ECLI:NL:RBARN:2008:BF8829

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
173420
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfpacht en vrije doorgang tot bunkerschip in kort geding tegen gemeente Nijmegen

In deze zaak vorderden eisers, waaronder de besloten vennootschappen Holding [...] B.V., Bunkerbedrijf [...] B.V. en Exploitatiemaatschappij [...] B.V., van de gemeente Nijmegen een gebod om zorg te dragen voor een vrije en onbelemmerde doorgang naar hun bunkerschip, ook na afloop van het recht van erfpacht. De gemeente was eigenaar van het perceel waarop het bunkerschip lag en had in 1971 een gedeelte van dit perceel in erfpacht uitgegeven aan de grootvader van eiser sub 1. De erfpacht zou eindigen op 20 mei 2013. Eisers stelden dat de planologische ontwikkelingen en het nieuwe bestemmingsplan hen zouden benadelen en dat de gemeente onrechtmatig handelde door geen noodweg aan te wijzen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente de eisers tot het einde van de erfpacht in 2013 een onbelemmerde doorgang had gegarandeerd. Dit betekende dat eisers geen belang hadden bij hun primaire vorderingen voor de periode vóór 20 mei 2013. Voor de periode na 2013 was er echter wel een spoedeisend belang, omdat de toegang tot het bunkerschip van invloed was op de verkoopbaarheid en waarde van de onderneming van eisers. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente niet onrechtmatig had gehandeld, omdat de beëindiging van de erfpacht in 2013 voorzienbaar was en de gemeente voldoende duidelijkheid had verschaft over de situatie.

De vorderingen van eisers werden afgewezen, en zij werden in de proceskosten veroordeeld. De voorzieningenrechter benadrukte dat eisers de bestuursrechtelijke mogelijkheden hadden moeten benut om tegen het bestemmingsplan op te komen, wat zij niet hadden gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat de gemeente niet in strijd had gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 173420 / KG ZA 08-488
Vonnis in kort geding van 24 september 2008
in de zaak van
1. [eiser],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLDING [...] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUNKERBEDRIJF [...] B.V.
gevestigd te [woonplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ [...] B.V.
gevestigd te Nijmegen,
eisers,
advocaat mr. H.A. Schenke te Nijmegen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE NIJMEGEN,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. H. Zeilmaker te Nijmegen.
Eisers zullen hierna gezamenlijk in enkelvoud ook worden aangeduid als [eiser]. Gedaagde zal de gemeente worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het verzoek tot het stellen van mede-eisers sub 3 en 4
- de mondelinge behandeling, waarbij eisers sub 3 en 4 als mede-eisers zijn toegelaten
- de pleitnota van de gemeente.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De gemeente is eigenaar van het perceel gelegen aan de [adres] te Nijmegen, in 1971 kadastraal bekend als gemeente Nijmegen, sectie B, nummer 5179. Bij akte van 2 april 1971 heeft de gemeente een gedeelte van dit perceel aan de heer [betrokkene] - grootvader van eiser sub 1 - in diens hoedanigheid van enig directeur van N.V. [eiser] Nijmegen, in erfpacht uitgegeven. In deze akte is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
1. De uitgifte in erfpacht geschiedt voor een tijdvak van ongeveer twee en veertig jaren, ingaande op heden en eindigende op 20 mei twee duizend dertien.
13. De erfpachter kan, uiterlijk twee jaren voor het verstrijken van het erfpachtsrecht, van de gemeente een beslissing vorderen omtrent de verlenging van het erfpachtsrecht.
17. Bij beëindiging van het erfpachtsrecht is de erfpachter verplicht het in erfpacht uitgegeven terrein op te leveren, ontdaan van alle opstallen, vrij van zakelijke en persoonlijke rechten en zoveel mogelijk in de staat, waarin dit terrein zich ten tijde van de erfpachtsuitgifte bevond, tenzij door Burgemeester en Wethouders anders wordt beslist. De erfpachter kan terzake van deze ontruiming geen enkel recht op schadevergoeding ten aanzien van de gemeente doen gelden.
