zaaknummer / rolnummer: 166808 / KG ZA 08-121
Vonnis in kort geding 19 september 2008
1. [eiser],
en
2. [eiseres],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. F.J. Boom te Arnhem,
1. [gedaagde],
en
2. [gedaagde],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. A.T. Bolt.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers] en gedaagden zullen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling op 27 maart 2008
- de pleitnota van [eisers]
- de pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
- de aanhouding van de zaak voor overleg tussen partijen
- de fax van de advocaat van [eisers] d.d. 6 mei 2008 met het verzoek vonnis te wijzen
- de brief met bijlagen (tekeningen) van de advocaat van [eisers] d.d. 4 juni 2008
- de fax met bijlagen (tekening) van de advocaat van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] d.d. 5 juni
2008
- de voortgezette behandeling / bezichtiging ter plaatse op 5 september 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eisers] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn buren van elkaar. [eisers] woont aan de [adres] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wonen aan de [adres] te [woonplaats].
2.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben in januari / februari 2007, nadat zij een bouwvergunning hadden verkregen, aan de achterzijde van hun woning in het dak een dakkapel laten plaatsen ten behoeve van een werkkamer. In de dakkapel bevinden zich geen zijramen. De voorzijde van de dakkapel bestaat uit 3 ramen; het middelste raam is vaststaand de buitenste twee ramen kunnen naar buiten worden geopend.
3.1. [eisers] vordert samengevat – [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom, de twee linkerramen van de dakkapel, bezien vanuit de achtertuin van [eisers], te voorzien van vaststaande en ondoorzichtige vensters.
3.2. [eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de ramen in de dakkapel in strijd zijn met het bepaalde in artikel 5:50 BW. De ramen dienen op grond van artikel 5:51 BW vaststaand en ondoorzichtig te zijn. De dakkapel bevindt zich voor een groot deel binnen een afstand van twee meter vanuit de erfgrens. De ramen geven uitzicht op de achtertuin van [eisers]. [eisers] voelt zich in zijn privacy ernstig aangetast. Nadat de dakkapel was geplaatst heeft [eisers] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn bezwaren tegen de daarin aanwezige ramen kenbaar gemaakt. Partijen hebben gesproken en gecorrespondeerd over mogelijke oplossingen, maar hebben geen overeenstemming bereikt. De inbreuk op zijn privacy duurt onverminderd voort op grond waarvan [eisers] stelt spoedeisend belang te hebben bij zijn vordering.
3.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer en betwisten onder meer het spoedeisend belang van [eisers].
3.2. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang vloeit in voldoende mate voort uit de stellingen en standpunten van [eisers].
4.2. Ter afwering van de vordering hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] primair gesteld dat de ramen in de dakkapel zich niet binnen twee meter van de erfgrens bevinden en dat er geen sprake is van rechtstreeks uitzicht op het naburige erf (de tuin van [eisers]). Het is naar hun zeggen, gelet op de geringe hoogte van de dakkapel, niet mogelijk voor de ramen te staan. In de dakkapel is een bureau geplaatst dat direct grenst aan de ramen. Zittend vanachter het bureau bestaat geen rechtstreeks uitzicht op het erf van [eisers].
Subsidiair, voor zover geoordeeld zou worden dat de situatie ongeoorloofd is, hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich op het standpunt gesteld dat [eisers] geen belang heeft bij de ingestelde vordering. Het uitzicht vanuit de dakkapel is niet méér, of zittend vanachter het bureau zelfs minder dan het uitzicht op de tuin van [eisers] dat zij al hebben vanuit het slaapkamerraam op de eerste verdieping. Meer subsidiair hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich beroepen op misbruik van bevoegdheid ex artikel 3:13 BW. Zij zijn van mening dat hun belangen onevenredig worden geschaad door het vastzetten van het linkerraam en het blinderen van twee ramen, zoals door [eisers] is gevorderd.
4.3. [eisers] heeft zich beroepen op artikel 5:50 BW waarin in lid 1 wordt bepaald dat, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, het niet geoorloofd is binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven. Bedoelde afstand wordt gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt, of uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn der erven of de muur. Ingevolge artikel 51 BW mogen in de muren, staande binnen de afstand van twee meter, steeds lichtopeningen worden gemaakt mits zij van vaststaande en ondoorzichtige vensters worden voorzien.
4.4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 5:50 BW strekt tot bescherming van de zogenaamde visuele privacy. De wetgever heeft deze beperking van de volle eigendomsrechten van naburen bedoeld om de mogelijkheid van uitzicht op naburige erven te beperken. De wetsbepaling strekt ertoe de naburen te beschermen in hun privacy, dat wil zeggen tegen het gevoel en de mogelijkheid om binnen de wettelijke grens van twee meter te worden begluurd door de buren via een raam, venster, balkon of soortgelijke.
