zaaknummers / rolnummers: 151985 / HA ZA 07-228 en 171688 / HA ZA 08-1066
Vonnis van 8 oktober 2008
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] BEDRIJFSMAKELAARDIJ B.V.
gevestigd te [woonplaats]
eiseres
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem
[gedaagde]
in haar hoedanigheid van overlevende echtgenote van [erflater]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
advocaat mr. J.S. Wurfbain te Ede
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] BEDRIJFSMAKELAARDIJ B.V.
gevestigd te [woonplaats]
eiseres
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem
[gedaagde]
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [erfgename/dochter van erflater]
in haar hoedanigheid van erfgenaam van de overleden heer [erflater]
[gedaagde]
in zijn hoedanigheid van erfgenaam van de overleden heer [erflater]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
advocaat mr. J.S. Wurfbain te Ede
Eiseres in beide zaken zal [eiseres] Bedrijfsmakelaardij worden genoemd, gedaagden zullen gezamenlijk de [erven] dan wel de erven en ieder voor zich [gedaagde], [erfgename] en [gedaagde sub 2 in de gevoegde zaak] worden genoemd.
1.1. Het verloop van de procedure met rolnummer 07-228 blijkt uit:
- het vonnis van 25 april 2007;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 23 november 2007;
- de conclusie van repliek, tevens houdende akte tot wijziging van eis van 21 mei 2008;
- de conclusie van dupliek van 13 augustus 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. Het verloop van de procedure met rolnummer 08-1066 blijkt uit:
- het vonnis in het incident tot voeging van 30 juli 2008;
- de conclusie van antwoord van 27 augustus 2008.
1.4. De partijen hebben de rechtbank op 1 en 2 september 2008 telefonisch laten weten geen behoefte te hebben aan een comparitie van partijen in de procedure met rolnummer
08-1066. Daarop is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In het dossier bevindt zich een ongetekende brief van 5 november 2001 van [medewerker] van [eiseres] Bedrijfsmakelaardij aan [erflater] (verder te noemen: ‘[erflater]’). Er staat onder meer in:
Betreft: Verkoop camping [camping]
(…) Gelet op het belang van de verkoop wil ik deze opdracht aanvaarden mits een passende vergoeding wordt afgesproken. Voor deze zaak ga ik uit van een courtage van 1,5% (anderhalfprocent) van de activawaarde rekening houdend met de stille reserves. Voor de overige voorwaarden verwijs ik naar de algemene voorwaarden van de N.V.M. vakgroep bedrijfsmatig onroerend goed. Ik vertrouw hiermee een passende offerte te hebben gedaan.
2.2. Op 15 januari 2006 is de camping [camping] verkocht aan [betrokkene] Exploitatiemaatschappij B.V., door partijen ook aangeduid met de naam ‘[betrokkene]’, voor € 3,15 miljoen.
2.3. Tussen [eiseres] en [accountant], de accountant van [erflater] dan wel van vennootschappen waarvan [erflater] bestuurder en/of aandeelhouder is, heeft de volgende correspondentie plaatsgevonden:
brief van 27 januari 2006 van [accountant] aan [eiseres]:
(…) Indien de voorgenomen verkoop van de onderneming door cliënt aan de heer [betrokkene], of een aan hem gerelateerde persoon of vennootschap, doorgang vindt, zal de besproken vergoeding voor uw diensten 0,75% bedragen van de door cliënt te ontvangen koopsom. De vergoeding is slechts verschuldigd indien en voorzover er een feitelijke levering en betaling plaatsvindt. (…)
Mocht een levering aan [betrokkene] geen doorgang vinden dan herleeft de eerder gemaakte afspraak ten aanzien van een vergoeding van 1,5% van de te ontvangen koopsom (…)
brief van 28 februari 2006 van [eiseres] aan [accountant]:
Na aanleiding van mijn schrijven d.d. 22 januari 2006 aan [voornaam] [erflater] en uw reactie d.d. 14 februari 2006 en ons telefoongesprek nadien vraag ik aandacht voor het volgende:
Naar mijn mening zijn er 3 mogelijkheden om uit deze impasse te komen
1 de huidige kandidaat neemt af en dan dwingt u mij genoegen te nemen met 50% van de overeengekomen courtage.
2 onder zeerduidelijke afspraken wordt de verkoopopdracht door mijn verder behandeld.
