Parketnummer : 05/900166-08 en 05/510457-05 (TUL)
Data zitting : 30 juni en 24 november 2008
Datum uitspraak : 8 december 2008
de officier van justitie in het arrondissement [geboorteplaats]
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 augustus 2007 tot en met 16 augustus 2007 te Renkum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een familiegraf(tombe) (gelegen aan de Hartenseweg) heeft weggenomen een gouden (hals)ketting en/of een horloge (merk Geneve), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de erfgena(a)m(en) van D.[slachtoffer], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming (verschuiven van een betonnen afdekplaat en/of (vervolgens) het binnengaan/klimmen van het graf);
(incident 1 pagina 251-425)
2.
hij op of omstreeks 15 augustus-16 augustus 2008 te Renkum opzettelijk een graf (met registratienummer RKB 206 & 207), aan de Hartenseweg, heeft geschonden, althans enig op een begraafplaats, aan de Hartenseweg, opgericht gedenkteken opzettelijk en wederrechtelijk heeft vernield en/of beschadigd; (Incident 2 pagina 426-463)
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 24 november 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte niet verschenen. Verdachte heeft mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, uitdrukkelijk tot zijn verdediging gemachtigd.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen:
• W. [benadeelde partij]
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij
mevrouw W. [benadeelde partij] tot een bedrag van € 2.900,00 (negenentwintighonderd euro)
wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van
het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door 44 dagen hechtenis, met dien verstande dat de verdachte niet meer tot
vergoeding zal zijn gehouden indien en voorzover het gevorderde doorzijn mededader(s) is of wordt voldaan.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling heeft de officier van justitie gevorderd de tenuitvoerlegging van 2 maanden gevangenisstraf die door de politierechter te Arnhem op 02 februari 2006 voorwaardelijk is opgelegd.
De raadsman van verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.1 Ten aanzien van feit 1.
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
• Proces-verbaal van aangifte door W. [benadeelde partij], dossierpagina 252-253.
• Proces-verbaal van verhoor van [verdachte], dossierpagina 408.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het unieke karakter van de feiten een nadere overweging vereist.:
Verdachte en zijn medeverdachten zijn in de avond van 15 augustus 2007 naar de begraafplaats aan de Hartenseweg te Renkum gegaan. Aldaar aangekomen hebben zij een betonnen afdekplaat van een graftombe geschoven met behulp van een stootijzer. Vervolgens is één van de medeverdachten de graftombe ingegaan, heeft de doodskist waarin D. [slachtoffer] lag opengemaakt en daaruit, vanaf het stoffelijk overschot, een horloge en een gouden halsketting weggenomen. Verdachte is daarbij op de uitkijk blijven staan.
De volgende dag, 16 augustus 2007, werd het familiegraf in onafgedekte staat en de doodskist geopend aangetroffen door de weduwe van D. [slachtoffer] en haar dochter. Het door de nabestaanden aan de overledene meegegeven horloge en de gouden halsketting bleken weggenomen te zijn
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of voornoemde goederen toebehoren aan de erfgenamen en/of aan anderen dan aan verdachte en/of diens medeverdachten. De rechtbank is van oordeel dat bij de beantwoording van deze vraag van belang is of die anderen zeggenschap hebben over die goederen.
Reeds eerder heeft de Hoge Raad geconcludeerd, dat de erven of nabestaanden van een overledene een zodanige zeggenschap hebben over diens lijk – zij het ook beperkt door wat de wet gebiedt en door wat voortvloeit uit godsdienstige en zedelijke opvattingen, alsmede door wat door de overledene met inachtneming van een en ander is bepaald - dat van een toebehoren in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht moet worden gesproken. De rechtbank is van oordeel dat deze zeggenschap zich ook uitstrekt tot de aan het stoffelijk overschot in de lijkkist meegegeven roerende zaken en dat deze zeggenschap niet ophoudt te bestaan op het moment dat de teraardebestelling heeft plaatsgevonden. Dit oordeel berust op hetgeen in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is en wordt aanvaard. Aldus behoren de in de tenlastelegging genoemde sieraden toe aan de erfgena(a)m(en) van de overledene in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
3.2 Ten aanzien van feit 2.
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
• Proces-verbaal aangifte door H.W. [naam], dossierpagina 427.
