ECLI:NL:RBARN:2008:BG8574

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
31 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/900659-08
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een moeder wegens moord op haar dochter na toediening van medicijnen en gas

De rechtbank Arnhem heeft op 31 december 2008 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 46-jarige vrouw, die werd beschuldigd van de moord op haar 14-jarige dochter. De vrouw had haar dochter medicijnen toegediend en een gasfles opengedraaid in hun woning, met de intentie om zowel haarzelf als haar dochter van het leven te beroven. De officier van justitie eiste vier jaar gevangenisstraf en terbeschikkingstelling, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank oordeelde dat de vrouw sterk verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet betekende dat zij niet strafbaar was. De rechtbank vond voldoende bewijs dat de vrouw opzettelijk en met voorbedachte rade haar dochter had gedood. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, toxicologisch onderzoek en de inhoud van afscheidsbriefjes die door de vrouw waren geschreven. De rechtbank oordeelde dat de vrouw de dood van haar dochter had veroorzaakt door haar te drogeren met medicijnen en het opendraaien van de gasfles. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes jaar op, met de mogelijkheid van klinische behandeling na de gevangenisstraf, maar wees terbeschikkingstelling af omdat het recidivegevaar niet groot werd geacht. De uitspraak benadrukte de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Promis II
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer : 05/900659-08
Datum zitting : 17 december 2008
Datum uitspraak : 31 december 2008
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : 14 juli 1962 te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in PI Overijssel, PIV Zwolle, Huub van Doornestraat 15
Zwolle.
Raadsman : mr. G.F. van der Hardt Aberson, advocaat te Rotterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks de periode van 19 tot en met 20 juni 2008 te Arnhem opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, voornoemde [slachtoffer] heeft gedrogeerd en/of verdoofd, door voornoemde [slachtoffer] medicijnen/medicamenten in te laten nemen en/of toe te dienen bevattende de stoffen zolpidem, fluxoxamine en paroxetine en/of andere stoffen, althans haar in een verdoofde en/of hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gehouden en/of een gasfles handelspropaan (bestaande uit propaan en/of iso-butaan en/of n-butaan en/of isobuteen en/of methylbutaan en/of n-pentaan) heeft opengedraaid, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 17 december 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. G.F. van der Hardt Aberson, advocaat te Rotterdam.
2a. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vervolging moet worden verklaard.
Hij voert daartoe het volgende aan:
a. De officier van justitie heeft er als opdrachtgever tot het maken van rapportages omtrent de persoon van verdachte voor gezorgd dat artsen hun geheimhoudingsplicht hebben geschonden, en heeft de informatie die dientengevolge tot hem is gekomen, ten onrechte gebruikt in het strafproces.
b. Daarnaast heeft de officier van justitie nagelaten om adequaat onderzoek te verrichten naar het tijdstip van overlijden van het slachtoffer. Het rapport van de heer Heister kan niet als zodanig worden aangemerkt. Dit onzorgvuldig handelen of nalaten is te wijten aan de officier van justitie die hiervoor verantwoordelijk is. De raadsman verwijst hiervoor naar een vonnis van de rechtbank Zutphen van 15 juli 2008.
c. Tenslotte heeft de officier van justitie verzuimd tijdig stukken over te leggen inzake onder meer toxicologische aspecten van de zaak en het geheugen van verdachte.
Standpunt van de officier van justitie
Ad a.
Het openbaar ministerie heeft geen bevoegdheid of gezag om een arts te dwingen zijn geheimhoudingsplicht te schenden. Een arts is zelfstandig bevoegd om wegens hem moverende redenen af te zien van zijn geheimhoudingsplicht. Voorzover artsen in dit geval hiertoe hebben besloten kan dit de officier van justitie dan ook niet aangerekend worden.
Ad b.
De officier van justitie heeft adequaat onderzoek laten verrichten naar het tijdstip van overlijden van het slachtoffer, hetgeen is neergelegd in het rapport van de heer Heister. Dat door diverse factoren het tijdstip van overlijden niet (meer) vast te stellen was, maakt dit niet anders.
Ad c.
Weliswaar zijn sommige stukken laat aangeleverd, maar de reden daarvan was dat de stukken niet eerder gereed waren. De officier van justitie heeft de stukken na ontvangst onverwijld aan de verdediging ter beschikking gesteld, die van de stukken voorafgaand aan de zitting
kennis heeft kunnen nemen. Het is zeker niet zo dat het OM bewust en/of stelselmatig stukken heeft achtergehouden. De officier van justitie dient ontvangen te worden in zijn vervolging.
