ECLI:NL:RBARN:2008:BG0236

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
168160
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na diefstal van een auto en vernietiging van de verzekeringsovereenkomst

In deze zaak vordert eiseres, een particuliere verzekeringsnemer, dat de rechtbank verklaart dat er een verzekeringsovereenkomst bestaat met de Europeesche Verzekeringmaatschappij N.V. en dat zij recht heeft op schadevergoeding van € 10.865,-- na de diefstal van haar auto. De Europeesche Verzekeringmaatschappij N.V. betwist dit en beroept zich op vernietiging van de verzekeringsovereenkomst, omdat eiseres volgens hen belangrijke informatie heeft verzwegen in het aanvraagformulier. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet heeft vermeld dat haar zoon als regelmatig bestuurder van de auto fungeerde en dat er eerder een verzekering was opgezegd door een andere maatschappij. De rechtbank oordeelt dat eiseres in strijd met de waarheid heeft gehandeld door deze informatie niet te verstrekken, wat leidt tot de conclusie dat de verzekeringsovereenkomst is vernietigd. Hierdoor heeft eiseres geen recht op schadevergoeding en worden haar vorderingen afgewezen. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten van de Europeesche Verzekeringmaatschappij N.V.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 168160 / HA ZA 08-487
Vonnis van 1 oktober 2008
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.J.M. Willems te Malden,
tegen
de naamloze vennootschap
EUROPEESCHE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam Zuidoost,
gedaagde,
advocaat mr. H. van Ravenhorst te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Europeesche genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 mei 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 14 augustus 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is eigenaar van een personenauto van het merk [automerk] met het kenteken [kenteken] (hierna de auto).
2.2. Op 20 november 2005 heeft [eiseres] via de onafhankelijke tussenpersoon [assurantietussenpersoon] Assurantiën v.o.f. (hierna [assurantietussenpersoon]) voor de auto een personenautoverzekering afgesloten bij Europeesche (hierna de verzekering).
2.3. Bij de stukken bevindt zich het aanvraagformulier voor de verzekering. Dat formulier is gedateerd 20 november 2005 en ondertekend door [eiseres].
Het formulier vermeldt [assurantietussenpersoon] als verzekeringsadviseur. Via [assurantietussenpersoon] is voorlopige dekking verleend met ingang van 11 november 2005.
Als verzekeringnemer wordt [eiseres] vermeld.
Achter punt 2 ‘Geregelde bestuurder(s)’ is het hokje ‘verzekeringnemer’ aangevinkt.
Bij punt 3 ‘Vorige verzekeringen/schadevrije jaren’ staat onder meer de volgende vraag.
Heeft u of één van de geregelde bestuurders in de laatste 5 jaar (diefstal)schade aan of met een motorrijtuig gehad ? Die vraag is beantwoord door het hokje ‘ja’ aan te vinken met de volgende toelichting: ‘schadedatum 13 mei 2005 schadebedrag ? schadeoorzaak geslipt in berm’.
Boven punt 10 ‘Overige mededelingen’ staat de waarschuwing: ‘Let op! Vraag 10 volledig invullen’. Op de daarna volgende vraag: ‘Is aan u, de regelmatige bestuurder(s) of enige verzekerde ooit een verzekering geweigerd, opgezegd of zijn bijzondere voorwaarden gesteld?’ is geantwoord door het hokje ‘nee’ aan te vinken.
2.4. Bij de stukken bevindt zich voorts een ‘dossier Notitie Technische Buitendienst’ van RVS d.d. 3 november 2005. In die notitie wordt verslag gedaan van een onderzoek in verband met een op 20 september 2005 ontstane schade aan de auto van [eiseres]. In die notitie is een verklaring van [eiseres] opgenomen van 2 november 2005 die - voor zover relevant - luidt als volgt.
De auto wordt door mij, mijn zoon [zoon van eiseres] en door mijn dochter gebruikt. Dat gebeurt in overleg met mij. Mijn zoon [zoon van eiseres] rijdt erg veel met de auto. (…) [zoon van eiseres] gebruikt de auto vaak om naar school te rijden in [woonplaats]. Hij heeft nu 2x een aanrijding met de auto gehad.
2.5. In een brief van RVS van 4 november 2005 gericht aan [eiseres] staat onder meer het volgende.
Betreft: [auto] kenteken [kenteken], polisnummer 23534878
(…)
Indien wij bij het door u ter verzekering aanbieden van de auto van de hiervoor genoemde bijzonderheden op de hoogte waren gesteld, zouden wij de auto niet verzekerd hebben. Nu wij op de hoogte zijn van de bijzonderheden met betrekking tot uw auto delen wij u mede, dat wij de verzekeringsdekking alsnog met onmiddellijke ingang zullen beëindigen en wel per wijzigingsdatum 23 maart 2005.
