Parketnummer : 10/603006-07
Datum zitting : 11 september 2008
Datum uitspraak : 18 september 2008
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen)
adres : [adres]
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Rijnmond, Huis van Bewaring “De IJssel” te Capelle aan den IJssel.
Raadsman mr. H. J. Borghuis, advocaat te Amsterdam.
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot 31 oktober 2006 te Rotterdam, althans op een of meer plaatsen in Nederland en/of te Antwerpen, althans op een of meer plaatsen in België, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van ongeveer 360 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot 31 oktober 2006 te Rotterdam, althans op een of meer plaatsen in Nederland en/of te Antwerpen, althans op een of meer plaatsen in België, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen een hoeveelheid van ongeveer 360 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- te Rotterdam en/of te Antwerpen ontmoetingen heeft gehad en/of contact heeft onderhouden en/of afspraken heeft gemaakt met de (mede)organisatoren van het
cocaïnetransport en/of
- in verband met het cocaïnetransport geldbedragen heeft betaald aan de zaakvoerder van MAC Trading BVBA te Antwerpen en/of
- de container waarin de cocaïne verborgen was en/of de legale lading van die container heeft gekocht in de Dominicaanse Republiek, althans in een Zuid-Amerikaans land en/of ten behoeve van die aankoop met (een) bedrijf/bedrijven/perso(o)n(en) in dat land e-mail- en/of telefoonverkeer en/of correspondentie heeft gevoerd en/of stukken uit het Spaans in het Nederlands heeft vertaald;
- de verkoop heeft geregeld en/of heeft bemiddeld bij de verkoop aan Perzisch.NL B.V. te Rotterdam van de container waarin de cocaïne verborgen was, althans zou zijn, althans is geweest en/of de legale lading van die container en/of
- contact heeft onderhouden met en/of informatie heeft verstrekt aan en/of ontvangen van de zaakvoerder van MAC Trading BVBA te Antwerpen en/of een of meer andere mededaders en/of (mede)organisator(en) over de voortgang van het vervoer van Antwerpen naar Nederland en/of het lossen van de container waarin de cocaïne verborgen was, althans zou zijn, althans is geweest en/of terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot 31 oktober 2006 te Rotterdam, althans op een of meer plaatsen in Nederland en/of te Antwerpen, althans op een of meer plaatsen in België, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 360 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of een of meer van verdachtes mededader(s)
- te Rotterdam en/of te Antwerpen ontmoetingen gehad en/of contact onderhouden en/of afspraken gemaakt met de (mede)organisatoren van het cocaïnetransport en/of
- in verband met het cocaïnetransport geldbedragen betaald aan de zaakvoerder van MAC Trading BVBA te Antwerpen en/of
- de container waarin de cocaïne verborgen was en/of de legale lading van die container gekocht in de Dominicaanse Republiek, althans in een Zuid-Amerikaans land en/of ten behoeve van die aankoop met (een) bedrijf/bedrijven/perso(o)n(en) in dat land e-mail- en/of telefoonverkeer en/of correspondentie gevoerd en/of stukken uit het Spaans in het Nederlands vertaald en/of
- de verkoop geregeld en/of bemiddeld bij de verkoop aan Perzisch.NL B.V. te Rotterdam van de container waarin de cocaïne verborgen was, althans zou zijn, althans is geweest en/of de legale lading van die container en/of
- contact onderhouden met en/of informatie verstrekt aan en/of ontvangen van de zaakvoerder van MAC Trading BVBA te Antwerpen en/of een of meer andere mededaders en/of (mede)organisator(en) over de voortgang van het vervoer van Antwerpen naar Nederland en/of het lossen van de container waarin de cocaïne verborgen was, althans zou zijn, althans is geweest;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 11 september 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Tevens is aanwezig de raadsman van verdachte mr. H. J. Borghuis, advocaat te Amsterdam
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde onder 1 primair wordt vrijgesproken en ter zake van het tenlastegelegde onder 1 subsidiair en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat de Belgische stukken van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Alle Belgische stukken, waaronder alle stukken uit Rubriek W, hebben een onduidelijke status. Nederlandse politieambtenaren hebben het gehele Belgische dossier zonder een daaraan ten grondslag liggend rechtshulpverzoek en zonder verwittiging en zonder toestemming van de Belgische autoriteiten in België opgehaald zoals blijkt uit een verbolgen fax van de Belgische onderzoeksrechter d.d. 17 november 2006 (Rubriek W, deel 6 pagina 35).