2.2. Eiser sub 1 is bestuurder van Holding [eiser] B.V., die enig aandeelhouder is van Bunkerbedrijf [eiser] B.V. en Exploitatiemaatschappij [eiser] B.V. Bunkerbedrijf [eiser] B.V. heeft blijkens het uittreksel uit het handelsregister als bedrijfsomschrijving het uitoefenen of doen uitoefenen van een bunkerbedrijf. Dit doet zij vanuit het hierboven genoemde in erfpacht uitgegeven terrein, thans met de kadastrale nummers 5178 en 5251. Dit bedrijf gebruikt een bedrijfsruimte, tevens woonruimte van [eiser sub 1], aan de [adres] [huisnummer], een opslagloods aan de [adres] [huisnummer] en een bunkerponton, gelegen in de rivier de [rivier]. Vanuit het bunkerponton worden voorbijvarende binnenschepen bevoorraad met brandstoffen, minerale oliën, scheepsbenodigdheden en allerhande huishoudelijke goederen. Dit ponton is met een toegangsbrug verbonden met het in erfpacht uitgegeven perceel.
2.3. Het terrein dat [eiser] in erfpacht heeft, maakt onderdeel uit van het gebied langs de rivier de [rivier] dat “[rivier]front wordt genoemd. Dit gebied is nu voornamelijk industriegebied. Met betrekking tot onder meer dit gebied heeft de raad van de gemeente in 2003 het masterplan “Koers West, samen bouwen aan een sterke stad” vastgesteld, waarin de visie van het gemeentebestuur op de ontwikkeling van Nijmegen West is neergelegd (hierna ook: plan Koers West). Onderdeel van dit plan is het transformeren van het gebied [rivier]front tot een locatie voor woningbouw en bijbehorende voorzieningen. Voor dit gebied heeft de gemeenteraad in februari 2007 het masterplan [rivier]front vastgesteld. Het “plangebied” is opgedeeld in negen deelgebieden. Het perceel dat [eiser] in erfpacht heeft is gelegen in deelgebied Het Eiland. Dit deelgebied zal volgens het masterplan [rivier]front worden ingericht als groene openbare ruimte met een paviljoenachtig gebouw met een openbare functie.
2.4. In 2007 is het voorontwerp bestemmingsplan [rivier]front in procedure gebracht, dat is gebaseerd op het masterplan [rivier]front. [eiser] heeft hiertegen geen zienswijzen en/of bedenkingen naar voren gebracht. Wel heeft de Vereniging van Watergebonden Bedrijven Oost-Nederland blijkens de reactienota Inspraakreacties Voorontwerp bestemmingsplan Nijmegen [rivier]front oktober 2007 naar voren gebracht dat voor de bij haar aangesloten bunkerbedrijven geen ligplaats meer is terug te vinden, en dat het voor bunkerbedrijven en voor de scheepvaart van belang is dat er een locatie voorhanden is die voldoende ontsloten is en direct aan de rivier ligt. Eerder had het Ministerie van Verkeer en Waterstaat de gemeente gewezen op het belang van het behoud van de bunkerfunctie voor de scheepvaart. De gemeente heeft in reactie hierop opgemerkt dat de ligplaats van de bunkerboten buiten het plangebied ligt, maar dat voor de bereikbaarheid daarvan, die wel via het plangebied loopt, voldoende mogelijkheden zijn, zoals de “weg langs de [rivier]”. In haar pleitnota heeft de gemeente toegelicht dat die “weg langs de [rivier]” is geprojecteerd ter plaatse van een ander bunkerschip aan de Havenkade en niet ter plaatse van het perceel dat [e[eiser] voor haar bedrijf gebruikt.
2.5. Het bestemmingsplan Nijmegen [rivier]front – hierna ook te noemen: het bestemmingsplan – is door de gemeenteraad vastgesteld op 9 april 2008 en ligt nu ter goedkeuring bij de gedeputeerde staten van Gelderland. Op het gebied dat [e[eiser] voor haar bedrijf gebruikt komt volgens het bestemmingsplan de bestemming “Groen-Park-eiland
(G-Pe)” te rusten. Gronden met de genoemde bestemming zijn ingevolge artikel 15 van de planvoorschriften bestemd voor:
a) groen in de vorm van een stadspark
b) cultuur, ontspanning en bijbehorende ondersteunende horeca
c) ondergrondse parkeervoorzieningen met bijbehorende bovengrondse voorzieningen
d) langzaam verkeersbrug
e) met daarbij behorende voorzieningen, zoals ontsluitingen, verhardingen, straatmeubilair, kunst, overig groen en overig langzaam verkeersroutes.
