ECLI:NL:RBARN:2008:BG5212

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
131574
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van accountant bij informatieverschaffing aan derde partij in het kader van een geldlening

In deze zaak vordert eiser, een particulier, schadevergoeding van gedaagden, een accountant en een besloten vennootschap, naar aanleiding van een geldlening die hij heeft verstrekt aan een derde partij. Eiser stelt dat gedaagde als extern accountant van de geldschieter onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt, waardoor hij op basis van deze informatie de lening heeft verstrekt. De rechtbank behandelt de feiten van de zaak, waaronder de totstandkoming van de lening en de rol van de accountant in de communicatie met eiser. Eiser heeft een lening van € 1.500.000 verstrekt, waarbij hij zich baseerde op informatie van gedaagde over de waarde van het onderpand en het executierisico. Gedaagde heeft echter nagelaten belangrijke informatie te delen, zoals betalingsachterstanden en de werkelijke waarde van het onderpand. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat eiser zelf ook verantwoordelijk was voor het verifiëren van de verstrekte informatie. De rechtbank wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidsnormen die gelden voor accountants en de verantwoordelijkheden van partijen in financiële transacties.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 131574 / HA ZA 05-1716
Vonnis van 19 november 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A. de Feijter te Arnhem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.1],
gevestigd te [vest.plaats],
2. [ged.2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. F.J. Boom te Arnhem.
Partijen zullen hierna ook [eiser], [ged.1] en [ged.2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 mei 2006
- de akte van depot van 23 november 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 28 november 2006
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de pleidooien van 11 februari 2008 waar de zaak voor [eiser] is bepleit door mr. O.L.M. Heuts, te Amsterdam, en voor [ged.1] en [ged.2] door mrs. H.M. Kruitwagen en M. Timpert-de Vries, te Arnhem.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Het gaat in deze zaak om een geldlening die [eiser] heeft gesloten met [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) in privé en [betrokkene] (hierna: [betrokkene]). Bij de totstandkoming van de lening werd [betrokkene] vertegenwoordigd door haar bestuurder en enig aandeelhouder, [betrokkene]. De akte van geldlening en hypotheekstelling is op 23 mei 2001 verleden ten overstaan van notaris [naam notaris]. Het ging om een lening van f 1.500.000,00 (€ 680.670,32, volgens de dagvaarding echter € 680.673,41). De hypotheekverlening vond plaats tot zekerheid van dit bedrag te vermeerderen met renten en kosten. De zekerheid bestond in een derde hypotheek op de onroerende zaak [adres] en een tweede op de onroerende zaak [naam pand]. De lening werd verschaft voor zes maanden behoudens de mogelijkheid van verlenging (per 23 november 2001). De rente bedroeg 8% per jaar.
2.2. Het correspondentieadres van [betrokkene] was destijds [adres].
2.3. Dit was eveneens het kantooradres van [ged.1]. [ged.2] was in dezelfde periode adjunct directeur van [ged.1]. Hij is tot 4 oktober 2002 bij [ged.1] in dienst geweest.
2.4. Vanaf medio 1999 was [betrokkene] cliënt van [ged.1]. [ged.2] onderhield namens [ged.1] de contacten met [betrokkene]. [ged.1] verrichtte administratieve werkzaamheden voor [betrokkene]. De relatie [betrokkene]-[ged.1] is beëindigd bij brief van 10 mei 2001, waarin, in afwachting van de overdracht aan een opvolgend ‘accountant’ een uitlooptermijn was opgenomen tot uiterlijk 1 juli 2001.
2.5. [betrokkene] is op 5 februari 2002 failliet verklaard, [betrokkene] op 3 april 2002.
2.6. Blijkens een op 30 april 2002 door [eiser] en [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) ondertekende akte is tussen hen de volgende overeenkomst tot stand gekomen.
1. [eiser] heeft een vordering op [betrokkene] uit hoofde van de akte van geldlening en hypotheekstelling die op 23 mei 2001 is verleden ten overstaan van notaris [naam notaris] (…).
2. De hoofdsom van deze lening is f 1.500.000,-- te vermeerderen met renten en kosten. Volgens de aan deze akte gehechte opgaaf van [eiser], zoals deze is gedaan aan de curator van [betrokkene], is het bedrag aan renten en kosten op het moment van het ondertekenen van deze overeenkomst ca. f 1.882.500,--.
