Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken
Parketnummer: 05/700563-08
Datum zitting : 08 september 2008
Datum vonnis : 22 september 2008
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in: JPC De Sprengen, Verlengde Ooyerhoekseweg 30 te Zutphen.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J. van Delft, advocaat te Nijmegen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 april 2008 te Wijchen, op of aan de openbare weg (Meerdreef/Meester van Coothlaan), ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld en/of een telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met voormeld oogmerk die [slachtoffer 1] met de fiets de pas heeft afgesneden, althans tot stoppen heeft gedwongen, en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] op korte afstand van diens lichaam een bijl heeft/hebben getoond en/of (daarbij) heeft/hebben gezegd: "geef me je geld" en/of "geef me je telefoon", althans woorden van dergelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 20 april 2008 te Wijchen, op of aan de openbare weg (Meester van Coothlaan), ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen, om die [slachtoffer 2] heen is/zijn gaan staan en/of (vervolgens) een bijl tegen de nek, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gehouden en/of (daarbij) de woorden "geld, mobiel" heeft/hebben gebruikt en/of (daarbij) in/bij de broekzak van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gevoeld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 20 april 2008 te Wijchen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bijl, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
hij op of omstreeks 20 april 2008 te Wijchen opzettelijk en wederrechtelijk met een bijl in de stam van een boompje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft geslagen/gehakt en aldus dat goed (boompje) heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
5.
hij op of omstreeks 26 april 2008 te Wijchen opzettelijk en wederrechtelijk tegen een buitenspiegel van een personenauto (Subaru E-wagon), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of kinderopvang "De eerste stap", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft geslagen en/of gestoten en aldus dat goed heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 19 augustus 2008 en 08 september 2008 ter terechtzitting met gesloten deuren onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J. van Delft, advocaat te Nijmegen.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [slachtoffer 1]
• [slachtoffer 2]
2a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft ten aanzien van feit 3 betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is. Daartoe is aangevoerd dat de vader van [slachtoffer 3] aangifte heeft gedaan van diefstal van de bijl, terwijl [slachtoffer 3] blijkens de aangifte de eigenaar is van de bijl. Volgens de raadsman was de vader niet bevoegd tot het doen van aangifte.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat [slachtoffer 3] is geboren op 20 april 1992 en dus nog minderjarig is. Dit brengt met zich dat de vader bevoegd was tot het doen van aangifte.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van feit 1:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 20 april 2008 is slachtoffer [slachtoffer 1] in Wijchen op de Meerdreef of de Meester van Coothlaan met de fiets gedwongen tot stoppen. Vervolgens werd hij door enkele jongens onder bedreiging met geweld gedwongen tot de afgifte van geld en een telefoon. Een van de jongens heeft op korte afstand van het lichaam van het slachtoffer een bijl getoond en gezegd: "geef me je geld" en "geef me je telefoon". Verdachte maakte deel uit van de groep jongens die om het slachtoffer heen stond. Het slachtoffer heeft geen geld en geen telefoon gegeven, maar is uit schrik snel weggefietst.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij voert hiertoe aan dat verdachte voldoet aan de omschrijving die slachtoffer [slachtoffer 1] in zijn aangifte geeft van de jongen met de bijl. Getuige [getuige 1] geeft een vergelijkbaar signalement van de dader. Uit de aangifte blijkt dat de jongen die achterop de fiets zat, [medeverdachte], de bijl eveneens heeft vastgehouden. Medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat het slachtoffer door verdachte werd aangehouden en werd bedreigd met de bijl. Uit de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] deze overval samen hebben gepleegd.
Het standpunt van de verdachte, de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit en heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is. De raadsman stelt dat [medeverdachte] degene is die slachtoffer [slachtoffer 1] heeft bedreigd met de bijl.
Beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het navolgende. Verdachte bestuurde de fiets, waar zijn medeverdachte [medeverdachte] achterop zat. Medeverdachte [medeverdachte] hield een bijl in zijn handen vast. Het slachtoffer werd door verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] tot stoppen gedwongen. Vervolgens is het slachtoffer door hen bedreigd met een bijl, waarbij de woorden: "geef me je geld" en "geef me je telefoon" zijn gezegd.
