ECLI:NL:RBARN:2008:BF1558

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4915
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning met betrekking tot de zorg voor een alleenstaande ouder en haar dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 29 augustus 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van huishoudelijke verzorging op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres, een alleenstaande moeder met chronische lichamelijke beperkingen, had een aanvraag ingediend voor huishoudelijke verzorging voor haar en haar dochter. De gemeente Doesburg, als verweerder, had eerder een besluit genomen waarin aan eiseres huishoudelijke verzorging op HbH 1-niveau voor 5 uur per week werd toegekend, maar dit werd door eiseres betwist. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres gegrond was, omdat de medische stukken die ten grondslag lagen aan het advies van het Ciz niet waren verstrekt. Dit leidde tot de conclusie dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feitelijke situatie van eiseres en haar dochter.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, rekening houdend met de uitspraak. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had aangetoond dat er alternatieve voorzieningen beschikbaar waren voor de opvang van de dochter van eiseres en dat de adviezen van het Ciz niet op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het verstrekken van adviezen en het onderzoeken van de individuele omstandigheden van aanvragers van zorg.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 07/4915
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 29 augustus 2008
inzake
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.A.C. van Etten,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 9 oktober 2007.
2. Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2007 heeft verweerder aan eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) huishoudelijke verzorging in natura toegekend. Het gaat om zogenaamde HbH 1-hulp voor 5 uur per week en over de periode tot en met 10 juni 2008. Over de periode tot 1 januari 2008 wordt vanwege het overgangsjaar 2007 de zogenaamde HbH 2-hulp verleend; daarna wordt de hulp omgezet in HbH 1-hulp.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, aan eiseres voor de duur van drie maanden HbH 2-hulp voor 6 uur per week per week toegekend en voor het overige het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 27 juni 2008. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Etten. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.W.M. Marée, werkzaam bij de gemeente Doesburg.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, onder 6º, van de Wmo wordt onder maatschappelijke ondersteuning verstaan: het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wmo wordt onder huishoudelijke verzorging verstaan: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.
In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a van de Wmo is voor zover hier van belang bepaald dat het college ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen een huishouden te voeren.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wmo houdt het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 4.1 van het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Doesburg 2007 kan op twee niveaus huishoudelijke verzorging worden verleend, waarvoor afzonderlijke tarieven gelden, namelijk HbH 1 en HbH 2. De HbH 1-hulp betreft blijkens de toelichting op dit artikel het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden alleen. Hierover kan de afnemer van de werkzaamheden wel de regie voeren maar de werkzaamheden niet (meer) zelfstandig uitvoeren. Het betreft werkzaamheden als schoonmaken, wassen, strijken, bereiden van eten, bed opmaken en beperkte verzorging van huisdieren. HbH 2 betreft het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden aangevuld met werkzaamheden op het gebied van organisatie van het huishouden. Naast de hiervoor genoemde taken komen daarbij taken als de planning van de huishoudelijke zorg, advies en hulp bij het kopen van levensmiddelen en de noodzakelijke opvang van thuiswonende kinderen.
In onderdeel 4.1.6 van het Protocol Gebruikelijke zorg bij hulp bij het huishouden (hierna: het Protocol Gebruikelijke zorg) is bepaald dat indien er sprake is van uitval van de ouder in een éénoudergezin, er eerst wordt nagegaan wat mantelzorgers, voorliggende voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen opvangen. Voor oppas en opvang van gezonde kinderen is in principe geen ondersteuning vanuit de Wmo mogelijk: daarvoor zijn andere, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen voorhanden. Het gebruik van kinderopvang / crèche als voorliggende voorziening voor oppas en opvang van kinderen tot vijf dagen per week is redelijk. Indien de indicatiesteller zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar of uitgeput zijn, is bij uitval van de ouder in een éénoudergezin afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind een indicatie voor hulp bij het huishouden mogelijk tot 40 uur per week voor oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is van korte duur (maximaal drie maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.
In onderdeel 4 van het Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging (hierna: het Protocol Indicatiestelling) zijn verschillende huishoudelijke taken in minuten genormeerd. In onderdeel 4.2 (‘organisatie van het huishouden’) is bepaald dat indien de ouder tijdelijk niet in staat is om de ouderrol op zich te nemen, aanvullend op de eigen mogelijkheden tot maximaal 40 uur opvang en / of verzorging van kinderen kan worden verleend, zoals wassen en aankleden, hulp bij eten en / of drinken, het voorbereiden van maaltijden, het scheppen van sfeer, spelen en opvoedingsactiviteiten.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank het volgende gebleken. Eiseres is een alleenstaande ouder en woont samen met haar dochter, geboren op 8 november 2001. Eiseres heeft chronische lichamelijke mobiliteitsbeperkingen en ontving ingevolge de Algemene wet bijzondere ziektekosten op grond van de laatste indicatiestelling voor 9 uur per week huishoudelijke verzorging op niveau HbH 2. Op 20 maart 2007 heeft eiseres wegens het aflopen van deze indicatiestelling bij verweerder een aanvraag ingediend tot verlenging van de huishoudelijke verzorging.