3. [betrokkene] koopt deze vordering van [eiser]. Partijen zijn de volgende koopsom overeengekomen:
a. bij ondertekening van deze overeenkomst € 115.000,--,
b. binnen zes maanden na ondertekening van deze overeenkomst € 275.000,--,
c. indien het pand [adres] door [betrokkene] direct of indirect wordt gekocht, of indien hij op welke wijze dan ook daarbij betrokken raakt, € 125.000,--. Indien dit niet het geval is vervalt dit deel van de koopsom.
d. [betrokkene] zal een nabetaling doen als een van de navolgende twee omstandigheden zich voordoen: (doorgehaald, de rechtbank).
4. (ontbreekt, de rechtbank)
5. [eiser] draagt mitsdien per datum ondertekening van deze akte aan [betrokkene] de volle, onbezwaarde en vrije eigendom van deze vordering over, inclusief de daarop tot op heden gevallen renten en kosten, en inclusief de aan de vordering verbonden zekerheidsrechten (…), gelijk [betrokkene] de eigendom van deze vordering heden aanvaardt. [eiser] verklaart dat hij na de levering van deze vordering aan [betrokkene] van [betrokkene] niets meer te vorderen heeft.
6. [betrokkene] betaalt over het bedrag van € 275.000,-- bedoeld sub (kennelijk: 3.b, de rechtbank) hierboven een rente van 2% per maand tot de dag van betaling.
7. [betrokkene] zal de kosten van mr Prins (…) voor zijn rekening nemen (…).
8. (…)
9. [eiser] draagt middels deze over:
(a) de eigendom van zijn vorderingen als vermeld, inclusief renten en kosten;
(b) alle aan deze vordering verbonden rechten, waaronder de hypothecaire inschrijving op de panden [adres] en de hypothecaire inschrijving op het pand [naam pand], een en ander zoals omschreven in de akte van geldlening met hypotheekstelling als bovenvermeld.
10. (…)
11. Partijen zien af van hun recht deze overeenkomst te ontbinden.
2.7. De curator in het faillissement van [betrokkene] heeft aan [eiser] € 330.000,00 uitgekeerd.
2.8. [adres] heeft bij executoriale verkoop in november 2002 f. 13.663.000,00 opgeleverd.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [ged.1] en [ged.2] tot betaling van € 700.100,00 uit hoofde van schadevergoeding en € 15.200,00 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met rente en proceskosten.
3.2. Samengevat stelt [eiser] dat [ged.2] als extern accountant van [betrokkene] en [betrokkene] inlichtingen verschafte aan [eiser] en dat [eiser] op de juistheid van die inlichtingen mocht vertrouwen en dat [ged.2] hem informatie heeft onthouden die essentieel was, namelijk informatie over de waarde van het onderpand en het executierisico en over mogelijk wanpresteren tegenover een andere geldlener. [ged.2] heeft met [eiser]’s accountant [betrokkene] overlegd. Hierbij heeft hij op 19 maart 2001 een taxatierapport van het kantoor [naam vennootschap] met betrekking tot [adres] van 23 juni 2000 getoond. De executiewaarde van het pand werd daarin op f. 15.065.000,00 getaxeerd, de onderhandse verkoopwaarde op f. 17.175.000,00. Over de restant-hoofdsommen van leningen van Staal Bankiers en SNS Bank ten behoeve waarvan twee hypotheken op het pand waren gevestigd, heeft [ged.2] informatie verschaft aan de hand van opgaven van Staal Bankiers van 28 april 2000 en 26 januari 2001. Hij heeft daarbij niet vermeld dat na 26 januari 2001 geen rente en aflossingen meer werden betaald aan Staal Bankiers en dat tegenover SNS Bank betalingsachterstanden bestonden. Ook heeft [ged.2] nagelaten aan [eiser] mee te delen dat [betrokkene] zich op 13 augustus 1999 tegenover [betrokkene] en [betrokkene] had verbonden om geen nieuwe hypotheken op het pand [adres] te vestigen en dat [betrokkene] hen geen toestemming had gevraagd om een hypotheek ten behoeve van [eiser] te vestigen. Zou [eiser] juist zijn geïnformeerd, zo stelt hij, dan had hij afgezien van de lening aan [betrokkene].