3 de samenwerking wordt beëindigd waarbij door [erflater] c.s. een redelijke vergoeding wordt betaald voor de geleverde prestaties
Graag hoor ik per omgaande welke optie u kiest
fax van 28 februari 2006 van [accountant] aan [eiseres]:
Ik heb genoemde brief met uw voorstellen ontvangen en verzoek u per ommegaande kenbaar te maken hoeveel de bij optie 3 genoemde redelijke vergoeding bedraagt, bij voorkeur per email (…). Vervolgens zal ik hedenavond met cliënt een en ander bespreken.
e-mail van 28 februari 2006 (15:39) van [eiseres] aan [betrokkene 2], collega van [accountant]:
(…) is de zaak met sothebus niet door gegaan?
mocht dit onverhoopt niet het geval zijn denk ik aan een vergoeding van € 20.000,00 exclusief de B.T.W.
e-mail van 28 februari 2006 (16:43) van [accountant] aan [eiseres]:
(…) Ik heb overlegd met [voornaam] [erflater] en hij is bereid jou per direct een vergoeding te betalen van € 10.000,-. Ik constateer tevens dat er ook van de zijde van [erflater] grote onvrede bestaat en ik zou je in overweging willen geven om akkoord te gaan met genoemd bedrag. In het kader van de ontstane gespannen situatie lijkt het mij verstandig om in dat geval Ycon B.V. te voorzien van een factuur van jou met het bedrag, verhoogd met BTW. Je kunt deze faxen aan mij, of aan [voornaam] [erflater]. (…)
e-mail van 28 februari 2006 (17:15) van [eiseres] aan [accountant]:
(…) Dit voorstel is niet genoeg
Als hij toch zaken doet met [betrokkene] c.s. dan wil ik de voorgestelde bedrag ontvangen
Laten we het verschil delen dan neem ik genoegen met 15.000 ex
e-mail van 28 februari 2006 (17:42) van [accountant] aan [eiseres]:
Jij gaf aan dat [voornaam] [erflater] een keuze diende te maken. Welnu, die keuze maakt hij dan en hij kiest voor optie 3, het betalen per omgaande van een redelijke vergoeding.
Die redelijke vergoeding wordt vastgesteld op € 15.000 exclusief BTW.
Het kan vanzelfsprekend niet zo zijn dat indien er alsnog levering aan [betrokkene] plaats gaat vinden, [voornaam] [erflater] een hoger bedrag verschuldigd zou zijn.
We komen derhalve tot de conclusie dat [erflater] jou een bedrag van € 15.000 per omgaande betaalt, waarbij er over en weer geen verplichtingen meer bestaan en er derhalve sprake is van finale kwijting.
Ik verzoek je ter bevestiging jouw factuur van € 15.000,- vermeerderd met BTW vandaag te faxen aan mij, waarbij ik zorg zal dragen voor nakoming door [erflater]. Indien jij dit voor 19.00 uur doet, kan ik hem vanavond bespreken met [erflater] en toezien op betaling (…)
brief van 1 maart 2006 van [eiseres] aan [accountant]:
(…) Voor de duidelijkheid
Mijn eindvoorstel is
[erflater] betaald mij binnen 14 dagen € 15.000,- vermeerderd met de B.T.W.
Mocht de zaak met [betrokkene] doorgaan krijg ik het restant bedrag (50% van de overeengekomen courtage minus € 15.000,- van [erflater] overgemaakt)
Ik vertrouw erop, dat u zult inzien, dat een spoedige overeenstemming in het belang van beide partijen is en dat het in rechte afdwingen hiervan niet nodig zal behoeven te blijken.
2.4. De notariële akte van levering van de camping is gepasseerd op 1 maart 2006.
2.5. Op 13 maart 2006 heeft [eiseres] Bedrijfsmakelaardij aan ‘De heer [overleden e[erflater]’ een nota gestuurd (nummer 200609). Daarop staat:
nota inzake bemiddeling verkoop camping [camping] te Kesteren
Zoals bevestigd in mijn schrijven d.d. 5 november 2001
1,5% van € 3.150.000,- € 47.250,00
Door de heer [accountant] bedongen
korting 50% € 23.625,00
€ 23.625,00
Omzetbelasting 19% € 4.488,75
Totaal € 28.113,00
Volgens de heer [betrokkene] is het bedrijf 1 maart j.l. geleverd
Dit bedrag is vanaf de dag van levering verschuldigd. Wij verzoeken u vriendelijk het bovenstaand totaalbedrag voor 17 maart 2006 (…) over te maken. (…)
2.6. Op 24 oktober 2006 is [voornaam] [erflater] overleden. Hij was getrouwd met [gedaagde] en vader van [gedaagde sub 2 in de gevoegde zaak] en [erfgename].