Blijkens de plantoelichting heeft dit deelgebied, het eiland, een groen karakter en is het alleen toegankelijk voor langzaam verkeer, bevoorrading en nooddiensten. De functie van de beperkt toelaatbare bebouwing, te weten een centraal gebouw dat maximaal 10 procent van de totale oppervlakte van het eiland mag beslaan, is gericht op cultuur en ontspanning en bijbehorende ondersteunende horeca, waarbij gedacht kan worden aan een bijzondere functie zoals een museum.
2.6. Omdat de genoemde ontwikkelingen ingrijpende gevolgen hebben voor haar toekomstige bedrijfsvoering, is [eiser] in gesprek gegaan met de gemeente. Zij heeft zorgen geuit bij brief van 3 augustus 2003 aan de gemeente, waarin zij nadrukkelijk heeft verklaard haar bedrijf te willen continueren en haar rechten voor te behouden om bezwaren in te dienen tegen nader geconcretiseerde plannen. In 2005 heeft de gemeente het voorstel van [eiser], om de percelen die zij in erfpacht heeft van de gemeente te kopen, afgewezen. Vervolgens heeft er op aanvraag van [eiser] verschillende malen overleg plaatsgevonden met de gemeente om, mede in verband met op handen zijnde milieu-investeringen, meer duidelijkheid te krijgen over haar toekomstperspectief, te weten op 17 juni 2005, 3 oktober 2005, 16 januari 2006, 23 februari 2006, 20 april 2006, 30 januari 2007 en 16 april 2008.
Van deze besprekingen zijn verslagen gemaakt, die ten behoeve van dit kort geding zijn overgelegd.
2.7. In verband met de planologische ontwikkelingen is de gemeente vanaf april 2006 overgegaan tot het op grond van artikel 8 Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) vestigen van voorkeursrechten op, onder meer, de gronden die [eiser] in erfpacht heeft. Ter continuering daarvan heeft de gemeente die voorkeursrechten op 9 april 2008 opnieuw gevestigd. Hiertegen heeft [eiser] een zienswijze ingediend die niet door de gemeente is overgenomen. De bezwaarprocedure bij de gemeente loopt nog.
2.8. Op 28 maart 2007 heeft [eiser] haar totale onderneming inclusief de onroerende zaken in het kader van de Wvg te koop aangeboden aan de gemeente. De gemeente heeft op 19 juni 2008 besloten om niet in te gaan op deze aanbieding. Als reden daarvoor heeft zij aangevoerd dat zij alleen wil beschikken over de volle eigendom van de betreffende percelen en niet over de aangeboden onderneming. Zij deelt [eiser] mee dat het haar gedurende drie jaar ingevolge artikel 12 lid 2 Wvg is toegestaan haar onderneming te vervreemden. [eiser] krijgt geen toestemming de erfpachtrechten geheel of gedeeltelijk te vervreemden.
2.9. Bij brief van 18 december 2007 heeft [eiser] aan de gemeente bericht dat er sprake was van een concrete gegadigde voor haar onderneming. Zij heeft de gemeente verzocht haar medewerking te verlenen aan de vervreemding van haar erfpachtrechten aan deze gegadigde. De gemeente heeft tijdens het overleg van 16 april 2008 kenbaar gemaakt in beginsel geen bezwaar te hebben tegen de overgang van het erfpachtrecht aan een solide derde, als daarbij maar duidelijk is dat het erfpachtrecht in 2013 eindigt.
2.10. [eiser] heeft bij brief van 17 april 2008 het volgende aan de gemeente geschreven.
Door u is namens de gemeente aangegeven dat het officiële standpunt van de gemeente (...) thans luidt, dat de aan mijn cliënt toekomende erfpachtrechten op 20 mei 2013 zullen eindigen. De opstallen zullen moeten worden gesloopt. De vrije en onbelemmerde toegang tot bedoelde opstallen c.q. de bedrijfsonderdelen van cliënten – zowel aan de wal als op het water – zal door de gemeente gewaarborgd blijven gedurende de looptijd van de erfpachtrechten, daarna niet meer (…).
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert:
Primair: de gemeente, op straffe van een direct opeisbare dwangsom, te gebieden om op een wijze, waarop de exploitatie van de zakelijke activiteiten van [eiser] gewaarborgd is, zorg te dragen voor de vrije en onbelemmerde doorgang tot het bunkerschip van [eiser], ook na afloop van het recht van erfpacht, en om op de genoemde wijze een noodweg aan te wijzen, ten laste van en lopend over de grond van de gemeente, die ook na afloop van het recht van erfpacht een verbinding vormt tussen het bunkerschip van [eiser] en de openbare weg.