[ged.2] heeft dus de tegenover [eiser] geldende zorgvuldigheidplicht geschonden door:
- [eiser] niet op de hoogte te stellen van het feit dat de taxatie door Diephuis was gebaseerd op een huuropgave die niet met de werkelijkheid overeenstemde,
- niet te melden dat er betalingsachterstanden bij de hypothecaire financiers waren
- en niet te wijzen op het feit dat [betrokkene] voor de aan [eiser] te verstrekken hypotheek toestemming nodig had van [betrokkene].
4. Het verweer
4.1. Gedaagden stellen allereerst dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vordering gelet op de overeenkomst met [betrokkene] van 30 april 2002 (2.6). Hij heeft verder, zo stellen zij, van de curator in het faillissement van [betrokkene] en van [betrokkene] in het totaal ruim het bedrag van de lening terug ontvangen. Voorts stellen zij niets te maken te hebben met de lening van [eiser] aan [betrokkene], omdat [ged.1] haar werkzaamheden voor [betrokkene] en [betrokkene] al beëindigd had toen die tot stand kwam. [ged.1]’s rol was bovendien uiterst beperkt. Zij deed uitsluitend administratieve werkzaamheden voor [betrokkene] en heeft bijvoorbeeld geen jaarrekeningen opgesteld of gecontroleerd.
5. De beoordeling
5.1. Door de curator is aan [eiser] € 330.000,00 (f. 727.242,30) uitgekeerd. Door [betrokkene] is ingevolge de onder 2.6 bedoelde overeenkomst aan [eiser] betaald € 275.000,00 + € 115.000,00 = € 390.000,00 (in guldens in totaal f. 859.446,90). [eiser] heeft dus op de lening van f. 1.500.000,00 terug ontvangen een bedrag van f. 1.586.689,20. Hij berekent in de dagvaarding zijn schade, bestaande uit de hoofdsom van de lening vermeerderd met de kosten en de rente en verminderd met de door de curator gedane uitkering op € 700.100,00 (f. 1.542.779,00).
5.2. De juistheid van deze laatste berekening laat de rechtbank in het midden. Zij is van oordeel dat de overeenkomst van 30 april 2002 – in het bijzonder het onder 2.6 geciteerde onderdeel 3 daarvan – en de door de curator en [betrokkene] aan [eiser] gedane betalingen niet zonder meer uitsluiten dat [eiser] ten gevolge van het sluiten van de overeenkomst van geldlening schade heeft geleden in de vorm van niet vergoede rente en kosten, welke schade hij niet had geleden als hij de lening niet had verschaft. Dit sluit op zichzelf niet uit dat er ruimte is voor een vordering als de onderhavige. De rechtbank acht [eiser] dan ook ontvankelijk hierin.
5.3. De kern van eisers stellingen is dat [ged.2] – in dienst van [ged.1] – als extern accountant van [betrokkene]/[betrokkene] tegenover [eiser] handelingen heeft verricht – namelijk mededelingen heeft gedaan en informatie heeft gegeven of onthouden aan [eiser] – die in combinatie met zijn status als accountant beslissend zijn geweest voor het sluiten van de overeenkomst van geldlening. Daarmee is de centrale vraag of [ged.2] handelend op grond van een opdracht van [betrokkene]/[betrokkene] een zorgvuldigheidsnorm tegenover [eiser], die onderhandelde met de opdrachtgever, heeft geschonden.
5.4. De rechtbank gaat er in het navolgende voorshands veronderstellenderwijs vanuit dat [ged.2] tegenover [eiser] kon gelden als accountant van [betrokkene]/[betrokkene]. Daarbij is zij er zich van bewust dat deze positie vooralsnog niet vaststaat en dat zonodig terzake bewijs geleverd zal moeten worden.
5.5. De Hoge Raad stelt in zijn arrest van 13 oktober 2006, NJ 2008, 528 (Vie d’Or II), dat de aansprakelijkheid van de accountant een brede reikwijdte heeft in die zin dat de voor hem geldende aansprakelijkheidsnorm niet alleen geldt tegenover de rechtspersoon voor wiens verslag en jaarrekening hij verantwoordelijk is. Ook derden, waaronder contractspartners van zijn opdrachtgever, mogen in beginsel verwachten dat de verklaringen van de accountant betrouwbaar zijn en in overeenstemming met de normen en standaarden van zijn beroepsgroep. Zij moeten hun gedrag kunnen afstemmen op de verschafte informatie en er bij het nemen van hun beslissingen op kunnen vertrouwen dat de verklaringen niet misleidend zijn. De reden hiervoor is dat accountants mede een wezenlijk publiek belang dienen. Daarom moeten hoge eisen worden gesteld aan de zorg die zij in het maatschappelijk verkeer bij hun werkzaamheden moeten betrachten.