(…)
U hebt ten overstaan van de door onze maatschappij ingeschakelde schadeonderzoeker uitvoerig mededeling gedaan van de lichamelijke beperkingen van uw zoon [zoon van eiseres], die de auto zeer regelmatig bestuurt. (…)
Alles overwegende delen wij u mede dat wij uw zoon, op dit moment, gelet op zijn door u kenbaar gemaakte lichamelijke beperkingen en het schadeverloop op de bovengenoemde polis niet meer als bestuurder van een bij onze maatschappij verzekerde auto willen verzekeren. Dit betekent dat indien uw zoon als bestuurder optreedt van een bij onze maatschappij verzekerde auto’s, er geen verzekeringsdekking voor de bewuste auto is.
2.6. Op 12 april 2006 is de auto gestolen vanaf de parkeerplaats aan de [adres], aan de achterzijde van [de school] waar de zoon van [eiseres] op school zat. Door de zoon is aangifte gedaan van de diefstal.
2.7. Bij de stukken bevindt zich een rapport van CED Forensic BV waarin verslag wordt gedaan van het onderzoek dat is ingesteld naar aanleiding van de diefstal van de auto.
Bij dat rapport is gevoegd een schriftelijke aanvullende verklaring van [eiseres] van 9 mei 2006. Daarin staat onder meer het volgende:
Ten aanzien van de [auto] voorzien van het kenteken [kenteken] kan ik verklaren dat mijn zoon [zoon van eiser[zoon van eiseres], mijn dochter [dochter van eiseres] en ik de meest regelmatige bestuurders waren van het voertuig.
Mijn zoon [zoon van eiseres] ging 2 dagen in de week naar zijn school in [woonplaats]. Ik gebruik de auto niet zoveel. Af en toe gebruik ik de auto voor grote afstanden zoals familiebezoek in [woonplaats]. Mijn zoon rijdt de meeste kilometers (…).
In mei 2005 had mijn zoon een aanrijding waardoor er schade ontstond aan de voorzijde (…) In september 2005 had mijn zoon [zoon van eiseres] wederom een aanrijding. Dit keer was het niet zijn schuld (…).
2.8. Bij brief van 23 juni 2006 heeft Europeesche geweigerd om tot uitkering van de schade over te gaan. Europeesche schrijft in die brief dat zij tot de conclusie komt dat [eiseres] het aanvraagformulier voor de aanvraag van de verzekering niet volledig heeft ingevuld op grond waarvan zij niet gehouden is tot schadevergoeding. Het gaat volgens Europeesche om het opzettelijk niet vermelden dat de zoon van [eiseres] regelmatig bestuurder van de auto is, in combinatie met een groot aantal verkeersschaden, waarbij hij als bestuurder is betrokken.
In die brief staat verder onder meer nog het volgende:
Een overzicht van het ons bekende relevante schadeverleden:
Op 13 mei 2005 raakt de [auto] beschadigd, wanneer uw zoon [zoon van eiseres] slipt met de auto.
Op 26 mei 2005, (…), doet uw zoon als bestuurder aangifte van een parkeerschade die dag in Boxmeer. Een onbekende heeft uw auto beschadigd, zo blijkt uit overgelegde stukken bij deze diefstalschade.
In de schadedatabase van de Stichting CIS staan nog meer aanrijdingschaden geregistreerd waarbij uw zoon als bestuurder van de [auto] is betrokken:
28 mei 2005. Dus drie dagen na de herstelwerkzaamheden in Duitsland,
28 september 2005.
28 november 2005. (…) Een schuldschade waarbij het schadebedrag is verhaald op de verzekeraar van de tegenpartij.
Tot slot staat in de brief dat de gegevens van [eiseres] worden opgenomen in een intern incidentenregister, dat haar personalia worden doorgegeven aan Stichting CIS en dat het Bureau Justitiële Zaken van het Verbond van Verzekeraars op de hoogte wordt gebracht van de opname van de persoonsgegevens van [eiseres] in het incidentenregister.
2.9. Bij de stukken bevindt zich een e-mail van 3 juli 2006 van [betrokkene] van RVS Schadeverzekering nv gericht aan [betrokkene] van Europeesche. In die e-mail staat onder meer het volgende.
Ik heb destijds mevrouw zelf aan de lijn gehad en haar met klem geadviseerd de problemen die bij RVS hebben gespeeld bij de nieuwe verzekeraar kenbaar te maken en haar op voorhand op de mogelijke consequenties gewezen.
