Vonnis in gevoegde zaken van 1 oktober 2008
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 139599 / HA ZA 06-650 van
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
eiser,
advocaat mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding te Amsterdam,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.A. van der Dussen te Arnhem,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 141244 / HA ZA 06-932 van
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
eiser,
advocaat mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding te Amsterdam,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.A. van der Dussen te Arnhem.
Partijen zullen hierna de Ontvanger en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure in de zaak 06-650
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 juli 2008
- de akte houdende overlegging productie van de Ontvanger
- de antwoordakte, houdende uitlating productie, van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de zaak 06-932
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 juli 2008
- de akte houdende overlegging productie van de Ontvanger
- de antwoordakte houdende uitlating productie van [gedaagde].
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De verdere beoordeling in de zaken 06-650 en 06-932
3.1. In het tussenvonnis is de Ontvanger in de gelegenheid gesteld de strafvonnissen over te leggen. Vervolgens heeft hij drie strafvonnissen van de rechtbank te Amsterdam d.d. 6 september 2007 overgelegd, te weten
- het vonnis in de zaak met parketnummer 13/993035-05 tegen [gedaagde], waarbij hij onder meer is veroordeeld wegens verduistering, witwassen en het medeplegen van witwassen,
- het vonnis in de zaak met parketnummer 13/845061-04 tegen [betrokkene], waarbij zij is veroordeeld wegens het medeplegen van verduistering,
- het vonnis in de zaken met de parketnummers 13/845060-04 en 13/993043-07 tegen [betrokkene 2], waarbij hij respectievelijk is veroordeeld wegens het medeplegen van verduistering en wegens meineed.
3.2. De verduistering, het witwassen en het medeplegen van die feiten, zoals voorkomend in de drie strafvonnissen, betreffen het aan de Belastingdienst toekomende bedrag van € 475.000,00 dat in het tussenvonnis, in het bijzonder onder 3.4, is bedoeld.
3.3. [gedaagde] heeft van het strafvonnis hoger beroep ingesteld. Zijn appelschriftuur betreft voornamelijk de bewezenverklaring. De rechtbank grondt die deels op verklaringen van getuigen. [gedaagde] wil bij het Hof getuigen laten horen.
3.4. Zoals in het tussenvonnis is overwogen, kan de rechtbank voor het bewijs niet het tegen [gedaagde] gewezen strafvonnis gebruiken, omdat daarvan appel is ingesteld. De hoofdregel van het bewijsrecht moet dus worden toegepast. Dat betekent dat het aan de Ontvanger is de juistheid te bewijzen van zijn stelling dat [gedaagde], wetende dat [betrokkene] ten onrechte een groot geldbedrag van de Belastingdienst had ontvangen, een plan heeft bedacht en uitgevoerd om dit bedrag aan het verhaal van de Ontvanger te onttrekken.
3.5. De situatie is thans als volgt. Vast staat dat de Belastingdienst ten onrechte een voorlopige teruggave aan [betrokkene] heeft gedaan. Het naar haar overgemaakte komt haar niet toe. Om dit recht te zetten, zo staat voorts vast, is een door haar niet bestreden aanslag aan [betrokkene] opgelegd ten belope van € 477.785,00. Hierop heeft zij niet betaald, maar zij heeft € 475.000,00 van de rekening waarnaar de Belastingdienst het bedrag van de voorlopige teruggave had overgemaakt, opgenomen. Gesteld noch gebleken is dat [betrokkene] buiten dit aan haar overgemaakte bedrag over middelen beschikte om de aanslag te kunnen betalen. Daarmee is het opnemen van € 475.000,00 door [betrokkene] in combinatie met het wegmaken van dit bedrag in die zin dat het daardoor buiten het bereik van de Belastingdienst is gekomen, in de wetenschap dat het bedrag aan de Belastingdienst toekwam en [betrokkene] geen andere middelen had om te betalen, onrechtmatig tegenover de Belastingdienst.
3.6. Komt vast te staan wat onder 3.4 als door de Ontvanger te bewijzen werd genoemd, dan moet de conclusie dus luiden dat [gedaagde] jegens de Belastingdienst onrechtmatig heeft gehandeld. Dat hij zou hebben kunnen en mogen denken dat [betrokkene] over zoveel geld beschikte dat zij de aanslag uit eigen middelen zou kunnen voldoen, is immers gesteld noch gebleken. Levert de Ontvanger het bewijs, dan staat de bewuste benadeling van de Belastingdienst door [gedaagde] dan wel een groep waartoe hij behoorde, vast.
3.7. Het gaat dus niet om de vraag of [gedaagde] het bewuste bedrag zelf heeft gebruikt en uitgegeven, maar alleen om de vraag of hij wetende dat [betrokkene] ten onrechte het bedrag van de Belastingdienst had ontvangen, een plan heeft bedacht en uitgevoerd – al dan niet samen met anderen – om dit bedrag aan het verhaal van de Ontvanger te onttrekken.
3.8. De Ontvanger zal het onder 3.4 bedoelde bewijs worden opgedragen. Overeenkomstig zijn aanbod kunnen als getuigen bijvoorbeeld ambtenaren die [betrokkene] hebben verhoord, [betrokkene] zelf en [betrokkene 2] worden gehoord. De rechtbank houdt vooralsnog rekening met vier getuigen op de hierna te noemen zittingsdatum.
4. De beslissing
De rechtbank
in de zaken 06-650 en 06-932
4.1. draagt de Ontvanger op te bewijzen dat [gedaagde], wetende dat [betrokkene] ten onrechte een groot geldbedrag van de Belastingdienst had ontvangen, al dan niet samen met een of meer ander(en) een plan heeft bedacht en uitgevoerd om dit bedrag aan het verhaal van de Ontvanger te onttrekken,
4.2. bepaalt dat, indien de Ontvanger het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.D.A. den Tonkelaar in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op woensdag 3 december 2008 van 13.00 tot 17.00 uur,
4.3. bepaalt dat de Ontvanger binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank, ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl), en aan de wederpartij moet berichten of hij bewijs door getuigen wil leveren en zo ja, onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen,
4.4. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank, ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl), om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen en de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
4.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle bewijsstukken die zij nog in het geding willen brengen aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
4.6. houdt iedere verdere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2008.