. De inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. Eiseres stelde dat zij al eerder, tijdens een boekenonderzoek, had aangegeven het niet eens te zijn met de correcties, maar de rechtbank oordeelde dat deze mededeling niet als een pro-forma bezwaar kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat eiseres en haar gemachtigde niet tijdig bezwaar hadden gemaakt, omdat het formele bezwaarschrift pas meer dan drie weken na ontvangst van de aanslagen was ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen omstandigheden had aangevoerd die zouden kunnen leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Hierdoor was er geen reden om de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar te herzien. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees erop dat partijen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep konden instellen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummers: AWB 07/5237, 07/5238 en 07/5239
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 7 november 2008
inzake
[X], wonende te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres de hierna genoemde aanslagen en beschikkingen opgelegd.
Voor het jaar 2001:
- een navorderingsaanslag (aanslagnummer [H.17]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.803. Hierbij is aan eiseres bij beschikking tevens een bedrag van € 349 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- een navorderingsaanslag (aanslagnummer [W.17]) premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ), berekend naar een premie-inkomen van € 24.204. Hierbij is aan eiseres bij beschikking tevens een bedrag van € 67 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Voor het jaar 2002:
- een navorderingsaanslag (aanslagnummer [H.27]) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.368. Hierbij is aan eiseres bij beschikking tevens een bedrag van € 488 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- een navorderingsaanslag (aanslagnummer [W.27]) premie WAZ, berekend naar een premie-inkomen van € 37.040. Hierbij is aan eiseres bij beschikking tevens een bedrag van € 78 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Voor het jaar 2003:
- een navorderingsaanslag (aanslagnummer [W.37]) premie WAZ, berekend naar een premie-inkomen van € 20.519. Hierbij is aan eiseres bij beschikking tevens een bedrag van € 14 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 november 2007 het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 26 november 2007, ontvangen bij de rechtbank op
27 november 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2008 te Arnhem.
Namens eiseres is daar verschenen [A], werkzaam bij [B]. Namens verweerder is verschenen
[C].
2. Feiten
Eiseres drijft samen met haar echtgenoot een onderneming, [D] V.O.F. (hierna: de V.O.F.)
Namens verweerder heeft [E] in 2006 een boekenonderzoek ingesteld bij de V.O.F.
Tijdens het boekenonderzoek is uitvoerig gecorrespondeerd tussen [E] en de gemachtigde van eiseres.
De resultaten van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een rapport van 24 juli 2006 (hierna: rapport boekenonderzoek). In dit rapport is onder andere het volgende opgemerkt:
“(…)
10 Slotopmerkingen
De gevolgen van het boekenonderzoek heb ik besproken met de heer [Y] en de
heer Ebbers. Behoudens de correctie van de zelfstandigenaftrek bij mevrouw [X] gaan belastingplichtige en de adviseur met de correctie akkoord.
(…)”
Naar aanleiding van dit boekenonderzoek zijn met dagtekening 4 augustus 2006 de in geschil zijnde navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente opgelegd.
Gemachtigde heeft met dagtekening 25 september 2006 een tweetal brieven verstuurd aan verweerder, namelijk:
- een brief waarin wordt gereageerd op het rapport boekenonderzoek;
- een brief waarin, voor zover relevant, de volgende passage is opgenomen:
“(…)
Betreft: Aanslagnummers [.].W17/H.17/W.27/H.27/W.37/H.37
Middels dit schrijven maken wij, mede namens cliënt, bezwaar tegen voornoemde aanslagen.
(…)”
Verweerder heeft deze laatste brief aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de in geschil zijnde navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente.
Gemachtigde van eiseres heeft op 9 februari 2007 een brief verstuurd aan verweerder waarin, voor zover van belang, de volgende passage is opgenomen:
“(…)
U stelt dat ons bezwaar niet tijdig is ingediend. Dat is ons inziens niet correct. Ons eerste bezwaar is reeds van voor de oplegging van de aanslagen, en als zodanig vastgelegd in het controlerapport van dhr. [E] van 24 juli 2006. Vervolgens hebben wij dit verder schriftelijk toegelicht in ons schrijven van 25 september 2006. Technisch hadden
wij inderdaad binnen 6 weken van de oplegging van de aanslagen moeten reageren. Dit hebben wij redelijkerwijs niet kunnen doen, omdat wij het controlerapport pas op
1 september 2006 kregen toegezonden, en daarna pas inhoudelijk op ons bezwaar konden ingaan.”
Op 1 november 2007 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Verweerder heeft het bezwaar ambtshalve beoordeeld, maar geen reden gezien de navorderingsaanslagen te verminderen.
De rechtbank heeft gemachtigde op 4 maart 2008 verzocht om aan te geven waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend.
Gemachtigde heeft op 27 maart 2008 gereageerd. Deze reactie bevat, voor zover relevant, de volgende passage:
“(…)
Ons eerste bezwaar is reeds van voor de oplegging van de aanslagen, en als zodanig
vastgelegd in het controlerapport van dhr. [E] van 24 juli 2006.
Vervolgens hebben wij dit verder schriftelijk toegelicht in ons schrijven van 25 september 2006.