Weliswaar wordt alsnog door middel van een rechtshulpverzoek een en ander rechtgetrokken, maar enige verklaring dat de eerder ontvangen stukken “voor eensluidend afschrift zijn” ontbreekt. Een proces-verbaal van een Nederlandse autoriteit of verbalisant waaruit dat zou blijken ontbreekt. Naar het oordeel van de raadsman is artikel 3 van het Europese Rechtshulpverdrag geschonden. Voorts is er geen verklaring van een Belgische autoriteit die verklaart dat de stukken die eerder aan Nederland zijn afgegeven conform de originele stukken zijn.
Ook de in Nederland op verzoek van de Belgische autoriteiten afgeluisterde telefoongesprekken dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Naar het oordeel van de raadsman is Nederland misleid door de Belgische onderzoeksrechter nu het verzoek om telefoongesprekken door de Belgische autoriteiten werd gebaseerd op een telefoongesprek d.d. 5 oktober 2006 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in welk telefoongesprek een haast hilarisch misverstand plaatsvond en dat uitsluitend ging over telefoontarieven. Dit gesprek bevat geen aanwijzingen, laat staan ernstige bezwaren die de toets ingevolge het Belgische wetboek van strafvordering kunnen doorstaan.
De in Nederland op verzoek van de Belgische autoriteiten vergaarde transcripties van afgeluisterde telefoongesprekken zijn nooit aan de Belgische autoriteiten overgedragen en evenmin naar aanleiding van een aan België gericht Nederlands rechtshulpverzoek wederom teruggeleverd. Op grond van een en ander zijn de belangen van verdachte op grove wijze geschaad nu op de tap van 5 oktober 2006 tussen verdachte en [medeverdachte 1] nimmer toestemming zou worden verleend telefoongesprekken af te luisteren.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie bestrijdt het standpunt van de raadsman en legt daartoe ter zitting een brief over van de Belgische Procureur des Konings.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het eerste verweer van de raadsman dat ertoe zou moeten leiden dat alle Belgische stukken van het bewijs moeten worden uitgesloten mist elke feitelijke grondslag. Ter terechtzitting d.d. 4 september 2008 is door de officier van justitie een brief overgelegd van het parket van de procureur des konings te Antwerpen, welke brief is gedateerd 29 januari 2007. De inhoud van die brief luidt als volgt: “Verwijzend naar uw faxbericht d.d. 18 januari 2007 gericht aan de heer onderzoeksrechter De Hous te Antwerpen, kan k u het volgende meedelen. Een volledig kopiedossier wordt heden via de geëigende kanalen aan uw ambt overgemaakt. Gezien het spoedeisende karakter, zoals aangegeven in uw schrijven, heb ik heden het originele dossier evenwel overgedragen aan leden van de federale gerechtelijke politie Antwerpen, afdeling drugs. Zij zullen hun Nederlandse collega’s contacteren teneinde het originele dossier, alsmede de in beslag genomen voorwerpen, aan hen over te dragen. Op deze manier komen de originele onderzoeksgegevens ongetwijfeld sneller in uw bezit. Ik hoop u hiermee naar behoren te hebben ingelicht. Hoogachtend, Flip Vanneste, procureur des Konings.”
Op grond van deze brief is de rechtbank van oordeel dat aan alle verdragsrechtelijke vereisten, strekkende tot het overdragen van stukken vanuit België naar Nederland is voldaan.
Ook het tweede verweer van de raadsman, strekkende tot bewijsuitsluiting van de op verzoek van de Belgische autoriteiten in Nederland afgeluisterde telefoongesprekken uit te sluiten voor het bewijs faalt. In casu geldt het internationale Verdragenrecht, waar het vertrouwensbeginsel.
deel van uitmaakt Dit beginsel houdt in dat het niet aan de Nederlandse autoriteiten is voorbehouden om de rechtmatigheid van een door de Belgische autoriteiten afgegeven beslissing, in casu de toestemming om telefoongesprekken in Nederland af te luisteren, te controleren. Dat is alleen anders bij een vermeende ernstige schending van artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, wat door de raadsman is gesteld noch overigens aannemelijk is geworden.