Het oordeel van de rechtbank
Ad a.
Het wetboek van strafvordering noch enige andere wettelijke bepaling biedt de officier van justitie de mogelijkheid om een geheimhouder, zoals daarvan hier sprake is, ertoe te brengen zijn geheimhoudingsplicht te schenden. Dat de officier van justitie zulks zou hebben gedaan is ook niet aannemelijk gemaakt of geworden. Dat een geheimhouder er wellicht wegens conflicterende belangen zelfstandig voor kiest geheimhouders-informatie neer te leggen in stukken die bedoeld zijn ter kennis te komen van de officier van justitie, is slechts die geheimhouder en niet de officier van justitie aan te rekenen. Indien verdachte zich daarmee niet kan verenigen, kan zij zich tot de tuchtrechter wenden. De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer.
Ad b.
De officier van justitie heeft blijkens het gemotiveerde rapport van de heer Heister adequaat onderzoek laten doen naar het tijdstip van overlijden van het slachtoffer. Dat het tijdstip van overlijden wegens de diverse, in dat rapport genoemde, omgevingsfactoren niet (meer) vast te stellen was, kan niet tot een ander oordeel leiden. Ook dit verweer wordt derhalve verworpen
Ad c.
De rechtbank stelt vast dat enkele stukken laat aan de verdediging en aan de rechtbank ter beschikking zijn gekomen. Deze stukken waren niet tijdig gereed en van enige verwijtbaarheid van de zijde van het OM is daarbij niet gebleken. Bovendien ging het om stukken van beperkte omvang, waarvan de verdediging en de rechtbank tijdig voldoende kennis hebben kunnen nemen. Er is dan ook niet gebleken dat verdachte door de late verstrekking van de stukken in haar verdediging is geschaad. De rechtbank verwerpt dan ook dit standpunt van de raadsman.
De rechtbank acht dus de officier van justitie ontvankelijk in zijn strafvervolging.
2b. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Verdachte en haar raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De feiten:
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld:
Verdachte en haar dochter [slachtoffer] wonen op het adres [adres] te Arnhem. Op 20 juni 2008 omstreeks 09.30 uur ziet getuige [getuige], een vriendin van verdachte, dat er vanaf de mobiele telefoon van [slachtoffer] aan haar op die 20e juni te 03.13 uur een sms-bericht is gestuurd met als boodschap “Ze heeft weer een briefje achter me gelegd: Ons svp niet reanimeren …” . [getuige] gaat naar de woning van verdachte en de politie wordt gewaarschuwd. Twee politieambtenaren komen even later ter plaatse. Zij zien, door het raam aan de achterzijde van de woning, twee personen, zijnde verdachte en haar dochter [slachtoffer], onder een deken bij elkaar op/naast een bank liggen en zij horen een sissend geluid. De personen reageren niet op kloppen. Als de politie het kattenluikje openbreekt ruiken ze een sterke gaslucht. De brandweer en de ambulance worden gewaarschuwd. Door de brandweer worden de ruiten en deuren van de woning geforceerd en worden verdachte en haar dochter naar buiten gebracht. De dochter blijkt al enige tijd te zijn overleden. In de woning, naast de bank waar verdachte en haar dochter lagen, wordt door de brandweer een opengedraaide gasfles aangetroffen. Uit deze fles stroomt dan (nog steeds) gas.
Op 20 juni 2008 is [slachtoffer] te Arnhem een niet natuurlijke dood gestorven .
Standpunt raadsman :
1. De raadsman heeft gesteld dat het dossier geen bewijsmiddelen of aanwijzingen bevat in de zin van drogeren van het slachtoffer en het opendraaien van een gaskraan die er op wijzen dat verdachte bij het tenlastegelegde feit uitvoeringshandelingen heeft verricht. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar een vonnis van de rechtbank Zutphen van 4 december 2007, parketnummer 06/580128-07, vindplaats LJN: BB9262.
2. De raadsman heeft voorts gesteld dat de doodsoorzaak niet is komen vast te staan en dat daardoor het causale verband tussen het toedienen of beschikbaar stellen van middelen door verdachte aan het slachtoffer en de dood van het slachtoffer niet bewezen kan worden. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de raadsman verwezen naar een vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 9 juli 2008, vindplaats LJN: BD6776.