Subsidiair: de gemeente te veroordelen tot betaling van een voorschot op de door haar reeds geleden en nog te lijden schade als gevolg van de ontwikkeling en uitvoering van het bestemmingsplan Nijmegen [rivier]front, zijnde compensatie voor het handelen van de gemeente.
Meer subsidiair: de gemeente te gebieden elke andere voorziening na te leven die de voorzieningenrechter passend acht.
3.2. Aan haar primaire vorderingen legt [eiser], kort gezegd, onrechtmatig handelen van de gemeente ten grondslag. Naar de voorzieningenrechter begrijpt, bestaat dit onrechtmatig handelen volgens [eiser] uit een inbreuk op haar recht op het ongestoorde genot van haar eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en uit handelen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder met name het vertrouwensbeginsel, maar ook het rechtszekerheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het verbod van willekeur. De gemeente moet volgens haar een noodweg in de zin van artikel 5:57 BW aanwijzen, omdat haar bunkerschip na afloop van de erfpacht ingesloten zal zijn en het nieuwe bestemmingsplan niet voorziet in een behoorlijke toegang tot een openbare weg. Omdat [eiser] haar onderneming zonder de zekerheid van een toegangsweg of noodweg onmogelijk kan verkopen, en vanwege de grote druk die de onzekerheid over de toekomst van het bedrijf voor [eiser] met zich meebrengt, heeft zij een spoedeisend belang bij haar primaire vorderingen.
Aan het subsidiair gevorderde voorschot op een schadevergoeding legt [eiser] nadeelcompensatie voor rechtmatig overheidshandelen ten grondslag. Dat de gemeente niet bereid is tot schadeloosstelling jegens haar, maakt de op zichzelf rechtmatige overheidshandeling jegens haar onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW.
3.3. De gemeente voert gemotiveerd verweer. Samengevat weergegeven betwist zij dat zij onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De gemeente heeft gebruik gemaakt van de aan haar ter beschikking staande middelen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), de Wvg en de erfpachtakte. [eiser] had gebruik kunnen maken van de bij wet voorziene mogelijkheden om tegen de besluitvorming omtrent het bestemmingsplan op te komen. Dat heeft zij nagelaten. Dat de gemeente geen zekerheid of perspectief omtrent de aankoop van de onderneming van [eiser] of schadeloosstelling kon bieden is niet onrechtmatig. Zij heeft aan [eiser] geen enkele toezegging in die zin gedaan, maar slechts oriënterende gesprekken gevoerd. Daarbij heeft zij niet gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep op artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM faalt omdat het eindigen van het erfpachtrecht in 2013 bij wet is voorzien (in boek 5 BW respectievelijk artikel 767 OBW). Voor aanwijzing van een noodweg ziet de gemeente geen wettelijke basis. Voor toewijzing van het gevorderde voorschot op schadevergoeding ziet de gemeente geen rechtsgrond. Daarnaast staat voor [eiser] de weg van een verzoek om planschadevergoeding open, tot beoordeling waarvan de burgerlijke rechter volgens de gemeente niet bevoegd is.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
De noodweg
4.1. Nog daargelaten dat toewijzing van de gevorderde aanwijzing door de gemeente van een noodweg op grond van artikel 5:57 BW leidt tot de vaststelling van een definitieve rechtstoestand tussen partijen, hetgeen in strijd is met het voorlopige karakter van het kort geding, kan deze vordering niet worden toegewezen omdat [eiser] geen eigenaar is van een erf in de zin van deze burenrechtelijke bepaling, maar van het op het water liggende bunkerponton.
De vrije en onbelemmerde doorgang
4.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gemeente aan [eiser] de onbelemmerde doorgang tot haar schip tot aan het einde van de erfpacht in 2013 heeft gegarandeerd. Dit is ter zitting namens de gemeente bevestigd. [eiser] heeft daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen belang bij haar primaire vorderingen, voor zover deze zien op de periode vóór 20 mei 2013.
4.3. [eiser] heeft daarentegen voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een – spoedeisend – belang heeft bij haar vorderingen voor zover deze zien op de periode ná 2013, omdat het alsdan onbelemmerd toegankelijk blijven van het bunkerschip reeds nu van invloed is op de verkoopbaarheid en waarde van haar onderneming en de mogelijkheid tot voortgezette exploitatie daarvan.