Het verweer wordt daarom verworpen.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 19 september 2006 werd er een controle uitgevoerd in de haven te Caulcedo (Dominicaanse Republiek) op twee containers. Bij die controle werd ongeveer 2.500 kilo cocaïne aangetroffen. De containers waren bestemd voor “Chelsea’s Gym”, [adres], Antwerpen, België De zaakvoerder was medeverdachte [medeverdachte 1].
Op hetzelfde adres waren meerdere firma’s gevestigd, waaronder MAC-Trading. De zaakvoerder van deze zaak betrof eveneens medeverdachte [medeverdachte 1]. Voornoemde gegevens werden doorgegeven aan de Douane opsporingen te Antwerpen. Van deze dienst werd vernomen dat er op 26 september 2006 een container met nummer TTNU936958-0 was aangekomen in de haven van Antwerpen bestemd voor de firma MAC-Trading.
In de container met het nummer TTNU936958-0 werden op 27 september 2006, 64 pakken met cocaïne aangetroffen Volgens de weging bedroeg de hoeveelheid cocaïne 360 kilogram. De monsters van de in de container met nummer TTNU936958-0 aangetroffen substantie, waarvan het vermoeden bestond dat het cocaïne betreft, zijn door de door de Belgische onderzoeksrechter B. de Hous aangestelde deskundige dr. Apr. Jan Cordonnier getest. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de aangetroffen monsters cocaïne bevatten. Voornoemde cocaïne werd aangetroffen in een dubbele wand van de container.
Naar aanleiding van deze vondst stelde de Belgische autoriteiten zichzelf ten doel de bij dit strafbare feit betrokken verdachten te achterhalen. Daartoe werd de cocaïne uit de container gehaald en detectieapparatuur in de container geplaatst.
Op grond van een rechtshulpverzoek van België aan Nederland werd door de Nationale Recherche de observatie op Nederlands grondgebied overgenomen van de Belgische autoriteiten.
Op 5 oktober 2006, om 15.35 uur, kreeg het Nederlandse observatieteam van het Belgische observatieteam te horen dat de vrachtwagen met container in de nabijheid van de Nederlandse grens rijdt. De vrachtwagen, met kenteken [nummer], werd begeleid door een BMW met het Nederlandse kenteken [nummer] met daarin 2 inzittenden. Het kenteken van voornoemde BMW is afgegeven aan [medeverdachte 2] .
Op 5 oktober 2006, om 16.00 uur, werd de observatie van het Belgische observatieteam overgenomen.
Tijdens de gehele observatie, van 5 oktober 2006 tot en met 7 oktober 2006, is de groene BMW met kenteken [nummer] regelmatig in beeld geweest en verbleef deze telkens langere tijd in de omgeving van de vrachtwagen.
Op 5 oktober 2006, om 16.35 uur, werd gezien dat de vrachtwagen de snelweg A15 verliet en een industrieterrein opreed, gelegen tussen de Willem Barentzweg en de Abel Tasmanweg te Rotterdam. De vrachtwagencombinatie en de BMW werden geparkeerd op een parkeerterrein.
Diezelfde dag, om 17.56 uur, reden de vrachtwagen en BMW vanaf de parkeerplaats richting de snelweg A15. Om 19.19 uur, die dag, werd geconstateerd dat de vrachtwagencombinatie aan de Langeweg te Zuidland een loods inreed. De BMW reed in de buurt rond.
Om 19.20 uur, die dag, vertrok het trekkende voertuig. De container bleef in de loods staan.
Om 19.22 uur, die dag, maakte de bestuurder van de BMW contact met de bestuurder van een grijze auto (dit betreft een grijze Opel Vectra met kenteken [nummer] op naam van [betrokkene 1] ). Om 19.27 uur, die dag, werd een witte Mercedes bestelbus, type Sprinter gezien met kenteken [nummer] (deze bestelbus staat op naam van [betrokkene 2] ).