5.6. Er kan zich een aantal situaties voordoen waarin voor een accountant verschillende zorgvuldigheidsnormen tegenover wederpartijen van zijn opdrachtgever gelden. De meest ver gaande hiervan is de door de Hoge Raad in het geciteerde arrest vooropgestelde verantwoordelijkheid voor een jaarrekening met een goedkeurende accountantsverklaring waaruit ook de derde mag afleiden dat ze een getrouw beeld van de werkelijkheid geeft. Deze situatie doet zich hier niet voor.
5.7. Naast de per situatie verschillende, algemene zorgvuldigheidsnormen die gelden voor een redelijk handelende en redelijk bekwame externe controlerende accountant tegenover derden komt het voorts, zoals uit het onder 5.5 genoemde arrest blijkt, bij de beantwoording van de vraag of de externe controlerende accountant heeft gehandeld in overeenstemming met de van hem in het concrete geval te vergen mate van zorg, aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval.
5.8. [ged.2] heeft zich als accountant gemanifesteerd in de contacten met [eiser] althans diens adviseur [betrokkene], stelt [eiser]. Dit zou betekenen dat [eiser] zijn reacties op door [ged.2] gegeven informatie mede heeft mogen vormen op grond van het vertrouwen dat hij mocht hebben in diens specifieke deskundigheid en betrouwbaarheid als accountant.
5.9. De accountant heeft een door zijn deskundigheid en de betrouwbaarheid waar zijn functie op duidt, ingekleurde zorgplicht jegens de wederpartij van zijn opdrachtgever bij een transactie. In deze bijzondere situatie mag naar het oordeel van de rechtbank van een redelijk handelende en redelijk bekwame accountant worden verwacht dat hij rekening houdt met het gewicht dat zijn uitlatingen hebben tegenover de derde. De aan de accountant te stellen eisen krijgen mede inhoud door de concrete omstandigheden van het geval. In dit geval zijn dat het eenmalige onderhoud bij de voorbereiding van een miljoenentransactie tussen professionele investeerders in onroerend goed, de inhoud van de door [ged.2] verschafte gegevens, het gegeven dat [betrokkene] en [eiser] niet volstrekt parallelle, maar ook tegenstrijdige belangen hadden, en de deskundigheid van [eiser], een professioneel investeerder in onroerend goed die over eigen adviseurs, in het bijzonder de accountant [betrokkene], beschikte. In het verlengde van het laatste ligt de mogelijke eigen schuld van [eiser] als ontvanger van de boodschap van [ged.2].
5.10. Aan wat [eiser] aanvoert over de situatie die bestaan heeft tussen [betrokkene], [betrokkene], [betrokkene], [betrokkene], [ged.2] en [ged.1], onderwerp van de gelijktijdig met de onderhavige lopende procedure 131559 / HA ZA 05-1715, hecht de rechtbank geen belang voor zover het niet door [eiser] rechtstreeks in verband wordt gebracht met de onderhavige zaak en zijn stellingen daarin over de onzorgvuldigheid die hij [ged.2] verwijt.
5.11. Dit laatste concentreert zich dan op de bespreking tussen [ged.2] en [eiser]’s accountant [betrokkene], bedrijfsadviseur en lid van de maatschap [betrokkene], op 19 maart 2001. Bij repliek werkt [eiser] de verwijten aan [ged.2] nader uit door aan te geven welke informatie deze voordat de lening aan [betrokkene] en [betrokkene] tot stand kwam, via [betrokkene] aan [eiser] zou hebben gegeven. Volgens een overgelegde verklaring van [betrokkene] gaat het om de volgende informatie.
- [betrokkene] was eigenaar van [adres].
- [betrokkene] had dit voor f. 13.500.000,00 gekocht, welke koopsom was gefinancierd door Staal Bankiers voor f. 9.130.000,00 en door [betrokkene] voor f. 3.340.000,00. [betrokkene] zelf had f. 1.000.000,00 bijgedragen. Inmiddels was f. 340.000,00 aan [betrokkene] afgelost.
- Op het pand lag een hypotheek ten behoeve van Staal Bankiers (f. 9.130.000,00) en een tweede ten behoeve van SNS Bank.
- Het was de bedoeling het pand aan de Speelhuislaan leeg te krijgen om er nieuwbouw tot stand te brengen.