2.7. Artikel VI.8 van de voorwaarden NVM 2000 bepaalt:
Tot het in artikel VI.7 bedoelde moment [het moment dat een verzoek van een cliënt aan de Adviescommissie Voorwaarden en Tarieven het NVM-lid in afschrift heeft bereikt, of een gezamenlijk verzoek is ingediend, rb] kan het NVM-lid een geding tegen de cliënt bij de burgerlijke rechter aanhangig maken. Gaat het NVM-lid hiertoe over zonder de cliënt vooraf per aangetekende brief
- zijn voornemen kenbaar te maken,
- een termijn te noemen waarbinnen de cliënt alsnog aan de aanspraak kan voldoen of zich tot de commissie kan wenden onder gelijktijdige toezending van een afschrift van het verzoek aan het NVM-lid of diens in de brief vermelde vertegenwoordiger,
- op de inhoud van dit hoofdstuk te wijzen,
heeft de cliënt het recht alsnog behandeling door de commissie te bewerkstelligen door binnen 14 dagen nadat hij in rechte is betrokken een verzoek bij de commissie in te dienen, onder gelijktijdige toezending van een afschrift van dit verzoek aan het NVM-lid.
3. De vorderingen
3.1. [eiseres] Bedrijfsmakelaardij heeft bij dagvaarding de veroordeling van [gedaagde] gevorderd tot betaling aan haar van € 28.113,- te vermeerderen met rente en kosten. Na haar eis in de procedure tegen [gedaagde] te hebben verminderd en [erfgename] en [gedaagde sub 2 in de gevoegde zaak] in een afzonderlijke procedure te hebben gedagvaard, heeft zij de veroordeling gevorderd van ieder van deze drie gedaagden tot betaling van een derde deel van het aanvankelijk gevorderde bedrag, derhalve ieder € 9.370,99, steeds te vermeerderen met rente en kosten.
3.2. [eiseres] Bedrijfsmakelaardij heeft aan haar vordering de vaststaande feiten ten grondslag gelegd. Zij heeft gesteld dat haar factuur van 13 maart 2006 ondanks sommatie niet is voldaan en spreekt [gedaagde], [erfgename] en [gedaagde sub 2 in de gevoegde zaak] aan als erfgenamen van [voornaam] [erflater].
3.3. [gedaagde], [erfgename] en [gedaagde sub 2 in de gevoegde zaak] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] heeft onder verwijzing naar artikel VI.8 van de voorwaarden NVM 2000 (geciteerd bij de feiten) betoogd dat [eiseres] Bedrijfsmakelaardij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij niet de juiste procedure heeft gevolgd (antwoord onder 14 en 15). Overigens heeft zij de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden betwist, waartoe zij heeft aangevoerd dat deze niet ter hand zijn gesteld.
Het beroep op artikel VI.8 van de algemene voorwaarden faalt, wat er verder zij van de betwisting van de toepasselijkheid van die algemene voorwaarden. Artikel VI.8 geeft [gedaagde] in bepaalde omstandigheden de mogelijkheid om binnen 14 dagen na in rechte te zijn betrokken een verzoek bij de Adviescommissie Voorwaarden en Tarieven in te dienen. Het is gesteld noch gebleken dat zij dat heeft gedaan. Daarom is er geen aanleiding [eiseres] Bedrijfsmakelaardij in deze procedure niet-ontvankelijk te verklaren.
4.2. [gedaagde] is gedagvaard ‘in haar hoedanigheid van overlevende echtgenote van de overleden heer [voorletters] [erflater]’. Naar aanleiding daarvan heeft [gedaagde] gesteld dat haar overleden echtgenoot niet [voorletters] [erflater] heette maar [voornaam] [erflater]. Op die grond heeft zij betoogd dat de vordering niet kan worden toegewezen omdat de formele procespartij onjuist is (antwoord onder 2). Zij kan daarin niet worden gevolgd. Het is alle partijen in beide procedures van meet af aan duidelijk geweest dat [gedaagde] is gedagvaard als overlevende echtgenote van de overleden heer [voornaam] [erflater] en dat het materiële geschil betrekking heeft op de rechtsverhouding die al dan niet heeft bestaan tussen hem en [eiseres] Bedrijfsmakelaardij. De rechtbank beschouwt de vermelding in de dagvaarding van de initialen van [gedaagde] bij de naam van haar overleden echtgenoot als een kennelijke verschrijving die weliswaar onzorgvuldig is, maar waarvan [gedaagde] in deze procedure geen nadeel heeft ondervonden. De dagvaarding zal dienovereenkomstig worden gelezen.