Getuige [getuige 2] verklaart over twee overvallen: bij de ene heeft [medeverdachte] de bijl dichtbij het slachtoffer gehouden en tegen de jongen “geld” gezegd, bij de andere overval waren de rollen omgedraaid. Dit is in overeenstemming met de verklaring van verdachte. Verdachte verklaart immers eveneens dat hij er ook bij stond toen de eerste jongen door [medeverdachte] werd afgeperst, dat hij de bijl terugkreeg van [verdachte] en dat hij zelf de andere jongen heeft bedreigd met de bijl . Uit voornoemde verklaringen blijkt duidelijk dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en van uitwisselbare rollen, op grond waarvan de rechtbank medeplegen bewezen acht.
Ten aanzien van feit 2:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] (p. 214);
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 augustus 2008.
Ten aanzien van feit 3:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op of omstreeks 20 april 2008 heeft verdachte in Wijchen een bijl meegenomen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij voert hiertoe aan dat getuige [getuige 3] heeft gezien dat verdachte de bijl op het eind van de avond onder zijn jas meeneemt. Daarnaast wijst de officier van justitie op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie. Hier voegt zij aan toe dat verdachte weliswaar op de zitting heeft gezegd dat hij toestemming had om de bijl mee te nemen, maar dit blijkt niet uit de overige bewijsmiddelen. Immers, als hij toestemming had om de bijl mee te nemen, dan hoefde hij de bijl niet stiekem onder zijn jas te stoppen.
Het standpunt van de verdachte, de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat diefstal niet kan worden bewezen, omdat verdachte de bijl had gekregen van [slachtoffer 3].
Beoordeling van de tenlastelegging
Vast staat dat verdachte de bijl op 20 april 2008 heeft meegenomen. [slachtoffer 3] was er niet van op de hoogte dat de bijl was verdwenen, waaruit blijkt dat hij geen toestemming had gegeven aan verdachte om de bijl mee te nemen. Getuige [getuige 3] verklaart dat verdachte de bijl onder zijn jas deed en naar buiten liep. De rechtbank sluit zich aan bij de conclusie van de officier van justitie dat hieruit valt af te leiden dat verdachte de bijl met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft meegenomen.
Ten aanzien van feit 4:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op of omstreeks 20 april 2008 is in Wijchen met een bijl in de stam van een boompje, toebehorende aan [slachtoffer 4], geslagen of gehakt waardoor het boompje is beschadigd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 4 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij wijst hierbij op de verklaring van de aangever, die wordt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte]. Tevens wijst de officier van justitie op de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, waarin hij vertelt dat [medeverdachte] een bloempot door de ruit van de woning gooide, waar hij zelf met de bijl in een boom had gehakt.
Het standpunt van de verdachte, de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte degene is die met de bijl in de boom heeft gehakt. De raadsman voert hiertoe aan dat onder meer uit de verklaring van [medeverdachte] blijkt dat iemand anders in de boom heeft gehakt.
Beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank overweegt dat verdachte bij de politie vrij gedetailleerd heeft verklaard over de woning waar zowel een ruit is ingegooid met een bloempot als waar verdachte in de boom heeft gehakt met de bijl. Daarbij komt dat verdachte de bijl had meegenomen vanuit de woning en niet is gebleken dat hij de bijl voor dit incident al aan een ander had overgedragen. Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank niet aannemelijk dat een ander dan verdachte in de boom heeft gehakt met de bijl en acht zij dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 5:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] namens benadeelde (p. 246);
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 augustus 2008.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 20 april 2008 te Wijchen, op de openbare weg (Meerdreef/Meester van Coothlaan), ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld en een telefoon, toebehorende aan die [slachtoffer 1], met voormeld oogmerk die [slachtoffer 1] met de fiets tot stoppen heeft gedwongen, en (vervolgens) die [slachtoffer 1] op korte afstand van diens lichaam een bijl heeft getoond en (daarbij) heeft gezegd: "geef me je geld" en "geef me je telefoon", althans woorden van dergelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 20 april 2008 te Wijchen, op of aan de openbare weg (Meester van Coothlaan), ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 2], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), om die [slachtoffer 2] heen is gaan staan en (vervolgens) een bijl tegen de nek, van die [slachtoffer 2] heeft gehouden en (daarbij) de woorden "geld, mobiel" heeft gebruikt en (daarbij) in de broekzak van die [slachtoffer 2] heeft gevoeld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 20 april 2008 te Wijchen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bijl, toebehorende aan een ander dan aan verdachte;
4.