Om 20.10 uur, die dag, ging de vrachtwagencombinatie weer rijden, gevolgd door de BMW met kenteken [nummer] en de Mercedes Sprinter met kenteken [nummer].
Om 20.15 uur, die dag, werd geconstateerd dat achter de vrachtwagen ook een VW polo, met kenteken [nummer] en een Mitsubishi Galant, grijs van kleur met kenteken [nummer] meereden: de kentekens stonden op naam van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] .
Om 20.57 uur, die dag, werd gezien dat de vrachtwagen, de BMW, VW Polo, Mercedes Sprinter en Mitsubishi achter elkaar de A15 opreden, vervolgens de afslag namen naar de A16 richting Hendrik Ido Ambacht. Aan de A16 werd geparkeerd bij de McDonalds. De verbalisanten hebben daarbij medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] herkend,
De videobeelden van de MacDonalds te Spijkenisse zijn onderzocht. Daaruit blijkt dat de volgende personen op 6 oktober 2006 tussen 15.54 uur en 16.33 uur het filiaal door de hoofdingang betreden dan wel verlaten: [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6].
Om 21.45, die dag, uur reed de vrachtwagencombinatie richting Zwijndrecht.
Om 21.50 uur, die dag, verliet de vrachtwagen de A16 en reed vervolgens weer de A16 op in de richting van Hendrik Ido Ambacht. Vervolgens werd de tocht voortgezet op de A15 in de richting van Pernis. Bij en rondom de vrachtwagen reden, de gehele tijd, de groene BMW en de Mercedes Sprinter.
Vervolgens reed de vrachtwagencombinatie die avond richting Heijplaat alwaar op de Bunschoterweg werd gestopt.
Om 22.15 uur, die dag, werd gezien dat de BMW bij de vrachtwagencombinatie staat. De oplegger werd met de achterkant strak tegen een andere container wordt aangezet en afgekoppeld.
Om 22.47 uur, die dag, nadat de trekker was vertrokken, werd gezien dat de BMW in de omgeving van de container rondreed.
Tussen 5 oktober 2006, 22.47 uur, en 6 oktober 2006, 07.22 uur, kwam de Mercedes Sprinter bijna ieder uur in beeld bij de observerende verbalisanten.
Op 6 oktober 2006, 08.00 uur, werd een Mitsubishi met kenteken [nummer] in de directe omgeving van de Bunschoterweg gesignaleerd. Voornoemde Mitsubishi met kenteken [nummer] stond op naam van [medeverdachte 6], wonende [adres], [woonplaats]. Tussen 10.09 uur en 12.42 uur, die dag, werd de Mercedes Sprinter met het kenteken [nummer] regelmatig gesignaleerd in de buurt van de Bunschoterweg alwaar de container staat. Vanaf 11.49 uur, die dag, werd de BMW met kenteken [nummer] wederom gesignaleerd en vanaf 13.56 uur ook de Opel Vectra met kenteken [nummer].
Om 13.57 uur, die dag, reed de oplegger met container in de richting van de Waalhavenweg te Rotterdam, gevolgd door de Mercedes Sprinter. Om 14.25 uur stond de vrachtwagencombinatie geparkeerd voor een loods op een industrieterrein aan de Raadsherenhoek te Zuidland. Daar stond ook de Mercedes Sprinter met twee personen.
Om 15.04 uur werd een Audi, type A4 met kenteken [nummer] gesignaleerd. Deze Audi A4 stond op naam van [betrokkene 5]. Om 15.29 uur reed de vrachtwagencombinatie weg in de richting van de Haasdijk te Zuidland. De Mercedes Sprinter reed eveneens in dezelfde richting.
Om 15.55 uur werd de vrachtwagencombinatie geparkeerd aan de Mosterweg te Spijkenisse. Tegenover het parkeerterrein waar de vrachtwagencombinatie geparkeerd stond, werd de Audi A4 ook gezien door de verbalisanten. De videobeelden van de MacDonalds te Spijkenisse zijn onderzocht door de verbalisanten. Daaruit bleek dat medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] in de McDonalds aanwezig waren.
