RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/1723
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 3 september 2008
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. A.E.L.T. Balkema,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 21 maart 2008.
Bij besluit van 8 januari 2008 heeft verweerder aan eiser een maatregel opgelegd, inhoudende een korting op de uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) van 40% gedurende onbeperkte duur, ingaande 1 januari 2008.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 12 juni 2008. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. A.E.L.T. Balkema. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L.M.P. Servais, werkzaam bij de gemeente Arnhem.
Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag, dat eiser
niet heeft gereageerd op oproepen in het kader van een opstapbaan. Daarmee heeft eiser geen gebruik gemaakt van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 6, aanhef en onder c, sub 1, van de Maatregelverordening gemeente Arnhem. Verweerder heeft een maatregel van 40% voor onbeperkte duur opgelegd.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich -kort samengevat- op het standpunt gesteld, dat een maatregel voor onbepaalde duur in strijd met het systeem van de WWB is.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB is bepaald, dat de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht is gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover van belang, dat indien de belanghebbende de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of niet voldoende nakomt het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Ingevolge artikel 6 van de Maatregelverordening gemeente Arnhem (hierna: de verordening), zoals dit artikel luidt op 6 maart 2008, worden - voor zover hier van belang - gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting van artikel 9 van de WWB niet of onvoldoende is nagekomen, onderscheiden in de volgende categorieën:
c. derde categorie:
1° het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering en het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de voorziening.
Ingevolge artikel 7, aanhef en onder c, van de verordening, zoals het artikel gold tot 6 maart 2008, wordt de hoogte van de maatregel vastgesteld op 40% van de bijstandsnorm bij gedragingen van de derde categorie.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de verordening wordt de maatregel voor een gedraging als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, b en c, onder 1 opgelegd voor onbeperkte duur met een minimum van één maand.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt de maatregel als bedoeld in het eerste lid beëindigd met ingang van de eerste van de maand volgend op de maand waarin belanghebbende heeft aangetoond dat van voortzetting van het desbetreffende maatregelwaardige gedrag geen sprake meer is.
Blijkens de toelichting op artikel 8, eerste lid, van de verordening blijft de ingezette verlaging van de uitkering bestaan zolang het maatregelwaardige gedrag zich voortzet. Dit is conform de grondgedachte van de WWB, dat de maatregel er voor zorg draagt dat de hoogte van de bijstand in overeenstemming is met de mate waarin de belanghebbende aan de verplichtingen voldoet. Een maatregel in de categorie één, twee en drie, onder 1 wordt dan ook zolang herstel mogelijk is voor onbeperkte duur opgelegd.
In de toelichting op het derde lid van dit artikel is vermeld, dat het aan de belanghebbende is om aan te tonen dat zijn maatregelwaardige gedrag is gestopt. Toont de belanghebbende aan zijn maatregelwaardige gedrag te hebben gestaakt, dan dient de maatregel met ingang van de daaropvolgende maand te worden beëindigd.
De rechtbank is van oordeel, dat de opstapbaan van Agens kan worden aangemerkt als een voorziening als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB en artikel 6, aanhef en onder c, sub 1, van de verordening. De rechtbank stelt vast dat eiser in ieder geval niet heeft gereageerd op de uitnodiging voor een gesprek op 12 november 2007 over bedoelde opstapbaan. De uitnodiging is aangetekend verzonden en door eiser niet afgehaald. Blijkens de stukken was eiser ervan op de hoogte dat hij voor een opstapbaan was aangemeld en dat hij op elk moment een oproep voor een gesprek kon ontvangen. Het niet ophalen van het aangetekend schrijven is eiser aan te rekenen. Eiser heeft hierdoor verwijtbaar niet voldaan aan de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB neergelegde verplichting. Verweerder was dan ook gehouden tot verlaging van de bijstand over te gaan.
Op grond van het bepaalde in de hierboven aangehaalde artikelen 7, aanhef en onder c, en 8, eerste lid, van de verordening heeft verweerder eiser een maatregel opgelegd van 40% voor onbeperkte duur.
De rechtbank is, in navolging van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in onder meer de uitspraak van 11 maart 2008 (LJN: BC7032), van oordeel, dat het opleggen van een maatregel voor onbeperkte duur in strijd is met de WWB. Hoewel in genoemde uitspraak van de CRvB sprake was van een maatregel van 100% voor onbepaalde tijd, geldt dit naar het oordeel van de rechtbank ook wanneer een maatregel van 40% voor onbepaalde tijd is opgelegd.
In genoemde uitspraak heeft de CRvB overwogen, dat het voor onbepaalde duur verlagen van de bijstand, gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 18, tweede lid, van de WWB (Kamerstukken II, 2002-2003, 28 870, nr. 3, blz. 48), in strijd is met de WWB. Ingevolge de met artikel 18, tweede lid, van de WWB overeenkomende bepaling uit de Algemene bijstandswet (artikel 14, eerste lid, van de Abw zoals dat vanaf 1 juli 1997 luidde) kon de bijstand uitsluitend tijdelijk geheel of gedeeltelijk worden geweigerd. Het is de Raad niet gebleken dat de wetgever met artikel 18, tweede lid, van de WWB op dit punt heeft willen afwijken van dit, mede door de rechtszekerheid en het vangnetkarakter van de bijstandswetgeving ingegeven, uitgangspunt.
Het standpunt van verweerder, dat het opleggen van een maatregel voor onbeperkte duur vanwege het bepaalde in artikel 8, derde lid, van de verordening niet in strijd is met de WWB en conform het rechtszekerheidsbeginsel, deelt de rechtbank niet. Het beëindigen van de maatregel wanneer het maatregelwaardige gedrag is gestopt laat immers onverlet dat de maatregel voor onbeperkte duur wordt opgelegd en dat de beëindiging daarvan afhankelijk is van een onzekere door verweerder te beoordelen gebeurtenis. Ook de verwijzing naar de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2002-2003, 28870, nr. 3, blz. 48), waarin is vermeld dat burgemeester en wethouders de verlaging voor een bepaalde periode kunnen opleggen of totdat de belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld, leidt de rechtbank niet tot een andersluidend oordeel. Indien de wetgever met artikel 18, tweede lid, van de WWB had willen afwijken van het voorheen geldende uitgangspunt, dat bijstand uitsluitend tijdelijk geheel of gedeeltelijk kon worden geweigerd, had dit gelet op de rechtszekerheid in de wet geregeld moeten worden.
Het vorenstaande leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat artikel 8, eerste lid, van de verordening wegens strijd met artikel 18, tweede lid, van de WWB onverbindend is. Daarmee is de grondslag voor de onderhavige verlaging komen te ontvallen, zodat het besluit wegens strijd met de wet moet worden vernietigd. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiser om vergoeding van de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,- en wijst de gemeente Arnhem aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de gemeente Arnhem het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in tegenwoordigheid van R. Bosman-Loonstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2008.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 3 september 2008