hij op of omstreeks 20 april 2008 te Wijchen opzettelijk en wederrechtelijk met een bijl in de stam van een boompje, toebehorende aan [slachtoffer 4], heeft geslagen/gehakt en aldus dat goed (boompje) heeft beschadigd;
5.
hij op 26 april 2008 te Wijchen opzettelijk en wederrechtelijk tegen een buitenspiegel van een personenauto (Subaru E-wagon), toebehorende aan kinderopvang "De eerste stap", heeft gestoten en aldus dat goed heeft vernield;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 3:
Diefstal.
Ten aanzien van feit 4 en 5, telkens:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen of vernielen.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten met name ook niet uit de hierna te noemen deskundigenrapportage.
Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een bijl gestolen en is vervolgens samen met anderen midden in de nacht, onder invloed van alcohol en gewapend met genoemde bijl, op pad gegaan. Verdachte heeft onderweg onder meer met de bijl in een boompje gehakt, waardoor deze is beschadigd . Vervolgens hebben ze getracht twee jongens hun geld en mobiele telefoon afhandig te maken door hen te bedreigen met de bijl. Ze hebben de bijl op korte afstand van de slachtoffers gehouden en bij een van hen zelfs in de nek gelegd. Laatstgenoemd slachtoffer heeft daarbij een verwonding in zijn nek opgelopen.
Dit is voor de slachtoffers zeer beangstigend geweest hetgeen ook blijkt uit hun aangiftes en de schriftelijke slachtofferverklaring van aangever [slachtoffer 1].
Het is algemeen bekend dat slachtoffers van afpersingen nog lange tijd psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Verdachte heeft zich op geen enkele manier bekommerd om de slachtoffers.
Enkele dagen later heeft verdachte een buitenspiegel van een auto vernield.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De officier van justitie baseert deze eis op de Pro Justitia rapportage die over verdachte is opgemaakt.
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke Pij-maatregel, met als bijzondere voorwaarde jeugdreclasseringscontact, ook als dat inhoudt het volgen van een ambulante behandeling.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister betreffende verdachte van 06 augustus 2008.
Over verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door drs. J.H.A.M. Kobussen, psycholoog, en dr. G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, respectievelijk gedateerd 16 juli 2008 en 01 juli 2008, waarin zij concluderen dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit sprake was van een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, zodat verdachte alstoen wel inzicht had in de wederrechtelijkheid van de begane feiten, maar hij zijn wil verminderd conform een dergelijk besef kon bepalen, zodat hij als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.
De rechtbank verenigt zich met die conclusie en maakt die tot de hare.
De psycholoog concludeert in bovengenoemd rapport als volgt.