De fiscus heeft dit schrijven van 25 september 2006 abusievelijk als bezwaarschrift aangemerkt in onze ogen.
Wij kregen het controlerapport eerst onder ogen op 1 september 2006 (nadat wij dit hadden opgevraagd naar aanleiding van de opgelegde aanslagen) “want toezending was wat vertraagd door de vakanties”.
Onze reactie van 25 september 2006 was enkel een inhoudelijke verklaring op het bezwaar dat in het controlerapport reeds werd opgetekend. Cliënte stelt zich op het standpunt dat daarom de niet ontvankelijkheid verklaring(en) nietig zou(den) moeten zijn.
Concluderend: initieel bezwaar reeds op 24 juli 2006 vastgelegd, inhoudelijke toelichting kon pas op 25 september 2006, na ontvangst van het controlerapport op 1 september 2006.”
3. Geschil
In geschil is of het bezwaar terecht niet ontvankelijk is verklaard.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de AWR aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De dagtekening van de navorderingsaanslagen is vrijdag 4 augustus 2006. Gesteld noch gebleken is dat de navorderingsaanslagen pas na vrijdag 4 augustus 2006 zijn verzonden. Gemachtigde heeft ter zitting juist verklaard dat eiseres de aanslagen rondom 4 augustus 2006 heeft ontvangen. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is derhalve geëindigd op vrijdag 15 september 2006. Het (formele) bezwaarschrift is gedagtekend maandag 25 september 2006 en op donderdag 28 september 2006 door verweerder ontvangen. Derhalve is niet tijdig bezwaar gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank hadden eiseres en haar gemachtigde, na ontvangst van de aanslagen, tijdig schriftelijk bezwaar moeten indienen. Anders dan eiseres stelt, kan de passage in onderdeel 10 van het rapport boekenonderzoek niet worden aangemerkt als een (pro-forma)bezwaar. In dit onderdeel van het rapport boekenonderzoek is enkel het standpunt (van de echtgenoot) van eiseres ten aanzien van de correcties weergegeven. Het is gebruikelijk dat in het controlerapport wordt aangegeven op welke onderdelen de belastingplichtige het niet eens is met de voorgestelde correcties. Het gaat de rechtbank in de omstandigheden van dit geval dan ook te ver om deze passage of de mondelinge mededeling dat men het niet eens is met de correctie, als een pro-formabezwaar aan te merken.
Daarbij is van belang dat de kennis van gemachtigde aan eiseres kan worden toegerekend. Uit de brief van gemachtigde van 9 februari 2007 blijkt dat gemachtigde zich heeft gerealiseerd dat hij binnen zes weken na dagtekening van de navorderingsaanslagen bezwaar had moeten maken.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Hetgeen gemachtigde van eiseres heeft aangevoerd in de brief van 9 februari 2007, het beroepschrift, de brief van 27 maart 2008 en hetgeen ter zitting daaraan is toegevoegd, kan niet leiden tot het oordeel dat eiseres redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. De omstandigheden die zijn aangevoerd, dienen voor rekening en risico van eiseres te komen.
Tijdens de zitting heeft gemachtigde verklaard dat hij op 1 september 2006, toen hij het controlerapport ontving, nog niet over de navorderingsaanslagen beschikte. De navorderingsaanslagen waren gericht aan eiseres en waren door eiseres, mede door de vakantieperiode, pas laat doorgestuurd aan gemachtigde. Gemachtigde zelf heeft, mede door vakanties, niet direct kennis genomen van de navorderingsaanslagen. Ook heeft gemachtigde verklaard dat eiseres waarschijnlijk heeft gewacht met doorsturen van de navorderingsaanslagen totdat zij alle navorderingsaanslagen had ontvangen. De laatste navorderingsaanslag, de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2003, is gedagtekend 13 september 2006, op welk moment de bezwaartermijn voor de in geschil zijnde navorderingsaanslagen al bijna was verstreken. Deze omstandigheden dienen voor rekening en risico van eiseres te komen.
De stelling dat gemachtigde pas op 1 september 2006 het rapport boekenonderzoek heeft ontvangen kan eiseres evenmin baten. Ook als dit juist zou zijn, had gemachtigde nog twee weken de tijd om tijdig bezwaar in te dienen. Gemachtigde heeft echter pas op 25 september 2006, meer dan drie weken na ontvangst van het rapport boekenonderzoek, gereageerd. Termijnoverschrijding had kunnen worden voorkomen door het indienen van een
pro-formabezwaarschrift, welk bezwaarschrift later gemotiveerd had kunnen worden. Kennisname van het rapport boekenonderzoek was daarvoor niet nodig.
Ook de stelling van gemachtigde dat het rapport boekenonderzoek en de navorderingsaanslagen in de vakantieperiode zijn verstuurd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het is aan eiseres en haar gemachtigde om te zorgen dat zij adequate maatregelen nemen om te voorkomen dat de bezwaartermijn zou worden overschreden.
Eiseres heeft geen andere omstandigheden naar voren gebracht in verband waarmee aangenomen zou moeten worden dat sprake is van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Derhalve is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest.
Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
Gelet op het bovenstaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 november 2008
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.