zaaknummer / rolnummer: 169539 / HA ZA 08-713
Vonnis van 26 november 2008
de stichting
STICHTING VESTIA GROEP,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. C.P. van den Berg te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] ELEKTRO B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.J.J. Nijenhof te Arnhem.
Partijen zullen hierna Vestia en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 juli 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 13 oktober 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Vestia heeft op 31 juli 2006 een aannemingsovereenkomst gesloten met Formaat Bouw BV (hierna Formaat Bouw) met betrekking tot het bouwen van een woonvoorziening voor begeleid wonen aan de [adres] te [woonplaats]. Die woonvoorziening bestaat uit 24 individuele woningen, 3 groepswoningen, een inloopvoorziening, een time-out huis en ondersteunende diensten (hierna het gebouw).
2.2. Formaat Bouw heeft een overeenkomst van onderaanneming gesloten met [gedaagde] voor het uitvoeren van de noodzakelijke elektrotechnische werkzaamheden in het gebouw.
De aanneemsom bedroeg € 237.500,--.
Op de overeenkomst tussen Formaat Bouw en [gedaagde] zijn de algemene voorwaarden van [gedaagde] van toepassing (hierna genoemd de algemene voorwaarden).
In die algemene voorwaarden staat onder meer het volgende:
eigendomsvoorbehoud
55 De installateur blijft eigenaar van alle zaken (zoals materialen en onderdelen) zolang de opdrachtgever niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst, met inbegrip van hetgeen de opdrachtgever in verband met het tekortschieten in zijn verplichtingen verschuldigd mocht worden.
2.3. [gedaagde] heeft een overeenkomst van onderaanneming gesloten met Delta Elektro BV (hierna Delta Elektro) voor het aanbrengen van een brandmeldinstallatie in het gebouw.
2.4. Formaat Bouw is op 18 maart 2008 in staat van faillissement verklaard.
Formaat Bouw had op dat moment een gedeelte groot € 125.742,44 van de met [gedaagde] overeengekomen aanneemsom nog niet voldaan.
2.5. [gedaagde] heeft op of omstreeks 10 maart 2008 de door haar geïnstalleerde en gemonteerde materialen weggehaald van het werk. Het gaat om de volgende materialen:
- 6 bollampen met (glazen) afdekkap
- 6 vierkante lichtbakken
- 15 witte ronde lichtarmaturen
- 1 hoofdmeterkastvoorziening en
- 11 submeterkastvoorzieningen.
2.6. Door Delta Elektro zijn op of omstreeks 10 maart 2008 door deze gemonteerde en geïnstalleerde materialen van het werk weggehaald, namelijk:
- brandmeldcentralevoorziening
- handbrandmelders en
- slow-ups.
2.7. Het gebouw was op of omstreeks 10 maart 2008 voor 95% gereed.
3. Het geschil
3.1. Vestia vordert
I voor recht te verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld als gevolg waarvan Vestia althans Estrade Projecten schade lijdt althans zal lijden,
II veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de door Vestia althans Estrade geleden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
III veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.500,-- aan buitengerechtelijke kosten en € 361,77 beslagkosten,
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten inclusief de nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten.
3.2. Vestia legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. Vestia verwijt [gedaagde] dat zij zich op of omstreeks
10 maart 2008 onrechtmatig toegang heeft verschaft tot het gebouw en vervolgens met geweld alle door [gedaagde] aangebrachte materialen van de muren en de plafonds heeft gerukt en weggenomen. Volgens Vestia heeft [gedaagde] bedradingen uit de muur gerukt en doorgeknipt waardoor die bedrading niet meer bruikbaar is. Vestia stelt dat zij schade heeft geleden door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] omdat zij de door [gedaagde] weggenomen spullen moet vervangen, de bedraging moet controleren en eventueel vervangen. Verder stelt Vestia dat als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] wellicht vertraging in de bouw zal optreden waardoor zij huurinkomsten zal derven. Vestia begroot de door haar geleden schade op een bedrag van in totaal circa € 320.000,--.
3.3. [gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist dat zij zich onrechtmatig de toegang tot het gebouw heeft verschaft omdat zij beschikte over de sleutels en Vestia op de hoogte was van het feit dat zij haar eigendomsvoorbehoud zou gaan uitoefenen.
[gedaagde] betwist voorts dat sprake is van onrechtmatig handelen; de materialen zijn keurig gedemonteerd en bovendien waren alle materialen eigendom van [gedaagde]. [gedaagde] beroept zich in dit verband op het eigendomsvoorbehoud overeenkomstig artikel 55 van haar algemene voorwaarden. [gedaagde] betwist dat Vestia door natrekking eigenaar van de materialen van [gedaagde] is geworden.
[gedaagde] wijst er voorts op dat bepaalde materialen zijn meegenomen door Delta Elektro die geen partij is in deze procedure en dat zij niet aansprakelijk is voor het handelen van Delta Elektro.
