“16. Het verweer dat de percelen 5166 en 5167 bij het begin van de erfpacht in 1999 reeds waren vervuild gaat wel op. Uit de vele producties die op dit punt zijn overgelegd, zowel door [eiseres] als door [gedaagde], doemt het beeld op, dat ook voorafgaande aan 4 augustus 1999, toen de erfpachtovereenkomst met [gedaagde] tot stand kwam onder verantwoordelijkheid van [betrokkene] door [gedaagde] en anderen grote hoeveelheden ongezeefde compost op de betreffende percelen is gestort. (…) Het Scheidsgerecht gaat er dan ook vanuit dat een deel van het zwerfvuil, zoals dat thans nog op de percelen aanwezig is, afkomstig is uit de periode voorafgaande aan de onderhavige erfpacht. Dit wil echter niet zeggen dat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor de door hem aangebrachte vervuiling. Ook al heeft de grondeigenaar in de periode voorafgaande aan 1999 ingestemd met het aanbrengen van ongezeefde compost op de betreffende terreinen, dat wil nog niet zeggen dat [gedaagde] daartoe als erfpachter eveneens gerechtigd was, nog los van het feit dat [gedaagde] zelf (…) aangeeft, dat voor 1999 alleen maar ongezeefde compost werd gestort, terwijl hij zelf ook bermmaaisel heeft gestort. Van enig instemmen op dit punt door de erfverpachtster in die periode is niet gebleken. De woonplaats van de erfverpachtster was ook zodanig ver van de onderhavige percelen gelegen, dat niet zondermeer kan worden aangenomen dat zij de visuele vervuiling heeft waargenomen.
Er vanuit gaande dat zowel voor als na 1999 alleen visuele vervuiling heeft plaatsgevonden, iets anders is niet gesteld noch gebleken, en er tevens vanuit gaande dat thans toch de bovenste dertig centimeter van de grond zal moeten worden gezeefd, in welke grond zich dus zwerfvuil van na 1999 bevindt en ook nog enig zwerfvuil van voor die tijd (voor een deel zal de compost zijn vergaan; voor een ander deel heeft [gedaagde], door te rapen, de aangebrachte vervuiling verwijderd) komt het Scheidsgerecht tot het oordeel dat het grootste deel van de kosten van verwijdering van de vervuiling toch zou moeten zijn gemaakt, ook al zou voor 1999 geen vervuiling hebben plaatsgevonden, zodat in redelijkheid 80% van de kosten van het verwijderen van het thans nog aanwezige zwerfvuil voor rekening van [gedaagde] dient te komen.
17. Tenslotte, ten aanzien van de vordering onder c), verschillen partijen van mening over de hoogte van de kosten, die het schoonmaken van de percelen met zich meebrengt. (…)
Met betrekking tot de kosten komt het Scheidsgerecht tot de conclusie dat de offertes van [betrokkene] en die van [betrokkene], gelet op de in de offertes genoemde werkzaamheden en de daarvoor berekende bedragen, juist voorkomen, terwijl die van [betrokkene] en [betrokkene] te hoog lijken.
De offertes van [betrokkene] en die van [betrokkene] leiden, inclusief BTW, tot een totaalbedrag van afgerond € 73.500,--.
[betrokkene] berekent voor het eigenlijke werk "het zeven" slechts € 6.000,-- meer dan [betrokkene] (€ 1,80 per m³ tegen € 1,60 per m³). Die offertes verschillen op dit punt derhalve niet aanmerkelijk.
[betrokkene] heeft een stelpost voor het afvoeren van € 10.000,--. Dat is € 4.000,-- hoger dan [betrokkene] daarvoor neemt. Dat is te verklaren door het feit dat [betrokkene] ter plaatse zeeft, terwijl [betrokkene] de bovenlaag afgraaft en de grond weer terugbrengt na reiniging.
Het weghalen en verplaatsen van de afrastering kost bij [betrokkene] € 14.300,-- en bij [betrokkene] € 2.350,--. Met [gedaagde] is het scheidsgerecht van oordeel dat de afrastering aan de buitenzijde van het perceel niet hoeft te worden verwijderd en derhalve ook niet hoeft te worden teruggebracht. Dit verklaart het verschil tussen deze offertes op dit punt. Het Scheidsgerecht acht het om deze redenen juist om de offertes van [betrokkene] en van [betrokkene], nog te verhogen met niet verrekenbare BTW, tot afgerond € 73.500,-- als uitgangspunt te nemen voor de berekening van de door [eiseres] te maken kosten voor het schoonmaken van de percelen.
Gelet op het onder 16 overwogene is dit deel van de vordering van [eiseres] derhalve toewijsbaar tot een bedrag van 80% van € 73.500,--, derhalve tot een bedrag van € 58.800,--. Voor wat betreft de gevorderde wettelijke rente overweegt het Scheidsgerecht, dat nu het hier nog te maken kosten betreft van het schoonmaken van het perceel de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van zeven dagen na de betekening van dit vonnis. (…)
18. [eiseres] stelt zich voor het eerst bij conclusie tot vermeerdering van eis op het standpunt, dat [gedaagde] als erfpachter het perceelsgedeelte dat bij het betreffende woonhuis hoort, heeft vervuild. Zij legt daar een aantal bewijsstukken voor over. [gedaagde] ontkent het betreffende perceelsgedeelte te hebben vervuild.
19. Tegenover de uitdrukkelijke betwisting door [gedaagde] zijn de stellingen van [eiseres] op dit punt niet vast komen te staan. [eiseres] heeft ook geen rechtstreeks bewijs aangedragen waaruit de juistheid van haar stellingen op dit punt zou kunnen worden afgeleid. Daar komt bij dat ook de vervuiling zelf, tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde], niet is komen vast te staan. De daartoe door [eiseres] overgelegde producties kunnen op zich genomen die conclusie ook niet dragen.”