4.3. [gedaagde] heeft gesteld dat zij niet de enige erfgenaam is van [voornaam] [erflater] maar dat ook haar kinderen [gedaagde sub 2 in de gevoegde zaak] en [erfgename] erfgenamen zijn. Daaruit concludeert zij dat op haar slechts verhaal kan worden genomen voor een derde deel van de vordering op de nalatenschap (antwoord onder 4). Dit verweer behoeft niet meer te worden behandeld omdat [eiseres] Bedrijfsmakelaardij haar vordering op [gedaagde] nadien heeft verminderd tot een derde deel van het aanvankelijk gevorderde bedrag en [gedaagde sub 2 in de gevoegde zaak] en [erfgename] heeft aangesproken voor de twee andere derde delen. Voor zover [gedaagde] tevens heeft willen betogen dat [eiseres] Bedrijfsmakelaardij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering omdat zij niet alle drie de erfgenamen heeft gedagvaard, wordt daaraan voorbij gegaan omdat inmiddels alle drie de erfgenamen in de onderhavige gevoegde procedures zijn betrokken.
4.4. De onderhavige procedures zijn gevoegd bij vonnis van 30 juli 2008 in het incident tot voeging in de procedure van [eiseres] Bedrijfsmakelaardij tegen [gedaagde sub 2 in de gevoegde zaak] en [erfgename]. Het verzoek van [eiseres] Bedrijfsmakelaardij tot voeging in de procedure tegen [gedaagde] (repliek onder 4) en het bezwaar daartegen van [gedaagde] (dupliek blzz. 3 en 4) behoeven daarom niet meer aan de orde te komen. Dat geldt om dezelfde reden ook voor het bezwaar dat [gedaagde sub 2 in de gevoegde zaak] en [erfgename], na zuivering van het verstek, tegen voeging hebben gemaakt (antwoord onder 3). Ten overvloede wordt overwogen dat de voeging niet tot vertraging van de procedure leidt. Met instemming van de partijen wordt het onderhavige vonnis in de gevoegde procedures immers gewezen op de dag waarop in de oudste van de beide procedures ([eiseres] Bedrijfsmakelaardij tegen [gedaagde]) reeds vonnis was bepaald.
4.5. De factuur van 13 maart 2006, die de inzet is van deze procedure, is gebaseerd op de brief van [eiseres] Bedrijfsmakelaardij van 1 maart 2006 waarin een voorstel wordt gedaan ‘conform het eerste voorstel van [erflater]’ (dagvaarding onder 20), naar de rechtbank begrijpt de brief van 27 januari 2006 van [accountant], deels geciteerd bij de feiten. De [erven] hebben onder meer aangevoerd dat met de e-mail van 28 februari 2006 17:42 het aanbod in de e-mail van diezelfde datum van 17:15 is aanvaard, zodat daarmee een overeenkomst tot stand was gekomen (antwoord onder 17).