4.5. De erfgrens tussen beide onderhavige percelen loopt langs de scheidingsmuur tussen de woningen en verspringt op de begane grond, in die zin dat de erfgrens daar direct langs de buitengevel aan de achterzijde van de woning van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] loopt tot aan de uitbouw van hun woning en vervolgens langs de buitenmuur van die uitbouw. In de achtergevel van de woning van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bevindt zich het raam van hun keuken. Tussen partijen is niet in geschil dat de strook grond vóór het keukenraam, waar omheen een schutting is geplaatst, eigendom is van [eisers]. Uit de overgelegde tekeningen blijkt dat de vensters in de dakkapel zich bevinden op een afstand van 80 cm vanaf de achtergevel. De achtergevel vormt tot aan de uitbouw van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de erfgrens. Daaruit volgt dat een deel van de dakkapel binnen de in artikel 5.50 BW genoemde afstand van twee meter van de erfgrens is geplaatst, namelijk daar waar de erfgrens gelijk loopt met de achtergevel. Anders dan [eisers] heeft gesteld is de zijwaartse afstand van de dakkapel tot de grenslijn (de scheidingsmuur tussen de beide woningen) van 56 cm niet relevant, omdat in de zijwanden van de dakkapel geen vensters aanwezig zijn. [eisers] heeft een drietal tekeningen overgelegd (productie 11), welke door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet zijn weersproken. Op de tweede tekening is vanuit het punt op de begane grond waar de uitbouw van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] begint een (denkbeeldige) verticale stippellijn omhoog getrokken. Deze lijn loopt over het linkerraam van de dakkapel (gezien van buitenaf en hierna te noemen: het linkerraam). Het merendeel van het linkerraam bevindt zich ten westen van die grenslijn en dus op minder dan twee meter van de erfgrens. Dit deel van het linkerraam geeft, zoals uit de bezichtiging ter plaatse is gebleken, rechtstreeks uitzicht op het erf van [eisers] en is dus in strijd met het bepaalde in artikel 5:50 BW.
4.6. De stelling van gedaagden dat er, zittend vanachter het bureau geen uitzicht is op het erf van [eisers] en dat de dakkapel onvoldoende hoogte biedt om achter de ramen te gaan staan, doet daaraan niet af. De mogelijkheid van schending van de visuele privacy van [eisers] blijft immers bestaan, aangezien gebukt staande achter het bureau er uitzicht op diens erf is en de indeling van de werkkamer, zonder dat [eisers] daarop zicht of invloed heeft, in zijn nadeel gewijzigd kan worden. Hoe vaak dat in de praktijk daadwerkelijk gebeurt is daarbij niet van doorslaggevend belang.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [eisers] in zoverre toewijsbaar is dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen worden bevolen binnen een redelijke termijn het linkerraam van de dakkapel vaststaand te maken en het deel van het linkerraam dat zich ten westen van de hiervoor omschreven grenslijn bevindt, ondoorzichtig te maken. Voor toewijzing van de gevorderde dwangsommen bestaat, gelet op de toezegging van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat zij vrijwillig uitvoering zullen geven aan het vonnis, geen aanleiding.
4.8. De (subsidiaire) stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat zij reeds vanuit een raam in de achtergevel uitzicht hebben op het erf van [eisers], zodat [eisers] geen belang heeft bij de ingestelde vordering, maakt het voorgaande niet anders. Bij de totstandkoming van artikel 5:50 lid 1 BW is uitdrukkelijk afgezien van een soepeler formulering die zou meebrengen dat “onrechtmatigheid pas ontstaat, indien de rechter daartoe, na een redelijke afweging van de belangen van eigenaar en nabuur heeft besloten.” Met het aanwezig hebben van een raam dat uitzicht geeft op het naburige erf binnen de in artikel 5:50 BW gegeven afstand van twee meter, is de onrechtmatigheid van het handelen van gedaagden gegeven.
4.9. Het meer subsidiaire beroep van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op misbruik van bevoegdheid door [eisers] omdat zij onevenredig in hun belangen zouden worden geschaad, slaagt evenmin. De regeling kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet als absurd of bijzonder knellend worden aangevoeld.
4.10. [eisers] heeft voorts nog gesteld dat er geen sprake is van een (door verjaring ontstane) erfdienstbaarheid van uitzicht en licht, zoals [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zouden hebben gesteld. Gedaagden hebben zich echter in deze procedure daarop niet beroepen, zodat deze stelling van [eisers] geen bespreking behoeft.
4.11. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,44
- vast recht 254,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.155,44
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis het linkerraam (gezien van buitenaf)van de dakkapel vaststaand en het gedeelte van dit raam dat zich ten westen van de onder 4.5. omschreven lijn bevindt ondoorzichtig te maken,
5.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op EUR 1.155,44,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.S.M. Daamen op 19 september 2008.