[gedaagde] voert aan dat Vestia niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij enige schade heeft geleden en dat Vestia in strijd heeft gehandeld met haar schadebeperkingplicht. Volgens [gedaagde] heeft Vestia ten onrechte geen gebruik gemaakt van haar aanbod tot onderhandeling en heeft Vestia andere, veel duurderde, verlichting laten aanbrengen.
[gedaagde] betwist ook de buitengerechtelijke kosten en beslagkosten en heeft bezwaar tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring. [gedaagde] stelt dat Vestia daarom zekerheid moet stellen door afgifte van een bankgarantie.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vestia heeft op 2 april 2008 ten laste van [gedaagde] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder ABN AMRO en ING en op 20 mei 2008 onder Rabobank Maas en Waal.
Daarbij zijn de wettelijke termijnen en formaliteiten in acht genomen.
4.2. Op de comparitie is van de kant van Vestia verklaard dat haar stelling dat [gedaagde] zich onrechtmatig de toegang tot het gebouw heeft verschaft geen betrekking heeft op een op zichzelf staand verwijt dat zou moeten leiden tot aansprakelijkheid van [gedaagde] maar dat die stelling is bedoeld om de sfeer te schetsen die vooraf ging aan het gestelde onrechtmatig wegnemen van de materialen door [gedaagde]. Die stelling dient dus niet als grondslag voor de vordering van Vestia zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
4.3. Voor de beantwoording van de vraag of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door zaken van Vestia weg te nemen moet worden vastgesteld of Vestia eigenaar van die zaken is. Vestia meent dat [gedaagde] het eigendomsvoorbehoud niet tegen haar kan uitoefenen.
4.4. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Artikel 5:3 BW luidt als volgt:
Voor zover de wet niet anders bepaalt, is de eigenaar van een zaak eigenaar van al haar bestanddelen.
4.5. Artikel 3:4 BW bepaalt wat moet worden verstaan onder een bestanddeel van een zaak. Dat artikel luidt als volgt:
1. Al hetgeen volgens verkeersopvattingen onderdeel van een zaak uitmaakt, is bestanddeel van die zaak.
2. Een zaak die met een hoofdzaak zodanig verbonden wordt dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een der zaken, wordt bestanddeel van de hoofdzaak.
4.6. Vestia stelt zich op het standpunt dat de door [gedaagde] en Delta Elektro weggenomen materialen als bestanddelen van het gebouw moeten worden beschouwd omdat die materialen nodig zijn voor het bewonen van het gebouw. Volgens Vestia is het gebouw na de wegname van de materialen onvoltooid voor bewoning. De rechtbank begrijpt uit dit standpunt dat Vestia meent dat de weggenomen materialen volgens de verkeersopvattingen onderdeel van het gebouw uitmaken en dat Vestia haar standpunt niet baseert op de mate van fysieke verbondenheid van de weggenomen materialen met het gebouw. Dit aldus begrepen standpunt strookt ook met de door Vestia in de dagvaarding in punt 18 genoemde uitspraken (HR 16 maart 1979, NJ 1980, 600 en Rechtbank Groningen 10 mei 1983, NJ 1984, 430). In beide uitspraken wordt namelijk een oordeel uitgesproken over de vraag of bepaalde materialen, die op eenvoudige wijze te verwijderen zijn, volgens de verkeersopvattingen een bestanddeel van een bepaalde zaak zijn gaan uitmaken.
4.7. Als maatstaf voor de beantwoording van de vraag of de weggenomen materialen en het gebouw naar verkeersopvattingen tezamen als een zaak moeten worden gezien geldt het volgende. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad ligt in de omstandigheid dat een gebouw en apparatuur in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd een aanwijzing voor een bevestigende beantwoording van die vraag. Hetzelfde geldt wanneer het gebouw uit een oogpunt van het gebruik daarvan bij ontbreken van de apparatuur als onvoltooid moet worden beschouwd. (HR 15 november 1991, NJ 1993, 316 en HR 27 november 1992, NJ 1993, 317).
4.8. Dat het gebouw en de weggenomen materialen in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd is niet gesteld en ook niet gebleken.
Partijen twisten over de vraag of het gebouw bij het ontbreken van de weggenomen materialen als onvoltooid moet worden beschouwd. Volgens [gedaagde] is dat niet zo omdat het gebouw bij lange na nog niet gereed en opgeleverd was.
4.9. De rechtbank stelt voorop dat alle hiervoor in ro. 2.5 en 2.6 genoemde door [gedaagde] en Delta Elektro weggenomen materialen waren bevestigd aan het plafond en op de muren van het gebouw en dat die materialen waren gekoppeld aan de elektriciteitsbekabeling in het gebouw en/of aan de bekabeling van de brandmeldinstallatie. De met de bekabeling verbonden hoofdmeterkast, submeterkastvoorzieningen, brandmeldcentralevoorziening, handbrandmelders en slow-ups moeten naar het oordeel van de rechtbank worden beschouwd als feitelijke en functionele eenheden met de bekabeling.
