ECLI:NL:RBARN:2008:BF9815

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2918
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aftrek studiekosten door valse kwitantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 1 februari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de weigering van de aftrek van studiekosten in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2005. Eiseres had een aanslag ontvangen, waartegen zij bezwaar had aangetekend. De inspecteur had de geclaimde aftrekposten gecorrigeerd, waaronder een persoonsgebonden aftrek van € 750 en een extra aftrek van ziektekosten van € 690 en studiekosten van € 1.500. Tijdens de zitting op 18 januari 2007 heeft eiseres verklaard dat zij nooit een opleiding aan de Christelijke hogeschool heeft gevolgd en dat de kwitantie die door haar gemachtigde was overgelegd, vals was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kwitantie niet controleerbaar was en dat eiseres geen bewijs had geleverd voor de door haar geclaimde aftrekposten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter A.M.F. Geerling in aanwezigheid van griffier L.A. Witten.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/2918
Uitspraakdatum: 1 februari 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst[ te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 28 juni 2007 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 (hierna: IB/PVV 2005, aanslagnummer [H.56]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2007. Eiseres is daar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde [A] (hierna: de gemachtigde). Namens verweerder is verschenen [B].
Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
Eiseres heeft zijn aangifte IB/PVV 2005 electronisch ingediend. Bij de aanslagregeling heeft verweerder de geclaimde verrekening “onverrekende persoonsgebonden aftrek vorige jaren” ad € 750 gecorrigeerd.
Op 28 maart 2007 wordt door de gemachtigde een herziene aangifte IB/PVV 2005 ingediend met het verzoek deze als bezwaarschrift aan te merken. In dit bezwaarschrift wordt een extra aftrek van ziektekosten van € 690 alsmede een aftrek persoonsgebonden aftrek ter zake van scholingsuitgaven (hierna: studiekosten) van € 1.500 (na aftrek van de drempel van € 500) geclaimd.
Na diverse aan de gemachtigde verzonden vragenbrieven waarop door de gemachtigde niet dan wel zeer summier is gereageerd, is het bezwaarschrift op 28 juni 2007 afgewezen.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of eiseres recht heeft op een persoonsgebonden aftrek bestaande uit ziektekosten van € 690 en studiekosten van € 1.500 (na aftrek van de drempel van € 500).
Een redelijke verdeling van de bewijslast met zich dat eiseres het bewijs dient te leveren voor de door haar geclaimde aftrekposten.
Ten aanzien van de ziektekosten heeft eiseres heeft echter geen gegevens zoals rekeningen en betalingsbewijzen aangedragen waaruit kan worden opgemaakt dan wel afgeleid dat recht bestaat op de door haar geclaimde aftrekpost.
Met betrekking tot de studiekosten is in de bezwaarfase door de gemachtigde van eiseres een kwitantie/kasbewijs d.d. 31 januari 2005 van de Christelijke hogeschool [C] te [Q] overgelegd waarin wordt vermeld dat een bedrag van € 2.000 contant is betaald voor een cursus PD Boekhouding.
Uit een door verweerder ter zitting overgelegde brief d.d. 14 december 2007 afkomstig van de Christelijke hogeschool [C] blijkt echter dat eiseres en het vermelde opleidingstraject aldaar niet bekend zijn. Daarnaast komt de lay-out van de kwitantie de hogeschool onbekend voor en wordt geconcludeerd dat de in de kwitantie genoemde bedragen niet controleerbaar door de Christelijke hogeschool [C] zijn ontvangen.
In reactie hierop heeft eiseres ter zitting verklaard nimmer een opleiding aan de Christelijke hogeschool [C] te [Q] te hebben gevolgd en ook nooit een bedrag van € 2.000 aan studiekosten te hebben betaald. Eiseres heeft in het kader van haar inburgering slechts een cursus Nederlands gevolgd bij het ROC.
Voorts verklaart eiseres ter zitting – in tegenstelling tot hetgeen haar gemachtigde heeft verklaard – de genoemde kwitantie niet te kennen en derhalve niet aan de gemachtigde te hebben verstrekt. Gelet op de stelligheid van de verklaring van eiseres ter zitting acht de rechtbank dit geloofwaardig. Hieruit volgt dat de kwitantie volledig op initiatief van de gemachtigde aan verweerder is overgelegd.
Uit het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook slechts worden vastgesteld dat sprake is van een door de gemachtigde opgemaakte valse kwitantie. De aftrek van de studiekosten is dan ook terecht door verweerder niet geaccepteerd.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van aan proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 1 februari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van L.A. Witten, griffier.
De griffier is verhinderd deze De rechter,
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.