4.4. [eiser] en haar rechtsvoorgangster weten vanaf 1971 dat de erfpacht in 2013 eindigt. Inmiddels is gebleken dat het bunkerschip kan blijven liggen. De mogelijkheid van exploitatie lijkt daarmee ook na 2013 niet op voorhand uitgesloten. Voor zover de gemeente echter heeft willen betogen dat het mogelijke nadeel voor [eiser] enkel en alleen zou voortvloeien uit het einde van de erfpacht in 2013, volgt de voorzieningenrechter dit betoog niet. De situatie in het door het bestemmingsplan bestreken gebied raakt immers de bedrijfsuitoefening bij het bunkerschip onmiddellijk, zodat het in hoge mate aannemelijk is dat de planologische ontwikkelingen van grote invloed zijn geweest op de beslissing van de gemeente om dit erfpachtrecht niet te verlengen.
4.5. Vast staat dat [eiser] het veilig stellen voor de toekomst van een weg of doorgang naar haar bunkerponton niet naar voren heeft gebracht in het kader van de besluitvorming omtrent het bestemmingsplan. Zij had, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, de in dat kader aan haar op grond van het bestuursrecht ter beschikking staande mogelijkheden kunnen benutten. Als beperkt gerechtigde op en belanghebbende bij de percelen die binnen het plangebied vallen en die voor de ontsluiting van het bunkerschip van belang zijn, kan zij worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Dat het bunkerponton buiten het plangebied ligt, had haar dus niet van een bestuursrechtelijke rechtsgang hoeven te weerhouden. Zij had als belanghebbende gebruik kunnen maken van de mogelijkheden van het indienen van zienswijzen tegen het voorontwerp bestemmingsplan en van het instellen van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals neergelegd in de Awb en de WRO tegen de besluitvorming omtrent het bestemmingsplan. Er stond dus voor haar een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open. Nu zij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, kan zij naar vaste jurisprudentie niet worden ontvangen in haar civielrechtelijke vordering tot het verlenen van een onbelemmerde doorgang voor zover daarmee het bestemmingsplan aangetast zou worden (zie onder meer HR 16 mei 1986, AB 1986, 573, Heesch / Van de Akker).
4.6. Het beroep van [eiser] op schending door de gemeente van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin een grondslag vormen voor toewijzing van de primaire vorderingen voor de periode na afloop van de erfpacht. Deze verdragsbepaling beschermt, kort gezegd, het ongestoord genot van eigendom. Op deze bescherming wordt echter een uitzondering gemaakt in geval van algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet. Ook is in die bepaling opgenomen dat de voornoemde bescherming op geen enkele wijze het recht aantast dat een staat heeft om wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang.
4.7. Hoewel de planologische ontwikkelingen door de gemeente inderdaad een inmenging in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM op het recht van [eiser] van eigendom en exploitatie van het bunkerponton kunnen vormen, betreft het een inmenging die in dit geval bij wet – onder meer de Awb en de WRO – is voorzien. De gemeente heeft dus gebruik gemaakt van de uitzondering op de in dat artikel opgenomen bescherming. Aan die uitzondering is in dit geval de niet benutte, administratiefrechtelijke procedure gekoppeld. Ook ten aanzien van de mogelijke schending van het hiervoor genoemde artikel acht de voorzieningenrechter [eiser] niet-ontvankelijk in haar vorderingen.
4.8. Voor zover [eiser] heeft willen betogen dat het overleg met de gemeente, zoals genoemd onder 2.6., ertoe heeft geleid dat zij erop mocht vertrouwen dat een bestuursrechtelijke rechtsgang achterwege kon blijven, omdat de gemeente toch wel zou overgaan tot overname van haar bedrijf of een schadeloosstelling wegens liquidatie, slaagt dit betoog niet.
4.9. In het verslag van de bespreking met de gemeente van 3 oktober 2005 staat – onder meer – het volgende.
De heer [betrokkene 2] geeft tenslotte nog te kennen, dat indien in het kader van Koers-West op het perceel van de heer [eiser sub 1] woningen zullen worden voorzien, het bunkerschip plaats zal moeten maken. In dat geval zal naar een andere oplossing voor de heer [eiser sub 1] moeten worden gezocht en zal de aan de heer [eiser sub 1] eventueel te vergoeden schade aan de orde komen.
In het verslag van het overleg met de gemeente van 23 februari 2006 staat – onder meer – het volgende.