Om 16.46 uur, die dag, vertrok de vrachtwagencombinatie om vervolgens op 17.34 uur, die dag, te parkeren op het parkeerterrein Ruyven aan de rijksweg A13.
Om 18.27, die dag, uur kwamen de vrachtwagencombinatie en Mercedes Sprinter aan op het bedrijfsterrein van [betrokkene 6] aan de [adres] te Den Hoorn. Ook de BMW voegde zich daarbij. Om 19.24 uur, die dag, verliet de truck het terrein.
Tussen 6 oktober 2006, 21.40 uur, en 7 oktober 2006, 00.40 uur, werd gezien dat de Sprinter met het kenteken [nummer] regelmatig in de directe omgeving van de container rondreed. Ook werd een Mitsubishi Galant met kenteken [nummer] in de nabijheid van de container gezien.
Op 7 oktober 2006 te 08.00 uur werd de Audi A4 met kenteken [nummer] gesignaleerd. Om 08.40, die dag, uur werd wederom de BMW met kenteken [nummer] gesignaleerd. Om 11.30 uur, die dag, stond de Mitsubishi met kenteken [nummer] op het bedrijfsterrein van [betrokkene 6].
Naar aanleiding van het voorgaande werd op 7 oktober 2006 tussen 11.35 uur en 11.40 uur, een groot deel van de medeverdachten in deze zaak in de directe omgeving van de container aangehouden. .
Het gaat om de volgende personen:
medeverdachte [medeverdachte 9], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]; medeverdachte [medeverdachte 10], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]; medeverdachte [medeverdachte 7], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
medeverdachte [medeverdachte 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
medeverdachte [medeverdachte 4], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
medeverdachte [medeverdachte 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
medeverdachte [medeverdachte 5], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]; en
medeverdachte [medeverdachte 6], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
Verdachte is op 21 maart 2007 aangehouden.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode met anderen in Rotterdam en Antwerpen ontmoetingen heeft gehad, contacten heeft onderhouden en afspraken heeft gemaakt met de medeorganisatoren van het containertransport en in verband met dit transport geldbedragen heeft betaald aan de zaakvoerder van MAC Trading BVBA te Antwerpen. De betreffende container is door verdachte gekocht in de Dominicaanse Republiek. Verder heeft verdachte verklaard dat ten behoeve van die aankoop verdachte de nodige e-mails heeft verstuurd, telefoongesprekken en correspondentie heeft gevoerd. Ook heeft verdachte verklaard stukken uit het Spaans in het Nederlands te hebben vertaald. Verdachte heeft verder verklaard de container te hebben verkocht aan Perzisch.nl B.V. te Rotterdam, heeft contacten onderhouden met en informatie verstrekt aan en ontvangen van de zaakvoerder van MAC Trading te Antwerpen. Ook heeft verdachte verklaard anderen over de voortgang van het transport van de container van Antwerpen naar Nederland alsmede het lossen van die container op de hoogte te hebben gehouden.
Het standpunt van verdachte
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] en de getuige [getuige 1], samengevat, onbetrouwbaar zijn voor zover het gaat om de rol van verdachte. De raadsman heeft verder een alternatieve lezing gegeven voor de uitleg van de afgeluisterde telefoongesprekken. Verder heeft de raadsman betoogd dat onduidelijk is wie wie heeft gebeld en wanneer. Het dossier is wat dat betreft wanordelijk.
Er is ook, gelet op de verklaringen van verdachte zelf, geen sprake van opzet in de zin van wetenschap van de aanwezigheid van harddrugs.
Tenslotte zijn de handelingen die verdachte verricht heeft niet als voorbereidingshandelingen dan wel bevorderingshandelingen te kwalificeren. Wat verdachte verweten kan worden zijn uitvoeringshandelingen. Daarom zal verdachte moeten worden vrijgesproken (of worden ontslagen van alle rechtsvervolging) van het hem tenlastegelegde.
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte dient van het onder 1 primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken nu geen sprake is van een voltooide invoer.