- De herbouwwaarde was f. 23.000.000,00.
- Volgens het taxatierapport uit 2000 was de waarde bij onderhandse verkoop f. 17.175.000,00.
- [eiser] zou een derde hypothecaire inschrijving kunnen krijgen en desgewenst ook een hypotheek op [naam pand].
- De door [eiser] te verstrekken lening zou op 31 december 2001 worden afgelost door [betrokkene].
5.12. De rechtbank oordeelt dan als volgt over de informatieverschaffing door [ged.2] in de bespreking met [betrokkene].
5.13. Dat [betrokkene] eigenares was van [adres] is juist, evenals het gegeven dat zij dit pand onder meer bij Staal Bankiers had gefinancierd.
5.14. Juist is ook dat op dat pand een eerste hypotheek lag ten behoeve van Staal Bankiers en een tweede ten behoeve van SNS Bank. Bij het verkrijgen van deze informatie door [betrokkene] lag het naar het oordeel van de rechtbank in de eerste plaats op zijn weg te verifiëren of aan de verplichtingen tegenover beide banken werd voldaan. Het mag zo zijn dat [ged.2] over de restant hoofdsommen van de leningen van Staal Bankiers en SNS Bank tot zekerheid waarvan de hypotheken waren gevestigd, informatie heeft verschaft aan de hand van opgaven van Staal Bankiers van 28 april 2000 en 26 januari 2001, maar juist dit ontbreken van recente informatie over beide hypothecaire leningen had bij [betrokkene], gelet op zijn positie, vragen moeten oproepen naar de actuele situatie tegenover SNS Bank en de situatie vanaf 26 januari 2001 ten aanzien van Staal Bankiers.
5.15. Dat [ged.2] – nog los van het antwoord op de vraag of hij dit wist – niet heeft vermeld dat vanaf laatstgenoemde datum geen rente en aflossingen meer werden betaald aan Staal Bankiers, terwijl ook tegenover SNS Bank betalingsachterstanden bestonden, valt hem misschien te verwijten, maar naar het oordeel van de rechtbank valt dit weg tegen de evidente nalatigheid van [betrokkene] om hiernaar te vragen. Er kan daarom geen sprake zijn geweest van een gerechtvaardigd vertrouwen bij [eiser] dat [betrokkene] haar verplichtingen aan de beide banken tot op 19 maart 2001 stipt was nagekomen.
5.16. [eiser] stelt dat [ged.2] heeft nagelaten mee te delen dat [betrokkene] zich op 13 augustus 1999 tegenover [betrokkene] en [betrokkene] had verbonden om geen nieuwe hypotheken op het pand [adres] te vestigen en dat [betrokkene] aan [betrokkene] geen toestemming had gevraagd om een hypotheek ten behoeve van [eiser] te vestigen. Dat zij dit niet heeft gedaan, acht de rechtbank niet relevant. Dat [betrokkene] zich wellicht verbonden had tegenover een derde om geen nieuwe hypotheek op het pand te vestigen, stond immers zakenrechtelijk gezien niet in de weg aan een vestiging van een hypotheek ten behoeve van [eiser]. Als [eiser] niet van de situatie tussen [betrokkene] en [betrokkene]/[betrokkene] op de hoogte was, zou hij immers zelf geen risico lopen als gevolg van een mogelijk tekortschieten van [betrokkene] tegenover [betrokkene]/[betrokkene].
5.17. Dat in het overleg met [betrokkene] het taxatierapport van [naam vennootschap] van 23 juni 2000 gehanteerd werd, mag zo zijn, maar daarmee staat dan vast dat [betrokkene] genoegen nam met een rapport dat op dat moment bijna negen maanden oud was. Gesteld noch gebleken is dat hij zich in de actuele situatie van de onroerende zaak verdiept heeft. Het door [eiser] aangevoerde belang van de huuropbrengsten als grondslag van de waardebepaling van het pand wordt bovendien onduidelijk waar de door [eiser] aangehaalde [betrokkene] in zijn schriftelijke verklaring stelt dat het de bedoeling was om het pand aan de [adres] leeg te krijgen om er nieuwbouw tot stand te brengen. Vervolgens blijkt uit de overgelegde stukken dat [betrokkene] wellicht niet op het rapport van 23 juni 2000 is afgegaan omdat volgens zijn verklaring de herbouwwaarde f. 23.000.000,00 was, terwijl in dit rapport als herbouwwaarde f. 19.083.242,00 wordt genoemd. Kennelijk gaat het bij het bedrag van f. 23.000.000,00 om nieuwbouwkosten en niet om herbouwwaarde, voor welke kosten het taxatierapport uiteraard niet relevant was.