2.10. Artikel 4.2 van de algemene voorwaarden personenautoverzekering van Europeesche luidt als volgt:
Behalve in geval van stalling van de personenauto in het buitenland, als omschreven in 2.3.2, en beëindiging door de Europeesche, als omschreven in 2.4.2 t/m 2.4.4, bestaat geen recht op teruggave van premie.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primair
I verklaart voor recht dat tussen [eiseres] en Europeesche een verzekeringsovereenkomst bestaat als geduid in punt 2 van de dagvaarding,
II Europeesche veroordeelt tot betaling van de schade ad € 10.865,-- met de wettelijke rente daarover vanaf 25 oktober 2006,
III rectificatie beveelt van de meldingen in - kort gezegd - diverse registers onder oplegging van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van
€ 10.000,--,
subsidiair
Europeesche veroordeelt tot restitutie van de door [eiseres] betaalde premie ad € 459,83,
een en ander met veroordeling van Europeesche in de proceskosten.
3.2. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat Europeesche de verzekeringovereenkomst moet nakomen door betaling van de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van de diefstal van haar auto. Volgens [eiseres] heeft zij aanspraak op vergoeding van de dagwaarde van de auto, zijnde € 10.865,--. [eiseres] stelt voorts dat, zeker in het geval Europeesche in dit vonnis tot uitkering wordt veroordeeld, de meldingen in de registers moeten worden verwijderd althans gerectificeerd.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering stelt [eiseres] dat voor het geval mocht komen vast te staan dat zij geen aanspraak kan maken op een uitkering, de door haar betaalde premie van € 459,83 moet worden gerestitueerd.
3.3. Europeesche voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Europeesche voert aan dat [eiseres] geen recht heeft op enige schadevergoeding. Europeesche beroept zich op vernietiging van de verzekeringovereenkomst wegens verzwijging als bedoeld in het in deze zaak toepasselijke artikel 251 Wetboek van Koophandel (WvK). Volgens Europeesche had [eiseres] in het aanvraagformulier moeten vermelden dat haar zoon als regelmatig bestuurder zou gelden, dat hij lichamelijke beperkingen heeft en dat hij als bestuurder van de auto bij diverse schadevoorvallen betrokken is geweest. Op de comparitie heeft Europeesche daaraan toegevoegd dat [eiseres] in het aanvraagformulier bij punt 10 had moeten aangeven dat eerder aan haar een verzekering was opgezegd door RVS.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat een verzekeringnemer vóór het sluiten van de overeenkomst alle feiten moet meedelen waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of hij de verzekering zal willen sluiten en zo ja op welke voorwaarden, afhangt of kan afhangen.
In deze zaak heeft Europeesche door middel van de vragen op het aanvraagformulier naar [eiseres] toe kenbaar gemaakt wat voor Europeesche van belang is voor de beoordeling van het risico.
4.3. Het staat vast dat [eiseres] in strijd met de waarheid bij punt 10 op het aanvraagformulier niet heeft vermeld en dus heeft verzwegen dat haar eerder een verzekering van haar door RVS is opgezegd. Nu Europeesche bij punt 10 van het aanvraagformulier expliciet heeft gevraagd naar een eerdere weigering of opzegging van een verzekering, had [eiseres] moeten begrijpen dat Europeesche voor de beoordeling van het risico een eerdere weigering of opzegging van beslissend belang achtte. Het onjuiste antwoord bij punt 10 levert daarom een verzwijging op als bedoeld in artikel 251 WvK.
[eiseres] heeft op de comparitie verklaard dat zij de brief van RVS van 4 november 2005 heeft besproken met [assurantietussenpersoon] en dat deze heeft gezegd ‘dat vraag 10 kon worden beantwoord zoals dat is gebeurd’. [assurantietussenpersoon] is een onafhankelijke tussenpersoon en dit antwoord komt voor zijn risico en dat van [eiseres]. Het ontslaat [eiseres] niet van haar verplichting om de bedoelde vraag naar waarheid te beantwoorden.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat deze verzwijging op zich al het beroep van Europeesche op vernietiging van de verzekering rechtvaardigt.
4.5. Daar komt bij dat de rechtbank van oordeel is dat de andere door Europeesche gestelde verzwijgingen eveneens zijn komen vast te staan.
4.6. Uit de hiervoor in r.o. 2.4 en 2.7 weergegeven verklaringen van [eiseres] volgt dat haar zoon moet worden aangemerkt als geregelde bestuurder van de auto. [eiseres] heeft op de comparitie verklaard dat haar verklaring bij CED Forensic zo moet worden begrepen dat zij bedoelt dat de auto het meest wordt gebruikt voor het vervoer van haar zoon [zoon van eiseres]. Een dergelijk bedoelde verklaring strookt echter niet met de niet voor tweeërlei uitleg vatbare bewoordingen van de verklaring van [eiseres] bij CED Forensic.