Verder stelt de officier van justitie dat op grond van een eerdere veroordeling van verdachte ter zake overtreding van de Opiumwet , de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1], de getuige [getuige 1] en [getuige 2], het gebruik van “beveiligde” lijnen (te weten in België bellen met een KPN-lijn om niet te kunnen worden afgeluisterd door de Belgische autoriteiten), het veelvuldig contact hebben met andere medeverdachten rondom het transport en het versluierde taalgebruik in diverse telefoongesprekken, wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen verdachte onder 1 subsidiair en 2 is tenlastegelegd.
Beoordeling van de standpunten
De rechtbank overweegt als volgt.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van wat hem onder 1 primair ten laste is gelegd. Voor wat betreft de overige tenlastegelegde feiten overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank volgt het betoog van de officier van justitie in zijn geheel. De rechtbank zal als bewijsmiddel ook de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bezigen. Daarbij merkt de rechtbank op dat genoemde verklaringen elkaar bevestigen in details en over en weer aldus controleerbaar zijn. De nadien door medeverdachte [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen acht de rechtbank in dit verband onbetrouwbaar en kennelijk bedoeld om verdachte in een goed daglicht te kunnen zetten.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard op verzoek van [betrokkene 8] twee firma’s te hebben opgericht, te weten Chelsea’s en MAC Trading. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij daarvoor ongeveer € 5.000,-- van [betrokkene 8] ontving en later om de week of om de twee weken bedragen variërend van € 200,-- tot € 3.000,-- cash van [betrokkene 8] ontving.
Verder heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat er mensen naar het bedrijf van [medeverdachte 1] zouden komen waaronder ook ene [verdachte], een persoon van Antilliaanse afkomst en muzikant .
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] zaakvoerder was van beide firma’s Chelsea’s en MAC Trading en dat [medeverdachte 1] financiële contacten had met [betrokkene 8] en verdachte. Beiden hielpen medeverdachte [medeverdachte 1] financieel met beide bedrijven. Zo is men begonnen met deze twee bedrijven. Verdachte fungeerde als tolk voor [getuige 1] .
Zowel [medeverdachte 1] als [getuige 1] hebben verklaard dat alle kantoorkosten werden betaald door verdachte . Verder heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat hij in verband met het containertransport alleen zaken deed met verdachte. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ook verklaard diverse ontmoetingen gehad met verdachte in Rotterdam in een café in de Zwartjansstraat.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat het medeverdachte [medeverdachte 1] is geweest die initieel contact opnam met de Dominicaanse Republiek.
Dit gebeurde via zijn relaties in Rotterdam, zijnde onder andere verdachte. [getuige 1] heeft verder verklaard dat verdachte regelmatig langskwam op het kantoor om te zien of er iets was binnengekomen. Hij kwam kijken of er
e-mails waren in het Spaans. Verdachte wilde niet dat die mails naar hem werden gestuurd. Deze mails kwamen uit Zuid-Amerika, Venezuela en de Dominicaanse Republiek. Ook belde verdachte met de vaste lijn van Chelsea’s en het was verdachte die contactpersoon was tussen Zuid-Amerika en Chelsea’s. Verdachte belde uit eigen initiatief.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat in de periode van 29 september 2006 en 7 oktober 2006 hij en verdachte 10 keer telefonisch contact met elkaar hebben gehad in verband met het containertransport.
Naast genoemde verklaringen is het volgende van belang.
Er worden drie containers op naam van Chelsea’s besteld waarvan er 2 in de Dominicaanse Republiek worden gecontroleerd en waarin een grote hoeveelheid cocaïne wordt aangetroffen. De derde container wordt in Antwerpen onderschept en de inhoud daarvan is reeds genoemd.
Het bedrijf Chelsea’s werd mede door verdachte gefinancierd. Naast deze vage manier van zakendoen, waarbij de rechtbank zich aansluit bij hetgeen door de officier van justitie hieromtrent is opgemerkt, is naar het oordeel van de rechtbank niet te verklaren dat verdachte na de verkoop van de container nog zoveel contacten heeft met personen die bij het transport betrokken zijn geweest. In het normale zakenverkeer wordt een container verkocht en op transport gesteld waarna de bemoeienis van de verkoper, verdachte, stopt.
