ECLI:NL:RBARN:2008:BG9346

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/345, AWB 08/346 en 08/347
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen na administratieve fout bij verliesverrekening

In deze zaak heeft eiseres, een alleenstaande vrouw geboren op 14 juni 1960, via de aangiftesoftware van de Belastingdienst aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2001. Door een administratieve fout heeft zij per abuis een bedrag van € 1.327.919 aan rente en kosten voor de eigen woning in aftrek gebracht, terwijl het werkelijke bedrag € 13.279,19 bedroeg. De Belastingdienst heeft nagelaten om een eerder vastgesteld verlies van € 1.294.649 aan te passen in hun systeem, wat heeft geleid tot onjuiste navorderingsaanslagen voor de jaren 2002 tot en met 2004. Eiseres heeft in deze jaren aangifte gedaan met een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 19.377, € 22.133 en € 19.521, zonder nog te verrekenen verlies aan te geven.

De rechtbank heeft op 24 september 2008 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslagen niet terecht waren opgelegd, omdat de fouten voortkwamen uit een onjuiste gegevensverwerking door de Belastingdienst. De rechtbank stelde vast dat de Belastingdienst had gekozen voor een geautomatiseerd proces zonder adequate controle, waardoor de administratieve fout niet tijdig was gecorrigeerd. De rechtbank concludeerde dat de navorderingsaanslagen en de heffingsrente vernietigd moesten worden, omdat de inspecteur niet had gehandeld in overeenstemming met de wetgeving omtrent navordering.