5.18. Wat het gebruik van het taxatierapport betreft, stelt de rechtbank vast dat, voor zover al duidelijk is wat de rol van het rapport was – kennelijk een waarde-indicatie in verband met de hypotheekvestiging –, [ged.2] in de lezing van [eiser] zonder daar doekjes om te winden een wellicht verouderd rapport heeft overgelegd en [betrokkene] zonder nader onderzoek van de juistheid daarvan uitgegaan is. Van bewust gegeven onjuiste informatie is reeds op grond van het voorgaande geen sprake.
5.19. Uit het voorgaande volgt dat de vragen die [eiser] stelt naar de rol van [betrokkene] en de weergave daarvan, geen behandeling meer behoeven.
5.20. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat tussen de in juni 2000 getaxeerde en de twee jaar later gerealiseerde executiewaarde een verschil zit van ongeveer 10%. [eiser] laat na hierover een verklaring te geven in verband met zijn stelling dat [ged.2] onrechtmatig handelde door hem in maart 2001 om de tuin te leiden met de onjuiste taxatie uit 2000. Los van het feit dat [betrokkene] wist dat het rapport niet recent was, is dus achteraf gebleken dat het mogelijk is dat de taxatiewaarde zo dicht bij een werkelijk in 2001 te realiseren executiewaarde lag, dat de vraag zich voordoet of het gebruik van het rapport in het algemeen wel onrechtmatig geweest kan zijn.
5.21. De verklaring van [betrokkene] dat volgens [ged.2] de door [eiser] te verstrekken lening op 31 december 2001 zou worden afgelost door [betrokkene], laat de rechtbank voor wat zij is. Uit de onder 2.1 bedoelde akte blijkt dat dit anders was. Onduidelijk is daarbij het volgende gebleven. [betrokkene] verklaart dat [betrokkene] nooit rente heeft betaald. Dit moet [eiser] dus al snel duidelijk zijn geworden. Hij had de mogelijkheid de lening op te eisen na verloop van zes maanden. [betrokkene] verklaart echter dat toen eind 2001 bleek dat de opgegeven huurwaarde van [adres] te hoog was – de zaak riekte naar fraude, zegt [betrokkene] – en betalingen uitbleven, er enkele malen contact met [ged.2] is geweest, maar [eiser] uiteindelijk het faillissement van [betrokkene] aanvroeg ‘aangezien dan met behulp van de curator orde op zaken kon worden gesteld in de vennootschap.’ Dit betoog, dat mogelijk op een niet elders genoemd verwijt aan [ged.2] duidt, passeert de rechtbank omdat tegenover het gegeven dat de relatie tussen [betrokkene]/[betrokkene] en [ged.1] heeft geduurd tot 10 mei 2001 met uitloop tot 1 juli 2001, niets is gesteld dat, mits bewezen, duidt op het voortduren van de schijn van het bestaan van de positie van [ged.2] als accountant van [betrokkene]/[betrokkene] tegenover [eiser] na deze datum.
5.22. Het voorgaande betekent dat, zelfs als [ged.2] de externe accountant van [betrokkene] en/of [betrokkene] was – hetgeen niet vaststaat –, de door [eiser] gemaakte verwijten niet opgaan omdat, gelet op de omstandigheden van het geval, er geen sprake is geweest van enige normschending door [ged.2] tegenover [eiser], althans afgezet tegen de eigen verantwoordelijkheid van [eiser] niet in een mate die gelet op art. 6:101 BW in redelijkheid tot een schadevergoedingsplicht kan leiden. De vordering moet dus worden afgewezen.
5.23. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank zal de eigen kosten van het vrijwaringsincident, waaraan kennelijk geen vervolg is gegeven, voor rekening van [ged.1] en [ged.2] laten. De overige kosten aan de zijde van [ged.1] en [ged.2] worden begroot op:
- vast recht € 4.584,00
- salaris advocaat 12.900,00 (5,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 17.484,00
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [ged.1] en [ged.2] tot op heden begroot op € 17.484,00,
6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs J.D.A. den Tonkelaar, T.P.E.E. van Groeningen en M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2008.