Standpunt officier van justitie:
1. De officier van justitie stelt dat uit het dossier volgt dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] medicijnen heeft toegediend of heeft gegeven en de gaskraan heeft opengedraaid. De officier van justitie voert daartoe onder meer aan dat er in de nacht van 19 op 20 juni 2008 geen andere personen dan verdachte en haar dochter in de woning aanwezig waren. Verder heeft verdachte voorafgaand aan die 20e juni 2008 medicijnen verzameld waaronder Zolpidem. Restanten van dit medicijn zijn in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen. Verdachte heeft afscheidsbrieven geschreven, onder andere met de tekst “Ik heb [slachtoffer] en mezelf (heel egoïstisch) voor een heleboel behoed. Ik hoop dat jullie me kunnen vergeven”. Op de woensdag voorafgaand aan die 20e juni heeft verdachte ook al met een gasfles naast [slachtoffer] gezeten en verdachte heeft op het internet gezocht met zoektermen als ‘zelfmoord’ en ‘dodelijke combinatie slaappillen’. De officier van justitie meent dat in de onderhavige zaak wel sprake is geweest van uitvoeringshandelingen.
2. De officier van justitie heeft gesteld dat door het NFI in het lichaam van [slachtoffer] propaangas en resten van andere stoffen, voorkomend in medicijnen en medicamenten, zijn aangetroffen. De patholoog-anatoom heeft geconcludeerd dat die bevindingen ‘verenigbaar zijn, doch niet bewijzend voor plotse dood ten gevolge van toxische werking van inademing van propaangas al dan niet in combinatie met de inname van medicijnen’. Volgens de officier van justitie wordt met ‘bewijzen’ bedoeld: wetenschappelijk bewijzen en niet juridisch bewijzen. Volgens de patholoog-anatoom is van geen enkele andere doodsoorzaak gebleken.
Beoordeling standpunten door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat [slachtoffer] een niet natuurlijke dood is gestorven en dat de dood veroorzaakt is door de toxische werking van inademing van propaangas, in combinatie met de inname van medicijnen. De rechtbank baseert zich daarbij op het rapport van dr. B. Kubat van 24 september 2008 , waarin is vermeld: “Bij de sectie werd geen anatomische doodsoorzaak gevonden en er waren geen aanwijzingen voor inwerking van uitwendig mechanisch geweld dat het intreden van de dood zou kunnen verklaren. Er waren geen aanwijzingen voor ziekelijke orgaanafwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn. Het toxicologisch onderzoek heeft propaan aangetoond in het bloed zodat vast staat dat het slachtoffer gas heeft ingeademd. Tevens werden versuffende stoffen (medicijnen) in het bloed aangetoond.” De conclusie van Kubat “De bevindingen zijn verenigbaar met, doch niet bewijzend voor, plotse dood ten gevolge van toxische werking van inademing van propaangas al dan niet in combinatie met de inname van medicijnen. Een andere doodsoorzaak is bij de sectie niet gebleken.”dient bezien te worden in het licht van de wetenschap, waarin bewijs anders wordt gedefinieerd dan (juridisch) bewijs in een strafrechtelijke procedure, waarin dit bewijs dient te worden bezien in onderlinge samenhang met de overige processtukken.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of er sprake is van strafrechtelijk relevante betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer].
Vaststaat dat toen de hulpdiensten op 20 juni 2008 bij de woning arriveerden, deze woning geheel was afgesloten en dat zowel in het slot van de voordeur als in het slot van de achterdeur de sleutels aan de binnenkant van de cilinder staken. Van beide sloten was eveneens de nachtschoot uitgeschoven, hetgeen bij de aangetroffen situatie alleen van binnen uit gerealiseerd kon worden . Ook overigens is niet gebleken van een mogelijkheid voor derden om de woning te betreden zonder dat verdachte en het slachtoffer hier iets van zouden hebben gemerkt, zodat uitgesloten kan worden dat een derde verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer].
De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt en baseert zich daartoe op het volgende.
Uit de gegevens van de apotheek blijkt dat verdachte op 17 en 19 juni 2008 medicijnen (antidepressiva en slaapmedicatie) heeft gehaald bij de apotheek, terwijl de op 17 juni gehaalde hoeveelheid bij normaal gebruik niet op 19 juni al aanleiding zou zijn opnieuw deze medicijnen te halen. Zo werden op beide dagen 7 stuks Zolpidem gehaald, met als dosering “zonodig 1 tablet”. Op 19 juni werden 15 stuks Paroxetin gehaald, met als dosering “1 maal per dag een halve tablet”.Uit het toxicologisch onderzoek met betrekking tot [slachtoffer] blijkt dat in het bloed en de urine Zolpidem em Paroxetine zijn aangetoond. Uit het dossier blijkt nergens dat [slachtoffer] zelf dergelijke medicatie gebruikte.