Dit overleg is in dit stadium oriënterend van aard. De eventuele mogelijkheden van afwikkeling van deze kwestie worden besproken.
De gemeente heeft blijkens de genoemde verslagen een duidelijk voorbehoud gemaakt en gesproken over een eventuele schadeloosstelling. Daarbij heeft zij het oriënterende aspect van de besprekingen benadrukt. Uitgangspunt van de gemeente voor een eventuele schadeloosstelling was bij die besprekingen de totale beëindiging van de onderneming, dus ook de beëindiging van de exploitatie van het bunkerschip. In het verslag van 30 januari 2007 wordt echter voor het eerst de optie van het tóch in bedrijf blijven van het bunkerschip naar voren gebracht.
Van de zijde van de heer Roemburg wordt een nieuwe ontwikkeling ingebracht: wellicht kan de [eiser] toch in bedrijf blijven. Er is sprake van een interne discussie bij de gemeente over die optie; op dit moment wordt onderzocht of en in hoeverre die optie stedenbouwkundig en milieukundig reëel kan worden ingevuld (…).
De schadeloosstelling vanwege bedrijfsbeëindiging blijft vooralsnog, vooral door de aangegeven nieuwe ontwikkeling, voor de gemeente een open vraag.
Uit geen van de overgelegde verslagen van de besprekingen blijkt van een harde toezegging door de gemeente, of van gewekt vertrouwen dat deze gedaan was of zou worden. In januari 2007 kwam zelfs de optie ter sprake dat het bunkerschip in bedrijf zou kunnen blijven. Op dat moment was [eiser] nog in de gelegenheid om gebruik te maken van de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen tegen het ontwerp bestemmingsplan. In het licht van het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat de gemeente bij [eiser] het vertrouwen heeft gewekt dat zij het haar ter beschikking staande bestuursrechtelijke traject in het geheel niet meer behoefde te benutten of dat de gemeente anderszins in strijd heeft gehandeld met het vertrouwens- of rechtszekerheidbeginsel.
4.10. Ter beoordeling resteert de stelling van [eiser] dat de gemeente ten opzichte van haar ook overigens heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder ook het evenredigheidsbeginsel en het verbod van willekeur. Deze beginselen zijn conform artikel 3:14 BW van toepassing op privaatrechtelijk handelen van de gemeente. Van handelen in strijd met deze beginselen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op voorhand onvoldoende gebleken. Het eindigen van de erfpacht in 2013 is voorzienbaar. In dat kader heeft de gemeente duidelijkheid verschaft, in die zin dat de opstallen van [eiser] op het in erfpacht uitgegeven terrein zullen moeten worden verwijderd. Tot 2013 heeft de gemeente de vrije toegang tot het bunkerschip gewaarborgd. Niet is gebleken is van een in vergelijkbare positie van erfpachter verkerend ander bedrijf of andere burger, ten opzichte waarvan de gemeente heel anders heeft gehandeld. Voorshands is onvoldoende aannemelijk geworden dat het besluit van de gemeente om de onderneming van [eiser] niet aan te kopen dan wel om een voorkeursrecht te vestigen berust op een onredelijke belangenafweging door de gemeente.
4.11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter de primair gevraagde voorzieningen zal weigeren.
Het voorschot op schadevergoeding
4.12. Het subsidiair gevorderde voorschot op de geleden en nog te lijden schade betreft een geldvordering. Voor toewijzing van een geldvordering binnen het kader van een kort geding moet in ieder geval de voorwaarde zijn vervuld dat het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn. Dit is het geval als de vordering niet wordt bestreden of indien met voldoende mate van zekerheid is te verwachten dat de bodemrechter met verwerping van de gevoerde verweren de vordering zal toewijzen.
4.13. Aan de genoemde voorwaarde is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldaan, nu voorshands niet is gebleken dat zich na 20 mei 2013 een situatie voordoet waarin de gemeente schadeplichtig is tegenover [eiser], terwijl daar thans evenmin sprake van is, gelet op de bij de behandeling van de primaire vorderingen gegeven voorlopige beoordeling van de posities van [eiser] en de gemeente.
4.14. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de kosten van dit kort geding worden verwezen. Deze kosten worden aan de zijde van de gemeente begroot op:
griffierecht € 254,00
salaris procureur € 816,00
Totaal: € 1070,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevorderde voorzieningen,
5.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van de gemeente in deze procedure, begroot op
€ 1070,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.A. Satijn op 24 september 2008.
.