De rechtbank is van oordeel dat een gebouw dat is bestemd voor bewoning als onvoltooid moet worden beschouwd als daarin onderdelen van de electriciteitsvoorziening en de brandmeldinstallatie ontbreken. Daar komt nog bij dat het sinds HR 11 december 1953,
NJ 1954, 115 vaste rechtspraak is dat de elektriciteits-bekabeling een bestanddeel is van een gebouw. Dit betekent dat de hiervoor genoemde materialen ook als gevolg van de eenheid met de bekabeling bestanddeel van het gebouw zijn geworden en dat Vestia daarvan ook om die reden eigenaar is geworden. Daaraan doet niet af dat de elektriciteitsinstallatie en de brandmeldinstallatie nog niet bedrijfsklaar waren, zoals [gedaagde] stelt en daaraan doet ook niet af dat het gebouw nog niet helemaal gereed was en nog niet was opgeleverd en dus in die zin nog niet was voltooid.
4.10. Verder is de rechtbank van oordeel dat ook de aangebrachte verlichtingarmaturen naar verkeersopvattingen een onderdeel van het gebouw zijn geworden zodat de eigendom van die armaturen is overgegaan naar Vestia als eigenaar van het gebouw
(vgl. HR 17 september 1993, NJ 1993, 740). Dat met de montage van de verlichtingsarmaturen in de plafondplaten maximale flexibiliteit is beoogd, zoals [gedaagde] stelt, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
4.11. [gedaagde] heeft door het weghalen van de hiervoor in r.o. 2.5 genoemde materialen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van Vestia. Dit levert een onrechtmatige daad van [gedaagde] op die haar kan worden toegerekend. [gedaagde] is daarom aansprakelijk voor de schade die Vestia daardoor heeft geleden.
4.12. Anders dan [gedaagde] meent is zij jegens Vestia ook aansprakelijk voor de schade die Vestia heeft geleden door het onrechtmatig weghalen door Delta Elektro van de in ro. 2.6 genoemde materialen. Die aansprakelijkheid volgt uit het bepaalde in artikel 6: 171 BW.
4.13. Het vorenstaande betekent dat de door Vestia gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.
4.14. Dat Vestia schade heeft geleden acht de rechtbank voldoende aannemelijk.
Vestia heeft op de comparitie aangegeven dat zij inmiddels in staat is om de door haar geleden schade te concretiseren en zij zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld bij akte.
Vanzelfsprekend kan [gedaagde] daarna reageren.
4.15. Vestia stelt dat [gedaagde] ook een ‘patchkast’ heeft weggenomen, hetgeen door [gedaagde] is betwist. Vestia draagt volgens de normale regels van het bewijsrecht de bewijslast van deze stelling en zij zal daartoe overeenkomstig haar aanbod worden toegelaten. De rechtbank gaat er vooralsnog van uit dat Vestia dit bewijs schriftelijk kan leveren bij gelegenheid van de hiervoor vermelde akte. Indien Vestia het bewijs door middel van getuigen wil leveren, zal alsnog een tijdstip voor de getuigenverhoren worden bepaald.
4.16. [gedaagde] voert aan dat Vestia in strijd met haar schadebeperkingplicht heeft gehandeld omdat Vestia niet is ingegaan op haar uitnodiging om in overleg te treden over het opnieuw aanbrengen van de weggenomen materialen. Verder verwijt [gedaagde] Vestia in dit verband dat zij de bedrijfsleider van de nieuwe installateur, dhr. Verschoor, heeft verboden om in overleg te treden met [gedaagde] over de uitvoering van het resterende werk.
4.17. Dit verweer gaat niet op omdat het gelet op de gang van zaken redelijkerwijs niet van Vestia kan worden verlangd dat zij na het onrechtmatig wegnemen van in haar gebouw aangebrachte materialen vervolgens in overleg zou moeten treden met [gedaagde] om de schade te beperken. De rechtbank ziet, gelet op de omstandigheden van dit geval, ook niet in dat Vestia in strijd heeft gehandeld met haar schadebeperkingplicht door Verschoor te verbieden in overleg te treden met [gedaagde].
4.18. [gedaagde] heeft nog bezwaar gemaakt tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad en om voldoende zekerheid gevraagd in de vorm van een bankgarantie. [gedaagde] vreest het restitutierisico en meent dat Vestia de uitkomst van de procedure
– eventueel in hoger beroep – kan afwachten.
4.19. De rechtbank ziet in de door [gedaagde] genoemde omstandigheden geen aanleiding om de door haar gewenste zekerheid op te leggen, nog daargelaten dat [gedaagde] het door haar genoemde restitutierisico niet heeft geconcretiseerd.
4.20. De slotsom luidt dat de zaak zal worden geplaatst op de rol voor akte aan de zijde van Vestia. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak wordt geplaatst op de rol van 24 december 2008 voor akte aan de zijde van Vestia in verband met hetgeen hiervoor in ro. 4.14 en 4.15 is overwogen,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op
26 november 2008.