• Proces-verbaal van verhoor van [verdachte], dossierpagina 462.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij in de periode van 15 augustus 2007 tot en met 16 augustus 2007 te Renkum, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een familiegraf(tombe) gelegen aan de Hartenseweg heeft weggenomen een gouden (hals)ketting en een horloge (merk Geneve) toebehorende aan de erfgena(a)m(en) van D.[slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van inklimming (verschuiven van een betonnen afdekplaat en vervolgens het binnengaan/klimmen van het graf);
2.
hij op of omstreeks 15 augustus 2007 te Renkum opzettelijk een graf (met registratienummer RKB 206 & 207), aan de Hartenseweg, heeft geschonden;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
“diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming”
“het opzettelijk schenden van een graf”
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 24 oktober 2008; en
• een voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, betreffende verdachte, gedateerd 06 juni 2008.
6.1 Standpunt van de officier.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist van 24 maanden. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat verdachte met zijn handelwijze de bestaande juridische en ethische grenzen vergaand heeft overschreden. Verdachte is zonder enig respect voor de overledene en diens nabestaanden te werk gegaan, hetgeen onder meer de volgende dag heeft geleid tot een verschrikkelijke confrontatie van de weduwe met haar overleden echtgenoot. De gepleegde feiten hebben de gemeenschap en de rechtsorde zodanig geschokt, dat geen andere dan de geëiste straf passend is.
6.2 Standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte geen leidende rol had, het graf niet in is geweest en uit zijn bekennende verklaringen oprechte spijt blijkt. Volgens de raadsman van verdachte is de door de officier van justitie gevorderde straf, ondanks de ernst van de zaak en de gevolgen voor de nabestaanden, niet in lijn is met doorgaans opgelegde straffen voor vermogensdelicten. Hij bepleit een werkstraf voor de duur van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3 Beoordeling door de rechtbank.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de strafmaat het navolgende:
Verdachte heeft met diens medeverdachten grafschennis gepleegd door de afdekplaat van een graftombe te schuiven, om vervolgens de doodskist te openen en een gouden halsketting en een horloge van het lichaam van een overledene weg te nemen.
Het handelen van verdachte heeft voor grote maatschappelijke beroering gezorgd. De handelwijze van verdachte en diens medeverdachten geeft blijk van een totaal gebrek aan respect jegens de overledene en diens nabestaanden. Dit te meer nu is besloten om de afdekplaat niet terug te schuiven waardoor de weduwe en haar dochter ’s ochtends geconfronteerd werden met het stoffelijk overschot in de staat waarin het zich bevond. Dit moet voor haar en haar dochter een afschuwelijke en ingrijpende gewaarwording zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan ernstige feiten.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt voorts dat verdachte reeds eerder ter zake van vermogensdelicten is veroordeeld.
Gelet op dit alles is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur geboden. Deze straf is lager dan door de officier van justitie geeist, omdat zij passender is gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Bij de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij W. [benadeelde partij] vordert een bedrag van € 2.900,00.
6a.1 Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering kan worden toegewezen nu deze eenvoudig van aard is en voldoende onderbouwd .
6a.2 Standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit, daar schokschade niet eenvoudig vast te stellen is en de materiële schade onvoldoende is onderbouwd.
6a.3 Beoordeling door de rechtbank.
De rechtbank acht voldoende bewezen dat W. [benadeelde partij] door hetgeen haar is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) aan schadevergoeding op zijn plaats is. De vordering is voor zover zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade en van andere schade niet van eenvoudige aard zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het bewezenverklaarde is gepleegd tezamen met anderen. Gelet hierop zal de verdachte niet tot vergoeding zijn gehouden indien en voor zover de toegewezen vordering door zijn mededaders is voldaan c.q. wordt voldaan.
6b. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vordering tenuitvoerlegging, daar zijn vordering berust op een vonnis van de politierechter van 02 februari 2006, welk vonnis inmiddels is vernietigd door het Gerechtshof te Arnhem op 17 juli 2006.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 63, 149, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij W. [benadeelde partij].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover zijn medeverdachten betalen ook veroordeelde daardoor zal zijn gekweten - tegen kwijting aan W. [benadeelde partij], wonende te [adres] te betalen € 500,00 (vijfhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 08 december 2008.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk.
Maatregel van schadevergoeding ad € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover de mededader(s) betaalt/betalen ook veroordeelde daardoor tegenover W. [benadeelde partij] zal zijn gekweten de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer W. [benadeelde partij], wonende te [adres] te betalen € 500,00 (vijfhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang vanaf 08 december 2008, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Met dien verstande dat indien en voorzover zijn medeverdachten betalen ook veroordeelde daardoor zal zijn gekweten .
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering.
mr. E.A.A.M. Pfeil, vice-president als voorzitter,
mr. H.T. Wagenaar, rechter,
mr. E.J.M. Van Engelen, rechter
in tegenwoordigheid van S.P. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 08 december 2008.