4.6. Of [eiseres] Bedrijfsmakelaardij aanspraak kan maken op het door haar gevorderde bedrag (dan wel een lager bedrag), dient te worden beoordeeld door uitleg van de correspondentie daarover per brief, fax en e-mail in januari, februari en maart 2006. De vraag of tussen partijen al dan niet een opdracht tot bemiddeling tot stand is gekomen, kan daarbij onbeantwoord blijven. De genoemde correspondentie kan in redelijkheid niet anders worden begrepen dan dat door aanvaarding in de laatste mail van 28 februari 2006 door [accountant] van het aanbod dat [eiseres] in zijn daaraan voorafgaande mail had gedaan, nadat [eiseres] € 20.000,- had gevraagd en [accountant] € 10.000,- had geboden, een overeenkomst tot stand is gekomen met de inhoud dat [eiseres] Bedrijfsmakelaardij een redelijke vergoeding zou ontvangen van € 15.000,- te vermeerderen met BTW, ongeacht verkoop en levering van de camping aan [betrokkene]. [erflater] heeft immers, door [eiseres] voor de keus gesteld, gekozen voor optie 3 uit de brief van [eiseres] van 28 februari 2006, en daarin speelde afname door de koper geen rol (anders dan in optie 1 uit die brief). De e-mails van die datum zijn geschreven in het kader van een onderhandeling over de hoogte van de redelijke vergoeding volgens optie 3. Daaraan doet niet af dat [eiseres] in zijn e-mail van 17:15 schrijft: ‘Als hij toch zaken doet met [betrokkene] (…)’. Uit die e-mail mocht [accountant] immers opmaken dat [eiseres] € 10.000,- niet genoeg vond vanwege de mogelijkheid dat [erflater] zaken zou doen met [betrokkene], reden waarom hij ‘de voorgestelde bedrag’ wilde ontvangen. Uit het direct daarop volgende aanbod genoegen te nemen met € 15.000,- na deling van het verschil blijkt dat ‘de voorgestelde bedrag’ slaat op het bedrag van € 20.000,- uit de e-mail van 15:39 en dus niet op de helft van de overeengekomen courtage. Het stond [eiseres] Bedrijfsmakelaardij dan ook niet vrij van zijn reeds aanvaarde laatste bod terug te komen bij brief van 1 maart 2006, de dag van het transport van de leveringsakte. Dit oordeel wordt niet anders doordat de brief van 1 maart 2006 aansloot op het voorstel uit de brief van [accountant] van 27 januari 2006, omdat de inhoud van die brief was achterhaald door de correspondentie en e-mailwisseling van 28 februari 2006, meer in het bijzonder door de keuze van [erflater] voor de door [eiseres] geformuleerde optie 3.
4.7. De vertegenwoordigingsbevoegdheid als zodanig van [accountant] is niet in geschil. Uit de schriftelijke onderhandeling blijkt dat hij is opgetreden voor [voornaam] [erflater]. [accountant] noemt zijn cliënt immers consequent ‘[erflater]’ of ‘[voornaam] [erflater]’, waarmee hij de schijn heeft gewekt op te treden voor [erflater] in persoon. Noch uit de schriftelijke onderhandeling, noch anderszins blijkt van een bedoeling van een van beide partijen dat [erflater] niet voor zichzelf werd vertegenwoordigd, maar in enige hoedanigheid, laat staan welke. Weliswaar vraagt [accountant] in zijn e-mail van 16:43 om Ycon B.V., de moedermaatschappij, te voorzien van een factuur, maar dat verzoek is gedaan ‘in het kader van de ontstane gespannen situatie’, zodat daaruit zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden afgeleid dat het de bedoeling van partijen was dat Ycon B.V. in de plaats van [erflater] als partij aan de te maken afspraak zou zijn gebonden.
4.8. De conclusie is dat de vordering van [eiseres] Bedrijfsmakelaardij tot betaling van de hoofdsom toewijsbaar is tot een bedrag van € 15.000,- te vermeerderen met BTW en wel op grond van bereikte overeenstemming daarover en dat deze vordering voor het meerdere ongegrond is.
4.9. De [erven] hebben gewezen op ‘de mogelijkheid van ambtshalve matiging’ voor het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid enige vergoeding verschuldigd zou zijn (antwoord onder 21). Zij hebben er ter toelichting op gewezen dat [eiseres] geen reële werkzaamheden heeft verricht. Matiging is niet aan de orde. Er wordt immers een veroordeling uitgesproken tot betaling van een overeengekomen bedrag.
4.10. [eiseres] Bedrijfsmakelaardij heeft vergoeding van de wettelijke handelsrente gevorderd, primair op de voet van artikel 6:119a BW. Zij heeft gesteld dat [erflater] ingevolge de sommatie van 20 maart 2006 in verzuim verkeerde vanaf 27 maart 2006. De [erven] hebben daartegen ingebracht dat niet Camping [camping] B.V. (een van de eigenaars/verkopers van de camping) is gedagvaard noch Ycon Beheer B.V. (de moedermaatschappij) en dat is gesteld noch gebleken ‘dat wijlen de heer [erflater] als natuurlijk persoon zou hebben gehandeld en zo ja, dit handelen beroepsmatig en/of bedrijfsmatig van aard zou zijn geweest’ (antwoord onder 23). Voorts hebben zij onder verwijzing naar artikel 6:61 lid 2 BW aangevoerd dat geen sprake is van verzuim omdat ‘[eiseres] in verzuim is terzake het aanvaarden aanbod per e-mail d.d. 28 februari 2006’ (antwoord onder 23). Ten slotte hebben zij betoogd dat de rente niet eerder verschuldigd kan zijn dan vanaf de dagvaarding, waartoe zij met een beroep op ‘de ambtshalve matiging’ hebben aangevoerd dat zij zijn belast met ‘een mogelijke negatieve erfenis, waaraan zij part noch deel [hebben] gehad inzake de oorzaak en het totstandkomen van enige claim’ (antwoord onder 24).