Bovendien is daar ook nog de verklaring van [eiseres] bij RVS dat haar zoon [zoon van eiseres] erg veel met de auto rijdt. Op de comparitie heeft [eiseres] verklaard dat die verklaring juist is maar dat de knie van haar zoon toen nog niet ontstoken was. De rechtbank neemt aan dat [eiseres] met deze verklaring verwijst naar haar stelling in de dagvaarding dat zij haar zoon niet als geregelde bestuurder op het aanvraagformulier heeft vermeld omdat hij op een operatielijst stond om geopereerd te worden aan zijn knie en dat hij daarom de eerstkomende periode geen auto zou kunnen rijden. De rechtbank overweegt daarover het volgende. [eiseres] wist op grond van de ervaringen bij en met RVS dat voor het sluiten van een verzekering van belang was dat haar zoon geregeld bestuurder van de auto was. [eiseres] behoorde te begrijpen dat het enkele feit dat haar zoon op het moment van het invullen van het aanvraagformulier op een wachtlijst stond voor een operatie aan de knie, niet betekende dat haar zoon niet meer een geregeld bestuurder van de auto was. [eiseres] had moeten begrijpen dat zij de beantwoording van de bewuste vraag niet kon laten afhangen van een momentopname maar dat Europeesche voor de inschatting van het risico diende te weten wie in de hele contractperiode geregeld bestuurder zou zijn.
Tot slot overweegt de rechtbank dat [eiseres] zelfs op grond van de omstandigheid dat haar zoon twee keer per week met de auto naar school in [woonplaats] zou gaan, had moeten begrijpen dat zij bij punt 2 van het aanvraagformulier diende te vermelden dat haar zoon geregeld bestuurder van de auto was. Kennelijk heeft [eiseres] dit ook zo begrepen want zij heeft op de comparitie verklaard dat zij of haar echtgenoot dit hebben meegedeeld aan [assurantietussenpersoon]. Een dergelijke mededeling aan [assurantietussenpersoon] is echter geen mededeling aan Europeesche omdat [assurantietussenpersoon] een onafhankelijke tussenpersoon is. De omstandigheid dat [assurantietussenpersoon] volgens [eiseres] heeft gezegd ‘dat dit er niet toe deed’, komt voor risico van [assurantietussenpersoon] en [eiseres] en bevrijdt [eiseres] niet van haar verplichting om juiste inlichtingen te verschaffen aan Europeesche.
4.7. Het is verder komen vast te staan dat [eiseres] de vraag naar het schadeverleden onjuist heeft beantwoord. Uit hetgeen hiervoor in r.o. 2.5 staat vermeld volgt immers dat de auto diverse schades heeft gehad waarvan door [eiseres] slechts één schadevoorval op het aanvraagformulier is ingevuld.
4.8. [eiseres] voert aan dat zij de andere schadevoorvallen niet heeft ingevuld omdat zij de vraag op het aanvraagformulier zo heeft begrepen dat zij alleen hoefde in te vullen de schade die door haar en/of haar gezinsleden als gevolg van eigen schuld aan de auto is veroorzaakt. Dit betoog van [eiseres] gaat niet op. De bewoordingen van het aanvraagformulier op dit onderdeel zijn niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Er wordt immers alleen gevraagd of een van de geregelde bestuurders in de laatste 5 jaar (diefstal)schade aan of met een motorrijtuig heeft gehad. [eiseres] had op grond van die bewoordingen moeten begrijpen dat de beslissing van Europeesche over het sluiten van de verzekering afhing van alle schades aan of met het voertuig. Dat [eiseres] op grond van die duidelijke bewoordingen mocht begrijpen dat zij alleen zogenaamde schuldschade zou hoeven in te vullen is door haar niet aannemelijk gemaakt.
4.9. Het vorenstaande betekent dat het beroep van Europeesche op vernietiging van de verzekering slaagt. Dit heeft tot gevolg dat de verzekering is komen te vervallen zodat de primair gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. Omdat de verzekering is vernietigd bestaat ook geen recht op nakoming van die verzekering zodat de gevorderde veroordeling tot betaling van de diefstalschade eveneens zal worden afgewezen.
De door [eiseres] gevorderde rectificatie zal worden afgewezen omdat in het licht van het vorenstaande een grondslag voor die vordering ontbreekt.
4.10. [eiseres] vordert subsidiair de restitutie van de door haar betaalde premie. Deze vordering is door Europeesche gemotiveerd betwist met een beroep op artikel 4.2 juncto 2.4.5 van de polis. [eiseres] heeft naar aanleiding van dit verweer van Europeesche niet geconcretiseerd op grond waarvan zij desondanks aanspraak heeft op terugbetaling van de premie zodat deze vordering eveneens zal worden afgewezen.
4.11. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Europeesche worden begroot op:
- vast recht € 306,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal € 1.210,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Europeesche tot op heden begroot op € 1.210,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op
1 oktober 2008.