“[verdachte] heeft vanuit faseproblematiek in de vorm van de puberteit en een grote spanningsbehoefte grenzen opgezocht, zoals het zich afzetten tegen zijn ouders, ongehoorzaam gedrag op school en thuis, ingaan tegen de normen van de maatschappij en alcohol en drugsgebruik. [verdachte] heeft dit gedrag echter niet binnen de perken weten te houden en is ver over grenzen heen gegaan. [verdachte] is een beïnvloedbare jongen die zich snel laat meeslepen in situaties die spannend en stoer zijn. [verdachte] had vrienden met politiecontacten en ging op deze manier ook grensoverschrijdend gedrag vertonen. Daarnaast neemt [verdachte] vanuit zijn grote spanningsbehoefte ook zelf initiatief om grensoverschrijdend gedrag te vertonen en neemt daar anderen in mee. [verdachte] wil zich vanuit een beperkt ontwikkelde identiteit graag bewijzen tegenover anderen. Doordat ouders geen grip en zicht hadden op het gedrag van [verdachte] en zijn vrienden, hebben de gedragsproblemen van [verdachte] zich verder kunnen ontwikkelen. Hierdoor zijn de waarden en normen die de maatschappij aan burgers stelt te weinig bij [verdachte] geïnternaliseerd en is zijn geweten onvoldoende tot ontwikkeling gekomen. [verdachte] heeft laten zien dat hij goed kan functioneren als er duidelijke regels, grenzen en structuur worden geboden. In de thuissituaties is hier een gebrek aan geweest, mede doordat ouders niet op één lijn staan in de opvoeding. Het gedrag van [verdachte] werd versterkt doordat hij wegens zijn zwakbegaafdheid de consequenties van zijn gedrag moeilijk kan overzien. De zwakbegaafdheid in combinatie met het beperkt ontwikkelde geweten en het alcoholmisbruik hebben er voor gezorgd dat [verdachte] niet geremd werd in zijn gedrag en acting-out gedrag is dan het gevolg. [verdachte] is daarnaast onvoldoende in staat zijn emoties op een adequate manier te reguleren. Daarnaast remt het gebrek aan gevoel van empathie [verdachte] ook niet tot het plegen van een misdrijf. ”
De psycholoog concludeert met betrekking tot de kans op recidive als volgt.
“De kans op recidive voor de tenlastegelegde feiten wordt groot geschat indien behandeling uitblijft. Ondanks verschillende vormen van hulpverlening en ondanks verschillende straffen, vertoonde hij toch delinquent gedrag. Factoren die van invloed zijn op de kans op recidive indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, zijn de beperkte pedagogische capaciteiten van ouders, de grote spanningsbehoefte, de beperkte cognitieve vermogens waardoor hij over beperkte probleem oplossingsvaardigheden en inzicht beschikt, faseproblematiek in de vorm van puberteit, een primitief ontwikkeld geweten, beperkte empathische vermogens, een beperkt ontwikkelde identiteit en de vriendenkring van [verdachte]. Beschermende factoren zijn de zinvolle dagbesteding en een meer dan voorheen gemotiveerde houding jegens de hulpverlening in het ambulante kader.”
De psycholoog adviseert met betrekking tot de op te leggen straf als volgt.
“Gezien de ernst van de problemen op verschillende leefgebieden, is ondergetekende van mening dat, om de kans op recidive te beperken, intensieve begeleiding en behandeling van [verdachte] en zijn vader en stiefmoeder geïndiceerd is. Van belang is dat [verdachte] behandeld wordt voor zijn gedragsstoornis, waarin er eveneens aandacht moet zijn voor zijn gebrekkige impulsbeheersing, identiteitsontwikkeling, middelenmisbruik, afhankelijkheid van anderen en dat er daarnaast ondersteuning komt in de gezinssituatie. Omdat meerdere pogingen om (ambulante) hulpverlening te laten beklijven niet zijn gelukt en omdat ouders te weinig draagkracht hebben, is het van belang dat [verdachte] behandeld zal worden in een instelling. Op basis van de huidige machtiging uithuisplaatsing in gesloten jeugdzorg, wordt geadviseerd [verdachte] te behandelen in een residentiële setting waarbij rekening moet worden gehouden met zijn verstandelijke beperkingen. Hierbij wordt gedacht aan een gesloten plaatsing. Gezien de hoge recidive kans en de ernstige stoornis, wordt bovenstaande geadviseerd in het kader van een voorwaardelijke P.I.J. maatregel. Bij dit advies speelt ook de beperkte motivatie, zoals ook uit het verleden is gebleken, een rol. Voor de plaatsing wordt gedacht aan een instelling als Rentray, locatie Rekken. Dit is een behandelsetting gericht op zwakker begaafden met orthopsychiatrische problematiek. Het wordt aangeraden het gezin intensief te betrekken bij de behandeling. Ouders zouden baat hebben bij het versterken van hun pedagogische capaciteiten. Het wordt noodzakelijk geacht dat de besloten plaatsing direct aansluit bij de huidige plaatsing in de Justitiële Jeugdinrichting De Sprengen in Zutphen.