4.11. De afspraak om aan een bedrijfsmakelaar een zeker bedrag te betalen als redelijke vergoeding voor verleende diensten bij de verkoop van een camping is in beginsel bedrijfsmatig van aard. Dat deze afspraak niet is gemaakt door een vennootschap als wederpartij van de bedrijfsmakelaar maar door een natuurlijk persoon, maakt dat niet anders. Niets staat er immers aan in de weg dat deze natuurlijke persoon bedrijfsmatig handelt. Andere omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken. De stelling dat [eiseres] Bedrijfsmakelaardij in verzuim is, wordt gepasseerd omdat deze onvoldoende is toegelicht. Dat de erfenis mogelijk negatief is, regardeert [eiseres] Bedrijfsmakelaardij niet en kan dan ook geen reden zijn de wettelijke handelsrente te laten ingaan op een andere datum dan die waarop het verzuim is ingetreden. Hieruit volgt dat de verweren tegen de vordering tot vergoeding van de wettelijke handelsrente falen. De wettelijke handelsrente zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat deze niet ingaat op 17 maart 2006, zoals gevorderd, maar op 27 maart 2006, te weten de dag waarop het verzuim is ingetreden.
4.12. [eiseres] Bedrijfsmakelaardij heeft met een beroep op de algemene voorwaarden vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke kosten. Het gevorderde bedrag van € 2.919,51 heeft zij omschreven als kosten ter inning van de vordering ‘zowel binnen als buiten rechte’. Voor het overige heeft zij niet meer gesteld dan dat zij een sommatie heeft verzonden op 20 maart 2006. Deze enkele sommatie dient te worden beschouwd als inleiding van de onderhavige procedures. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt daarom afgewezen als onvoldoende onderbouwd. Of de algemene voorwaarden, in het bijzonder artikel I.7 daarvan, toepasselijk dan wel vernietigbaar zijn, kan daarom in het midden blijven.
4.13. [gedaagde] wordt in de procedure met rolnummer 07-228 als de overwegend in het ongelijk te stellen partij veroordeeld in de proceskosten van die procedure. Nu de proceskosten in de procedure met rolnummer 08-1066 niet zouden zijn gemaakt, althans niet in deze omvang, wanneer [eiseres] Bedrijfsmakelaardij de erven van [erflater] tegelijkertijd in één procedure had betrokken, maar de gedaagden overwegend in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van die procedure worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
in de procedure met rolnummer 07-228
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] Bedrijfsmakelaardij van € 5.950,- (zegge: vijfduizend negenhonderd vijftig euro, te weten een derde deel van € 15.000,- vermeerderd met BTW) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente op de voet van artikel 6:119a BW vanaf 27 maart 2006 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van [eiseres] Bedrijfsmakelaardij begroot op € 70,84 aan kosten van dagvaarding, € 740,- aan vast recht en € 1.152,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer gevorderde af;
in de procedure met rolnummer 08-1066
veroordeelt [gedaagde] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [erfgename] [erflater] tot betaling aan [eiseres] Bedrijfsmakelaardij van € 5.950,- (zegge: vijfduizend negenhonderd vijftig euro, te weten een derde deel van € 15.000,- vermeerderd met BTW) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente op de voet van artikel 6:119a BW vanaf 27 maart 2006 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde sub 2 in de gevoegde zaak] [erflater] tot betaling aan [eiseres] Bedrijfsmakelaardij van € 5.950,- (zegge: vijfduizend negenhonderd vijftig euro, te weten een derde deel van € 15.000,- vermeerderd met BTW) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente op de voet van artikel 6:119a BW vanaf 27 maart 2006 tot aan de dag van volledige betaling;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten zo, dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst het meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.M. Overkamp en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2008.