Het Ciz heeft verweerder op 11 juni 2007 geadviseerd aan eiseres huishoudelijke verzorging voor verschillende taken voor 5 uur in de week en op HbH 1-niveau toe te kennen. Verweerder heeft conform dit advies bij besluit van 18 juni 2007 over de periode tot en met 10 juni 2008 huishoudelijke verzorging toegekend, maar daarbij bepaald dat vanwege het overgangsjaar 2007 tot 1 januari 2008 de zogenaamde HbH 2-hulp wordt verleend; daarna wordt de hulp omgezet in HbH 1-hulp.
Ook in de bezwaarfase heeft het Ciz aan verweerder op diens verzoek advies uitgebracht. Ook in het advies van 30 juli 2007 heeft het Ciz geadviseerd om voor 5 uur in de week op HbH 1-niveau huishoudelijke verzorging toe te kennen, maar tevens om tot en met november 2007 één uur extra hulp toe te kennen om reden van een inwonend kind jonger dan 6 jaar. In november 2007 wordt de dochter van eiseres 6 jaar en vervalt de aanspraak op het extra uur. Behalve dit advies heeft ter voorbereiding van het bestreden besluit ook correspondentie en telefonisch contact tussen verweerder en het Ciz plaatsgevonden.
Mede op grond daarvan heeft verweerder bij het bestreden besluit het gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, aan eiseres voor de duur van drie maanden HbH 2-hulp voor 6 uur per week per week toegekend en voor het overige het besluit van 18 juni 2007 gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder kort gezegd betrokken dat het advies van het Ciz van 30 juli 2007 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Waar het gaat om de door eiseres gevraagde HbH 2-hulp voor de opvang en verzorging van haar dochter, heeft verweerder overwogen dat het Ciz haar in staat acht haar ouderrol te vervullen. Verder is het volgens verweerder redelijk om te verlangen dat eiseres zoekt naar alternatieve voorzieningen zoals kinderopvang, waarbij een termijn van drie maanden voor het vinden van die voorzieningen redelijk is. Verweerder acht eiseres met de haar toegekende huishoudelijke verzorging voldoende in haar beperkingen gecompenseerd.
Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal de rechtbank hierna, voor zover nodig, ingaan.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de periode waarop het besluit van 18 juni 2007 ziet, reeds is verstreken. Naar het ambtshalve oordeel van de rechtbank heeft eiseres niettemin belang bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Naar ter zitting is gebleken, heeft eiseres immers ook voor de periode na 10 juni 2008 huishoudelijke verzorging aangevraagd. Nu geenszins kan worden uitgesloten dat ook voor die periode huishoudelijke verzorging zal worden verleend, kan niet worden gezegd dat een beoordeling van de grondslagen van verweerders besluitvorming geen betekenis heeft.
Eiseres betoogt dat niet is gebleken dat de adviezen van het Ciz zijn opgesteld door een arts en voorts dat verweerder zich er niet op voldoende wijze van heeft vergewist dat het onderzoek door het Ciz op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van deze stellingen overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in beide adviezen van het Ciz wordt verwezen naar medische stukken, waaronder correspondentie tussen de nieuwe huisarts van eiseres en twee revalidatieartsen. Verweerder heeft deze stukken niet aan de rechtbank verstrekt. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals de uitspraak van 16 januari 2008 (LJN: BC3807), volgt dat medische stukken die zich onder een adviserende instantie bevinden tot de gedingstukken behoren, tenzij de belanghebbende op wie deze stukken betrekking hebben, om reden van bescherming van de persoonlijke levenssfeer, geen toestemming geeft voor toezending ervan aan een of meer derden. Nu eiseres die toestemming niet heeft onthouden, betekent dit dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 8:42 van de Awb, dat voorschrijft dat het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank zendt. De omstandigheid dat verweerder niet over de stukken beschikt omdat het Ciz deze weigert te verstrekken met een beroep op het medisch geheim, moet naar het oordeel van de rechtbank volledig voor risico van verweerder komen. Aan de beoordeling van de vraag of de adviezen tot stand hadden moeten worden gebracht onder verantwoordelijkheid van een arts komt de rechtbank wegens het ontbreken van de medische stukken niet toe.