Als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke P.I.J. maatregel dient [verdachte] zich te houden aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd.”
De psychiater onderschrijft het rapport van de psycholoog en komt tot dezelfde bevindingen.
De jeugdreclassering concludeert in haar brief van 15 augustus 2008 dat het noodzakelijk is dat [verdachte] langdurig wordt behandeld en adviseert een Pij-maatregel op te leggen.
Ook de Raad voor de Kinderbescherming adviseert in haar brief van 15 augustus 2008 een Pij-maatregel op te leggen.
(nu worden de voorlichtingsrapporten van de RvdK van 8april, 8 mei en 15 mei niet genoemd, en de brief van BJZ van 18 maart ook niet, terwijl we daar natuurlijk wel ook op hebben gelet), WV
De rechtbank is van oordeel dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, mede gelet op het feit dat verdachte feiten heeft gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en voorts in aanmerking genomen dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en dat de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte is en de noodzakelijke behandeling kan bieden, het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen noodzakelijk is. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in overweging dat het recidiverisico als groot wordt ingeschat op het moment dat verdachte geen adequate behandeling krijgt en de overige persoonlijke omstandigheden zoals die in de psychiatrische en psychologische rapportages naar voren komen.
De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 628,80 toe te wijzen en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 dagen jeugddetentie. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde [slachtoffer 1] weersproken. De raadsman stelt dat de vordering niet kan worden toegewezen, nu hij heeft gepleit voor vrijspraak.
De rechtbank acht voldoende bewezen dat [slachtoffer 1] door hetgeen hem is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank zal de civiele vordering van [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 600,-, aan immateriële schade toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering bestaande uit een vergoeding van de reiskosten en de reparatiekosten van de fiets, omdat niet is gebleken dat dit deel van de vordering rechtstreeks verband houdt met het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit en daarmee niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Het toegewezen bedrag zal vermeerderd worden met de wettelijke rente met ingang van 20 april 2008.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voorzover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.
De officier van justitie heeft voorts verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 600,- toe te wijzen en een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 dagen jeugddetentie.
De vordering van [slachtoffer 2] is niet betwist door de verdediging.
De rechtbank acht de vordering - nu het tenlastegelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - toewijsbaar. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag zal vermeerderd worden met de wettelijke rente met ingang van 20 april 2008.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77s, 77aa, 77gg, 310, 312, 317, 350 van het Wetboek van Straf¬recht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
Ten aanzien van feit 1
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover de medeverdachte betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer 1] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [slachtoffer 1], wonende te [adres], [woonplaats], te betalen € 600,- (zegge zeshonderd Euro), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 20 april 2008.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk nu de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Verstaat dat de vordering voor wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Maatregel van schadevergoeding ad € 600,-, subsidiair 12 dagen jeugddetentie.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], wonende te [adres], [woonplaats], te betalen € 600,- (zegge zeshonderd Euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechtelijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeelde aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 2:
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover de medeverdachte betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer 2] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [slachtoffer 2], wonende te [adres], [woonplaats], te betalen € 600,- (zegge zeshonderd Euro), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 20 april 2008.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 600,-, subsidiair 12 dagen jeugddetentie.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], wonende te [adres], [woonplaats], te betalen € 600,- (zegge zeshonderd Euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechtelijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeelde aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. P. Oskam, vice-president tevens kinderrechter, als voorzitter,
mr. W.J. Vierveijzer, kinderrechter,
mr. K. Tielemans, rechter-plaatsvervanger,
in tegenwoordigheid van mr. B.C.C. van den Bosch, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 september 2008.
Zijnde mr. K. Tielemans buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.