De container ging op 5 oktober 2006 op transport. De transporteur, [betrokkene 7], had een duidelijke bestemming opgegeven gekregen. Zo heeft verdachte op 6 oktober 2006 te 09.30 uur telefonisch contact met [medeverdachte 10] . Op 8 oktober 2006 heeft verdachte contact met Colon . Verder probeert verdachte op 8 oktober 2006 meermalen contact op te nemen met [medeverdachte 10] . Voor het waarom verdachte na de verkoop en het op transport zetten van de container regelmatig contact probeert te krijgen met mensen rond dit transport wordt door hem geen plausibele verklaring gegeven.
Mede gelet op de eerdere veroordeling van verdachte, waarbij hij tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar is veroordeeld ter zake artikel 2 van de Opiumwet, is de rechtbank van oordeel dat verdachte gelet op bovengenoemde omstandigheden wetenschap heeft gehad van de inhoud van de container en in ieder bewust de aanmerkelijke kans aanvaard heeft dat zich harddrugs in de container (zouden hebben) bevonden.
Door de raadsman is bepleit dat in de onderhavige zaak geen sprake is van voorbereidingshandelingen en bevorderingshandelingen. Datgene wat verdachte verweten kan worden zijn uitvoeringshandelingen / voltooiinghandelingen. Het verweer van de raadsman wordt door de rechtbank opgevat als een “dakdekkerverweer”. Dit betreft een bewijsverweer nu het gaat om de uitleg van het begrip voorbereidingshandelingen/ bevorderingshandelingen en het tenlastegelegde niet kan worden bewezenverklaard als de rechtbank het verweer van de verdediging zou volgen.
Dit verweer slaagt echter niet. In artikel 10a van de Opiumwet is de strafbaarheid ook aanwezig als het misdrijf, omschreven in artikel 10, derde lid of vierde lid, van de Opiumwet of de strafbare poging daartoe wel heeft plaatsgevonden. Weliswaar zal, indien het misdrijf is voltooid, of althans het pogingstadium werd bereikt, aan een vervolging ter zake van voorbereidings- of bevorderingshandelingen niet altijd in die mate behoefte bestaan als in het geval dat die laatst bedoelde handelingen niet het beoogde resultaat hebben gehad, maar, mede in verband met eventuele bewijsmoeilijkheden, achtte de wetgever het wenselijk dat een mogelijke strafvervolging ter zake van de gepleegde voorbereidings- of bevorderingshandelingen niet bij voorbaat is uitgesloten. Hieruit volgt dat verdachte door de wijze waarop hij zich rond het geheel heeft gedragen, samen met anderen voorbereidings- en bevorderingshandelingen heeft verricht voor het binnen het grondgebied brengen, vervoeren en afleveren van cocaïne.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1 subsidiair
hij in de periode van 1 januari 2006 tot 31 oktober 2006 te Rotterdam, en te Antwerpen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen een hoeveelheid van ongeveer 360 kilogram van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- te Rotterdam en te Antwerpen ontmoetingen heeft gehad en contact heeft onderhouden en afspraken heeft gemaakt met de (mede)organisatoren van het cocaïnetransport en
- in verband met het cocaïnetransport geldbedragen heeft betaald aan de zaakvoerder van MAC Trading BVBA te Antwerpen en
- de container waarin de cocaïne verborgen was en de legale lading van die container heeft gekocht in een Zuid-Amerikaans land en ten behoeve van die aankoop met (een) bedrijf/bedrijven/perso(o)n(en) in dat land e-mail- en/of telefoonverkeer en/of correspondentie heeft gevoerd en stukken uit het Spaans in het Nederlands heeft vertaald;
- de verkoop heeft geregeld en heeft bemiddeld bij de verkoop aan Perzisch.NL B.V. te Rotterdam van de container waarin de cocaïne verborgen is geweest en de legale lading van die container en
- contact heeft onderhouden met en informatie heeft verstrekt aan en ontvangen van de zaakvoerder van MAC Trading BVBA te Antwerpen en een of meer andere mededaders en (mede)organisator(en) over de voortgang van het vervoer van Antwerpen naar Nederland en het lossen van de container waarin de cocaïne verborgen is geweest
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 1 januari 2006 tot 31 oktober 2006 te Rotterdam, en te Antwerpen, tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van 360 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, en om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of een of meer van verdachtes mededader(s)
- te Rotterdam en te Antwerpen ontmoetingen gehad en contact onderhouden en afspraken gemaakt met de (mede)organisatoren van het cocaïnetransport en