In het MSN-gesprek met [naam1] op 18 juni 2008 zegt [slachtoffer] “volgens mij heeft mijn moeder mijn eten vergiftigd. Ik moest namelijk kwark eten gister. ’t Smaakte heel vies en was niet over de datum maar ik wou niet meer. Maar ze deed er alles aan dat ik het (zou) opeten. Toen was ik dus duizelig en heeft ze me iets heel vies gegeven. Ze zei dat het medicijnen waren maar zo smaakte het niet en smaakte naar cement. Maar kon het niet zien want was te slap en ook niet vast houden. Toen heeft ze me (zoals ze vertelde) een slaappil gegeven.
Voorts heeft de broer van verdachte [broer van verdachte] op 3 juli 2008 bij de politie verklaard “[verdachte] heeft mij gefragmenteerd verteld over hetgeen er die bewuste nacht/avond is gebeurd. [verdachte] en [slachtoffer] hadden beiden chocolademelk gedronken met ‘jetlagpillen’ in de chocolademelk.”
Uit de zoekvragen van de computer van verdachte , waar volgens verdachte alleen zijzelf en [slachtoffer] toegang tot hadden, blijkt dat diverse malen naar zelfmoord is gezocht en dat op 17 juni 2008 , vanaf 07.50 uur gezocht is naar onder andere ‘dodelijke combinaties medicijnen”(07.50 uur), ‘zelfmoord’ (07.52 uur), paroxetine 07.58 uur) ‘bijwerkingen met melatonine bij kinderen’ (08.32 uur), dodelijke bijwerking slaaptabletten (08.44 uur), zelfdoding (08.46 uur). Uit de absentielijst van de school van [slachtoffer] blijkt dat zij op dat moment niet afwezig was gemeld van school
[slachtoffer] had zelf in de gaten dat haar moeder bezig was met zelfmoordplannen, haarzelf en mogelijk ook [slachtoffer] aangaande, hetgeen blijkt uit de MSN- en Sms-berichten die [slachtoffer] aan vrienden stuurde, die gelet op de inhoud aangemerkt kunnen worden als noodkreten. Aldus bijvoorbeeld het MSN-gesprek woensdag 18 juni 2008, 11.10 uur:
[naam2], ze heeft me gister slaappillen gegeven, [naam2], overal in huis briefjes voor wie wat is. Mijn galajurk en juwelen op een stapel daarnaast mama’s galajurk
([naam2]: Hoe bedoel je?)
Dit willen [slachtoffer] en ik graag dragen en kaarsjes om ons altaar. Er staat een gasfles naast mijn moeder. … Kun je alsjeblieft iemand voor me bellen? … [naam2], ik wil niet dood.
En bijvoorbeeld het sms-bericht verzonden op 18-06-2008 om 11.46 uur :
[Getuige] kun je ajb na school naar hier komen … mama had me iets gegeven en een slaappil ze is zelf nu heel erg duf en ik draai helemaal en ze heeft overal briefjes op geplakt voor wie welke spullen zijn … ook een gasfles naast haar … ik ben bang [getuige] kom na je werk hier heen ik weet niet wat er gebeurt.
Voorts staat op grond van deskundigenonderzoek en de verklaring van verdachte ter zitting vast dat de geschreven (afscheids)briefjes die verspreid in de woning zijn gevonden, allen geschreven zijn door verdachte. Op die briefjes heeft verdachte onder meer geschreven: “Ik hoop dat ik (heel egoïstisch) mezelf en [slachtoffer] voor een hoop ellende behoed en gespaard heb. Liefs [verdachte], ook namens [slachtoffer], hoop ik” en “Ik kan het [slachtoffer] niet aandoen alleen achter te blijven (en zeker met zo’n vader) dus vandaar” . Eveneens is in de woning een stapel kleding van [slachtoffer] en verdachte aangetroffen waarop een door verdachte geschreven briefje zat met de tekst dat zij die graag zouden willen dragen in de kist.
