ECLI:NL:RBARN:2008:BG4174

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/5334
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergoeding van kosten in bezwaar door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 7 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting tot Bescherming van Arbeidsongeschikten (hierna: eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: verweerder). Eiseres had verzocht om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en had bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dit verzoek. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte had aangenomen dat er geen sprake was van rechtsbijstand door een derde, aangezien eiseres rechtsbijstand had gekregen van een medewerker van een adviesbureau waar de voorzitter van de stichting directeur van is. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres recht had op vergoeding van de gemaakte proceskosten, die werden begroot op € 80,50 voor het bezwaar en € 322 voor het beroep. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht van € 281. De rechtbank benadrukte dat de rechtsbijstand door een derde beroepsmatig was verleend, ondanks de betrokkenheid van de voorzitter van eiseres bij het adviesbureau. De uitspraak is openbaar gemaakt en belanghebbenden kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 06/5334
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 7 november 2008
inzake
de Stichting tot Bescherming van Arbeidsongeschikten, eiseres,
gevestigd te Wijchen, vertegenwoordigd door mr. M.K. Jansen,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 4 september 2006.
2. Procesverloop
Bij brief van 18 mei 2006 heeft eiseres verweerder met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om toezending van een aantal geanonimiseerde documenten.
Bij brief van 20 juni 2006 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dit verzoek.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en heeft hij besloten om de gevraagde informatie aan eiseres te verstrekken. Bij dat besluit heeft verweerder een verzoek van eiseres om vergoeding van kosten die zij in verband met het bezwaar heeft moeten maken, afgewezen.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is – gevoegd met de beroepen met procedurenummers AWB 07/2520 en AWB 06/2838 - behandeld ter zitting van een meervoudige kamer van de rechtbank van 26 september 2008. Eiseres is daar vertegenwoordigd door L.A.M. de Groot Heupner. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E.J. Daalder, mr. C.M.P.B. Wintermans en D. Vermeulen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting is de behandeling van de gevoegde zaken weer gesplitst.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob, kan een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Op grond van het tweede lid van dit artikel vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel verzoekt een bestuursorgaan indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
In de brief van eiseres van 18 mei 2006 heeft zij verzocht om toezending van:
“de documenten (geanonimiseerd), behorend bij de SBC-codes vermeld in de bijlage, die de werkgevers hebben geaccordeerd zoals vermeld onder punt 1 van bladzijde 5 van de functionele handleiding RAA van 6 september 2001”.
Per e-mail van 17 juli 2006 heeft de heer Wintermans namens verweerder de voorzitter van eiseres er op gewezen dat er nog procedures lopen over de door eiseres gevraagde functie-enquêteformulieren, en dat in dat verband alle beschrijvingen van functies die behoren bij de betreffende SBC-codes door haar zijn ontvangen. Aan eiseres is in dat e-mailbericht gevraagd of gelet op voornoemde omstandigheden er van uit mag worden gegaan dat het verzoek van 18 mei 2006 uitsluitend betrekking heeft op tussen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en werkgever(s) gevoerde correspondentie.
In reactie op deze vraag heeft L.A.M. de Groot Heupner namens eiseres bij e-mail van 16 augustus 2006 het volgende antwoord gegeven:
“Mijn verzoek behelst die documenten die verband houden met de expliciete mogelijkheid van de werkgever om de informatie die de ADA op de werkplek heeft verzameld en in zal gaan voeren in het CBBS te verifiëren en te corrigeren binnen één maand na toezending aan de werkgever. Het betreft derhalve die documenten die naar ik mag aannemen door de werkgever eventueel zijn ondertekend en teruggezonden.”
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen en heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het bezwaar van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek gegrond is, omdat verweerder de wettelijke termijn voor het nemen van het besluit niet in acht heeft genomen. Vervolgens heeft verweerder vastgesteld dat er slechts één document is waarin een werkgever de in het CBBS opgenomen functiebeschrijving heeft geaccordeerd en heeft hij besloten om dit document aan eiseres toe te zenden. Voor een vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb zijn volgens verweerder geen termen aanwezig, aangezien in dit geval geen sprake is van door een derde gemaakte kosten van rechtsbijstand.
Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat verweerder ten onrechte slechts op een deel van haar verzoek heeft beslist. Zij is van mening dat haar verzoek ook betrekking heeft op de stilzwijgend door de werkgever geaccordeerde functiebeschrijvingen en dat verweerder deze bij het bestreden besluit ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe dat de omvang van een verzoek om informatie in beginsel wordt bepaald door datgene waar de verzoeker om vraagt. In dit geval heeft verweerder per e-mail gevraagd of het verzoek zodanig kan worden opgevat dat het uitsluitend betrekking heeft op tussen het UWV en werkgever(s) gevoerde correspondentie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de reactie van eiseres per e-mail van 16 augustus 2008 een bevestigend antwoord op die vraag mogen lezen. Niet kan worden staande gehouden dat verweerder uit het door eiseres gegeven antwoord had moeten afleiden dat het verzoek mede betrekking had op stilzwijgend door de werkgever geaccordeerde functiebeschrijvingen. In de gegeven omstandigheden heeft verweerder in toereikende mate onderzocht wat eiseres met het verzoek heeft beoogd.
Eiseres heeft in haar beroepschrift vervolgens aangevoerd dat verweerder de toezegging dat één functiebeschrijving aan eiseres zou worden toegezonden nog niet was nagekomen. Deze grond behoeft geen bespreking meer, nu de rechtbank is gebleken dat verweerder bij brief van 16 oktober 2006 alsnog uitvoering heeft gegeven aan zijn besluit door de desbetreffende functiebeschrijving aan eiseres toe te zenden.
Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken heeft afgewezen op de grond dat de aan haar in bezwaar verleende rechtsbijstand niet door een derde zou zijn verleend.
Dit betoog slaagt. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In dit geval is rechtsbijstand verleend door een gemachtigde, die werkzaam is bij adviesbureau De Groot Heupner B.V. De omstandigheid dat de voorzitter van eiseres tevens directeur is van genoemd adviesbureau laat onverlet dat hier sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor deze opvatting is steun te vinden in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juni 2008, LJN: BD5355.
Nu uit het voorgaande volgt dat sprake is van kosten die voor vergoeding in aanmerking kunnen worden gebracht en nu tevens is voldaan aan de in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb neergelegde voorwaarden waaronder deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, moet worden geconcludeerd dat verweerder in strijd met dat artikel aan eiseres geen vergoeding heeft toegekend. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met 7:15, tweede tot en met vierde lid, van die wet verweerder veroordelen in de kosten die eiseres in bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Verweerder hoeft hierdoor geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeven te nemen.
Overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief wordt aan het indienen van een bezwaarschrift 1 punt toegekend met een waarde van € 322,--. Nu het bezwaar was gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dient de wegingsfactor 0,25 te worden toegepast. Dit leidt ertoe dat, nu van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken, de in bezwaar gemaakte kosten worden begroot op € 80,50.
De rechtbank acht daarnaast termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep.
Deze worden begroot op € 322 (beroepschrift). De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ter zitting uitsluitend de voorzitter van eiseres is verschenen, waarbij niet is gebleken dat deze in de hoedanigheid van professioneel gemachtigde eiseres heeft vertegenwoordigd. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit, voor zover het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten is afgewezen;
veroordeelt verweerder in de door eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten tot een bedrag van € 80,50 en in beroep tot een bedrag van € 322 en wijst het UWV aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 281 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. L. van Gijn, als voorzitter, mr. C. van Linschoten, en mr. G.H.W. Bodt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2008.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 7 november 2008