- in verband met het cocaïnetransport geldbedragen betaald aan de zaakvoerder van MAC Trading BVBA te Antwerpen en
- de container waarin de cocaïne verborgen was en de legale lading van die container gekocht in een Zuid-Amerikaans land en ten behoeve van die aankoop met (een) bedrijf/bedrijven/perso(o)n(en) in dat land e-mail- en/of telefoonverkeer en/of correspondentie gevoerd en stukken uit het Spaans in het Nederlands vertaald en
- de verkoop geregeld en bemiddeld bij de verkoop aan Perzisch.NL B.V. te Rotterdam van de container waarin de cocaïne verborgen is geweest en de legale lading van die container en
- contact onderhouden met en informatie verstrekt aan en ontvangen van de zaakvoerder van MAC Trading BVBA te Antwerpen en een of meer andere mededaders en (mede)organisator(en) over de voortgang van het vervoer van Antwerpen naar Nederland en het lossen van de container waarin de cocaïne verborgen is geweest;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van 1 subsidiair en 2:
De eendaadse samenloop van
Het medeplegen van poging tot het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A gegeven verbod.
Het medeplegen van het misdrijf: Om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en te bevorderen, daartoe behulpzaam zijn en om daartoe middelen en inlichtingen te verschaffen.
Naar het oordeel van de rechtbank valt het onder 1 en 2 bewezenverklaarde onder twee strafbepalingen, namelijk die van artikel 2 van de Opiumwet jo artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht en van artikel 10a van de Opiumwet. Gelet op de eendaadse samenloop zal de rechtbank bij de straftoemeting alleen artikel 2 van de Opiumwet jo artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht toepassen, omdat daarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
4b. De strafbaarheid van het feit
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
Zoals hiervoor reeds is vermeld heeft de officier van justitie geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Beoordeling van de standpunten
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 01 augustus 2008.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte kan worden gezien als initiatiefnemer en organisator van het gehele transport. Hij heeft de contacten gelegd met de leveranciers in Zuid-Amerika, de firma’s gefinancierd die als afleveradres voor de container fungeerden en zich op de hoogte laten houden over het vervoer van de container van Antwerpen naar Nederland. Enkel door het optreden van de Belgische douane, waarvan verdachte kennelijk niet op de hoogte was, is er geen sprake van een voltooide invoer, vervoer en aflevering van de cocaïne, maar slechts van het plegen van voorbereidingshandelingen daartoe.
De invoer van cocaïne, in het bijzonder van enorme hoeveelheden zoals bij het onderhavige transport, draagt in hoge mate bij aan de handel in en het gebruik van cocaïne waardoor de volksgezondheid in het algemeen ernstig wordt bedreigd. Voorts wordt hierdoor bevorderd dat gebruikers vermogensdelicten plegen om in hun drugsgebruik te kunnen bekostigen. Deze criminaliteit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving.
Gelet op de rol van verdachte en de omvang van het transport hanteert de rechtbank bij de straftoemeting als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar.
Mede gelet op verdachtes eerdere forse tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar en een dergelijke lange gevangenisstraf verdachte er kennelijk niet van kan weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een Opiumwetdelict waarbij sprake is van een grote hoeveelheid harddrugs, is de rechtbank van oordeel dat dit verdachte zwaar moet worden aangerekend. Reden voor de rechtbank om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt en 1 jaar gevangenisstraf daarbij optellen vanwege voornoemde recidive.
De rechtbank is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna vermelde duur passend en geboden is.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 45, 55, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 2, 10, 10a en 13 van de Opiumwet.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaar.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.H. van Laethem, rechter, als voorzitter,
mr. M. Jurgens, rechter,
mr. E.M. Vermeulen, rechter,
in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 september 2008.