Ten aanzien van de gasfles, die op 18 juni 2008 reeds in de woning aanwezig was, heeft verdachte voorts tegen [slachtoffer] en [getuige] wisselend verklaard; tegen [getuige] zei ze volgens de verklaring van [getuige] dat ze de gasfles op de slaapkamer van [slachtoffer] had omdat er geen ruimte was , terwijl ze tegen [slachtoffer] zou hebben verklaard dat het was om thee te zetten. In een afscheidsbriefje aan [getuige] schrijft verdachte vervolgens “sorry, sorry, sorry, [getuige] dat ik je zo voor de gek heb gehouden” .
Tenslotte acht de rechtbank het gelet op de gedingstukken zeer onaannemelijk dat een ander dan [slachtoffer] in de nacht van 19 op 20 juni 2008 omstreeks 03.13 uur nog een sms naar [getuige] heeft gestuurd met de inhoud dat zij een briefje heeft gevonden waarop staat dat zij niet gereanimeerd mogen worden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat [slachtoffer] gelet op de aangetroffen lijkvlekken op het tijdstip van omstreeks 03.13 uur wellicht al overleden was , aangezien uit het - door de raadsman bij zijn pleitnota gevoegde - rapport van Prof. Dr. B.A.J. Cohen blijkt dat lijkvlekken in het algemeen al vanaf circa een kwartier tot een uur na overlijden ontstaan.
Al deze feiten en omstandigheden tezamen en in onderling verband beschouwend is de rechtbank van oordeel dat verdachte gedurende meerdere dagen planmatig haar eigen dood en de dood van haar dochter heeft voorbereid en weloverwogen en in kalm beraad haar dochter [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Conclusie
Op grond van de opgesomde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
zij in de periode van 19 tot en met 20 juni 2008 te Arnhem opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat
verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] heeft gedrogeerd en/of verdoofd, door voornoemde [slachtoffer] medicijnen/medicamenten in te laten nemen en/of toe te dienen bevattende de stoffen zolpidem, fluvoxamine en paroxetine en/of andere stoffen, en een gasfles handelspropaan (bestaande uit propaan en/of iso-butaan en/of
n-butaan en/of isobuteen en/of methylbutaan en/of n-pentaan) heeft opengedraaid, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
moord
4b. De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten, met name ook niet uit de hierna -onder 6.- te noemen deskundigenrapportage.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
1. de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 27 november 2008 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
2. een briefrapportage betreffende verdachte, opgemaakt op 26 juni 2008 door psychiater B. Gotink van het NIFP te Arnhem; en
3. een pro justitiarapportage (triple onderzoek) betreffende verdachte, opgemaakt op 12 december 2008 door H.T.J. Boerboom, psychiater, I.M. van Woudenberg, klinisch psycholoog en W. van Kreel, forensisch milieuonderzoeker.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op haar 14-jarige dochter [slachtoffer]. Zij heeft haar dochter medicijnen gegeven of in laten nemen en heeft een fles met propaangas opengedraaid, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Verdachte heeft verklaard geen enkele herinnering aan de gebeurtenissen op en voorafgaand aan 20 juni 2008 te hebben en heeft derhalve geen verklaring over de exacte toedracht en/of over de aanleiding tot de gebeurtenissen kunnen of willen geven. De rechtbank is van oordeel dat uit de feiten afgeleid kan worden dat het verdachtes bedoeling is geweest om samen met haar dochter uit het leven te stappen. Het feit dat verdachte dit drama heeft overleefd zal, naast het verlies van haar dochter, de rest van haar leven een buitengewoon zware psychische last zijn.
Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheden niet wegnemen dat er plaats is voor het opleggen van een gevangenisstraf die recht doet aan de ernst van het feit. Verdachte heeft immers de 14-jarige [slachtoffer] haar meest waardevolle bezit -haar leven- ontnomen. [slachtoffer] was nog maar een kind dat nog een hele toekomst voor zich had en dat het vertrouwen mocht hebben dat zij bij uitstek bij haar moeder veilig was. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit de diverse MSN en sms-berichten van [slachtoffer] in de weken voorafgaand aan haar overlijden blijkt dat [slachtoffer] in doodsangst heeft verkeerd om het leven van haar moeder en uiteindelijk om dat van haarzelf. Daarnaast heeft verdachte onherstelbaar leed toegebracht aan de vader van [slachtoffer] en aan andere nabestaanden.
Het is bijzonder wrang te moeten bedenken dat [slachtoffer], die in de laatste dagen en uren van haar leven via telefoon en MSN om hulp van vrienden en bekenden smeekte, haar moeder toen niet in de steek heeft gelaten, omdat zij zich naar alle waarschijnlijkheid verantwoordelijk voelde voor het welzijn van haar moeder, en dat juist dat haar zelf fataal is geworden.