De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar, en oordeelde dat de Belastingdienst de proceskosten van eiseres moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummers: AWB 08/345, AWB 08/346 en 08/347
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 24 september 2008
inzake
[X], wonende te [Z], eiseres,
gemachtigde [A]
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [H.27]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.377 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.248. Bij beschikking is een bedrag van
€ 853 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [H.37]) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.133 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.873. Bij beschikking is een bedrag van € 857 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [H.47]) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.521 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.903. Bij beschikking is een bedrag van € 536 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 26 november 2007 de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 28 december 2007, per fax ontvangen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2008 te Arnhem.
Eiseres is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [B].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiseres is geboren op 14 juni 1960 en is alleenstaand. Zij is werkzaam bij de [C].
Eiseres heeft via de aangiftesoftware van de Belastingdienst aangifte IB/PVV gedaan over het jaar 2001. Per abuis heeft eiseres in het programma een bedrag van
€ 1.327.919 aan rente en kosten ten behoeve van de eigen woning in aftrek gebracht. In werkelijkheid bedraagt het bedrag aan betaalde rente en kosten van de eigen woning
€ 13.279,19.
Op 25 april 2003 is de definitieve aanslag IB/PVV over 2001 aan eiseres opgelegd. Deze aanslag is vastgesteld overeenkomstig de door eiseres ingediende aangifte. Het verlies uit werk en woning over 2001 is bij beschikking vastgesteld op € 1.294.649.
Bij brief van 4 juni 2003 heeft verweerder ter zake van de aangifte IB/PVV over 2001 alsnog aan eiseres vragen gesteld over de opgegeven eigenwoningschuld en de geclaimde aftrek van rente en kosten van de eigen woning. Bij brief van 12 juli 2003 heeft verweerder aangekondigd een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2001 op te leggen wegens de ten onrechte in aftrek gebrachte hypotheekrente. Verweerder heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning nader berekend op € 19.991. Bij brief van 15 juli 2003 heeft verweerder eiseres om aanvullende informatie verzocht.
Met dagtekening 4 november 2003 is aan eiseres een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2001 opgelegd. Daarbij heeft verweerder het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 19.560. Verweerder heeft nagelaten om het eerder vastgestelde verlies ten bedrage van € 1.294.649 aan te passen in het systeem van de Belastingdienst.
Eiseres heeft de jaren 2002, 2003 en 2004 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 19.377, € 22.133 en € 19.521, alsmede een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van respectievelijk € 2.248, € 1.873 en € 1.903. Eiseres heeft in de aangiften géén nog te verrekenen verlies aangegeven.
Verweerder heeft bij het opleggen van de definitieve aanslagen IB/PVV over de jaren 2002 en 2003 de door eiseres ingediende aangiften gevolgd. Ten aanzien van het jaar 2004 heeft verweerder de door eiseres geclaimde jonggehandicaptenkorting gecorrigeerd. Via een geautomatiseerd proces is het oorspronkelijk vastgesteld verlies ad € 1.294.649, welke als gevolg van een administratieve fout nog was opgenomen in het systeem van de Belastingdienst, verrekend met het inkomen uit werk en woning over de jaren 2002 tot en met 2004. Hierdoor is het belastbaar inkomen uit werk en woning in de betreffende jaren op nihil gesteld. Dit heeft voor eiseres tot teruggaven van de ingehouden loonheffing geleid.
Bij brief van 27 juni 2007 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat door een administratieve fout het oorspronkelijke negatieve inkomen niet uit de systemen is verwijderd. Verweerder heeft aangekondigd om de onjuiste aanslagen te herstellen door het opleggen van navorderingsaanslagen over de betreffende jaren.
Met dagtekening 20 september 2007 heeft verweerder navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2002 tot en met 2004 aan eiseres opgelegd.
Bij brief van 25 oktober 2007, ontvangen bij verweerder op dezelfde dag, heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraken op bezwaar van 26 november 2007 heeft verweerder de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen afgewezen.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder ter zake van de verliesverrekening die bij de aanslagregeling over de jaren 2002 tot en met 2004 is toegepast kan navorderen bij eiseres. Het geschil spitst zich toe op de vragen of sprake is van een kenbare schrijf- of tikfout. Niet in geschil is dat er geen nieuw feit is dat navordering rechtvaardigt.
Tevens is de hoogte van de rekening gebrachte heffingsrente in geschil.
4. Beoordeling van het geschil
Navorderingsaanslagen IB/PVV
Ingevolge artikel 16, lid 1, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) - voor zover hier van belang - kan de inspecteur, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. De tweede volzin van dit artikellid bevat een uitzondering op die hoofdregel: een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
Niettegenstaande het bepaalde in de tweede volzin is navordering toegestaan indien een aanslag te laag is vastgesteld niet als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht, maar als gevolg van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd, zoals bijvoorbeeld een schrijf-, reken-, overname-, of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt, waarbij niet van belang is of tevens kenbaar was waarin de fout bestond (vgl. HR 8 augustus 2003, BNB 2003/345).
Verweerder stelt dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd omdat de inspecteur die over het jaar 2001 heeft nagevorderd, is vergeten om het eerder vastgesteld verlies te verwijderen uit het computersysteem van de Belastingdienst. Volgens verweerder is er hierdoor sprake van een discrepantie tussen hetgeen de behandelend inspecteur wilde en wat is vastgelegd in de belastingaanslag. Naar zijn mening is deze fout gelijk te stellen met een schrijf- of typefout. Voorts stelt verweerder dat het voor eiseres redelijkerwijs kenbaar was dat er bij de opgelegde definitieve aanslagen een fout was gemaakt. De betreffende aanslagen hadden eiseres moeten bevreemden.
De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst voor een handmatige aanpassing in het computersysteem van de nog te verrekenen verliezen bij navordering heeft gekozen. Daarnaast is ervoor gekozen om geen controle meer toe te passen op de geautomatiseerde verliesverrekening. Gesteld noch gebleken is dat er maatregelen zijn genomen om een dergelijke fout te voorkomen. Hierdoor is welbewust het risico aanvaard dat mogelijk voor een te hoog bedrag verliezen zouden worden verrekend.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de situatie van eiseres sprake van een onjuiste gegevensverwerking, nu de fout kennelijk berust op een -onjuiste- veronderstelling van de personen die de gegevens invoerden omtrent de werking van het geautomatiseerde systeem (vgl. HR 9 juni 2006, BNB 2006/317). Fouten die het gevolg zijn van een onjuiste gegevensverwerking (door personen of automatiseringssystemen) welke voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor binnen de Belastingdienst is gekozen, komen voor rekening van de Belastingdienst (vgl. HR 14 april 2006, BNB 2006/315).
Anders dan verweerder betoogt, is in het onderhavige geval geen sprake van een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd (vgl. HR 8 augustus 2003, BNB 2003/345). Immers, op het punt van de (geautomatiseerde) verliesverrekening heeft bij de aanslagregelaar over de jaren 2002 tot en met 2004 geen oordeels- of wilsvorming plaatsgevonden. Hierdoor kan er dus ook geen discrepantie optreden tussen ‘wil’ en feitelijke handeling.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de schrijf- en tikfoutenjurisprudentie niet van toepassing is op de onderhavige situatie. Nu de uitzondering op de hoofdregel van artikel 16, eerste lid, van de AWR niet van toepassing is, dienen de navorderingsaanslagen te worden vernietigd. Het beroep tegen de navorderingsaanslagen dient dan ook gegrond te worden verklaard. De vraag of de gemaakte fout redelijkerwijs kenbaar was voor eiseres, kan in het midden blijven.
Heffingsrente
De heffingsrente is overeenkomstig artikel 30f van de AWR in rekening gebracht. Nu de rechtbank tot vernietiging van de navorderingsaanslagen concludeert, komt tevens de rechtsgrond voor het in rekening brengen van heffingsrente ter zake van de nagevorderde bedragen te vervallen (artikel 30f, eerste lid, van de AWR). Het beroep tegen de beschikkingen heffingsrente dient dan ook gegrond te worden verklaard.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank kent gelet op artikel 7:15 van de Awb geen vergoeding toe voor de proceskosten die eiseres in verband met het bezwaar heeft moeten maken, nu eiseres hierom niet reeds tijdens de bezwaarfase heeft verzocht.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 24 september 2008
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken mr. R.A.V. Boxem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.