De rechtbank houdt rekening met hetgeen door de deskundigen in de pro justitiarapportage naar voren is gebracht, waaraan het volgende wordt ontleend:
Bij betrokkene is er sprake van een aanpassingsstoornis met depressieve stemming. Daarbij is er sprake van een aanpassingsstoornis NAO (Niet Anders Omschreven) met afhankelijke, borderline, theatrale en narcistische trekken. … Gezien de symbiotische relaties die betrokkene aangaat en de daarbij passende angst voor verlating is het aannemelijk dat betrokkene veel angst, ontreddering en leegte heeft ervaren na het verbreken van de relatie…. Daarnaast waren er verscheidene andere stressoren die een rol speelden. … Betrokkene lijkt, als het tenlastegelegde wordt bewezen, vanuit haar ernstige persoonlijkheidsproblematiek en de depressieve en suïcidale klachten na de verlating weinig keuze meer gehad te hebben. … Betrokkene lijkt dan sterk verminderd toerekeningsvatbaar te zijn geweest.
Voor betrokkene is het van groot belang dat ze klinisch voor haar persoonlijkheidsstoornis behandeld wordt. Hierdoor kan ze hopelijk haar identiteit versterken, meer inzicht krijgen in zichzelf en meer voeling met haar geloochende gevoelens/agressie. Dat zal de kans op suïcidaal gedrag kunnen verminderen en daarmee de kans op recidive op gevaarlijk gedrag. De methode door gas te gebruiken die betrokkene koos lijkt niet zonder gevaar te zijn geweest voor de omgeving. Recidive in de zin van een ander actief van het leven beroven lijkt gezien haar passieve agressie niet zeer waarschijnlijk. Omdat het recidivegevaar niet acuut en groot is denken we dat TBS met dwangverpleging niet is aangewezen.
De rechtbank neemt deze conclusie over.
De rechtbank stelt voorop dat zij het van groot belang acht dat verdachte de door de
deskundigen geadviseerde klinische behandeling zal ondergaan.
De rechtbank is echter van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling, die door de officier van justitie is gevorderd, niet aan de orde kan komen, nu het recidivegevaar door de deskundigen niet groot wordt geacht en er dus niet kan worden gezegd dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel eist.
Dit houdt tevens in dat de rechtbank het advies van de deskundigen, te weten TBS met voorwaarden, niet zal kunnen volgen (daargelaten, dat de rechtbank van oordeel is dat een gevangenisstraf van drie jaar, die maximaal bij TBS met voorwaarden kan worden opgelegd, onvoldoende acht, zoals hierna zal worden toegelicht).
Aan het opleggen van klinische behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf komt de rechtbank ook niet toe, nu de wet deze mogelijkheid slechts biedt bij de oplegging van gevangenisstraf van niet meer dan vier jaren terwijl, naar het oordeel van de rechtbank, slechts een gevangenisstraf van langere duur recht kan doen aan de ernst van het door verdachte gepleegde feit.
Klinische behandeling kan naar het oordeel van de rechtbank wel plaatsvinden in het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling. Een dergelijke klinische behandeling kan weliswaar niet gedwongen worden opgelegd, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de totstandkoming van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling, maar van gedwongen behandeling is geen sprake. Verdachte/veroordeelde kan zich te zijner tijd bereid verklaren aan klinische behandeling mee te werken. Ter terechtzitting heeft verdachte reeds verklaard open te staan voor de geadviseerde behandeling, zodat de rechtbank ervan uit kan gaan dat verdachte in het kader van voorwaarden bij voorwaardelijke invrijheidstelling daaraan ook zal meewerken.
Het voorgaande overziende en concluderende komt de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, zoals door de officier van justitie is geëist, doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het gepleegde feit. Bovendien is er bij een straf van zes jaren sprake enerzijds van langere vrijheidsberoving – die recht doet aan de ernst van het feit – en anderzijds van de mogelijkheid van een langer voorwaardelijk deel bij voorwaardelijke invrijheidstelling, hetgeen de rechtbank van belang acht bij de nakoming van de voorwaarde van klinische behandeling.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. E.G. Smedema, vicepresident als voorzitter,
mr. G. Perrick, rechter,
mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. T. Demirci en H.G. Eskes griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 december 2008.