Reeds in het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met de wet te vernietigen. Het voorgaande brengt eveneens met zich dat verweerder zich er niet van heeft kunnen vergewissen of het onderzoek door het Ciz op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, zodat het bestreden besluit eveneens in strijd met artikel 3:9 van de Awb is genomen.
Verweerder zal opnieuw op het bezwaar moeten besluiten met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op deze besluitvorming wordt het volgende overwogen.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij met de toegekende verzorging qua omvang en niveau onvoldoende in haar beperkingen wordt gecompenseerd en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar individuele omstandigheden. Ter zitting heeft zij daarop toegelicht dat voor het ‘s avonds bereiden van maaltijden ten onrechte geen uren zijn toegekend. Voorts stelt zij dat voor de opvang en verzorging van haar dochter huishoudelijke verzorging op HbH 2-niveau moet worden toegekend. Door haar lichamelijke aandoening kan zij niet altijd de ouderrol op zich nemen en haar 6-jarige dochter is niet groot en wijs genoeg om volledig voor zichzelf te kunnen zorgen. Ook is hulp nodig bij het scheppen van sfeer, spelen en opvoedingsactiviteiten.
Blijkens de gedingstukken hanteert verweerder de hiervoor aangehaalde protocollen als beleid bij indicatiestellingen voor huishoudelijke verzorging. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door genoemde protocollen als beleid te hanteren in zijn algemeenheid niet buiten de grenzen van een redelijke wetstoepassing is getreden. Gelet op het bepaalde in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb is verweerder evenwel gehouden te onderzoeken of er in het individuele geval sprake is van omstandigheden waarin onverkorte toepassing van het beleid leidt tot schending van de compensatieplicht als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wmo. Waar het gaat om de verzorging en oppas van kinderen zal dit naar het oordeel van de rechtbank het geval kunnen zijn wanneer er na het verstrijken van de periode van drie maanden als bedoeld in onderdeel 4.1.6 van het Protocol Gebruikelijke zorg geen alternatieve voorzieningen beschikbaar zijn. Voorts zal dit naar het oordeel van de rechtbank het geval kunnen zijn indien alternatieve voorzieningen wel beschikbaar zijn, maar de betrokkene aantoonbaar onvoldoende financiële middelen heeft dan wel redelijkerwijs kan verwerven om die voorzieningen te betalen.
Indien verweerder zich bij zijn besluit baseert op van derden verkregen adviezen vloeit uit hetgeen hierboven vermeld is voort dat verweerder er zich van dient te vergewissen of de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor aangegeven, in de advisering is betrokken.
Met betrekking tot de niet toegekende uren voor het bereiden van maaltijden, overweegt de rechtbank dat uit de adviezen van het Ciz niet blijkt waarom voor die activiteit geen uren zijn toegekend. Bij e-mailbericht van 31 augustus 2007 heeft verweerder aan mw. Kemperman, werkzaam bij het Ciz, verzocht om daarover opheldering te geven, maar uit de gedingstukken blijkt niet dat die opheldering is gegeven.
Met betrekking tot de door eiseres gevraagde HbH 2-hulp voor de opvang en verzorging van haar dochter wordt het volgende overwogen. Blijkens een e-mailbericht van mw. Kemperman van 11 januari 2008 aan verweerder stelt het Ciz zich op het standpunt dat die hulp niet aan de orde is omdat eiseres over een goed regelend vermogen beschikt, bij kinderen van 6 jaar veelal verbale aansturing volstaat en haar dochter gezond is en geen beperkingen heeft. Op welke specifieke bevindingen dit standpunt berust, is echter onduidelijk. Niet gebleken is dat onderzoek heeft plaatsgevonden naar de specifieke omstandigheden van het geval, zoals de ontwikkeling van de dochter van eiseres.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3:9 en 3:49 van de Awb had verweerder zich dan ook niet op bovenvermelde adviezen van het Ciz mogen baseren.
Waar het gaat om het standpunt van verweerder dat eiseres dient om te zien naar alternatieve voorzieningen voor de opvang en verzorging van haar dochter, is de rechtbank van oordeel dat niet op verifieerbare wijze is gebleken dat verweerder, mede gelet op het bepaalde in artikel 4.1.6 van het Protocol Gebruikelijke zorg, onderzoek heeft verricht naar de vraag of dergelijke voorzieningen voor eiseres beschikbaar zijn en zo ja, of deze ook voor eiseres betaalbaar zijn. In dit verband is van belang dat ter zitting gebleken is dat eiseres voor de kosten van kinderopvang bijzondere bijstand heeft gevraagd, maar dat de aanvraag is afgewezen. Gelet op het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb zal verweerder dit bij het te nemen besluit op bezwaar dienen te onderzoeken en zal daarover een onderbouwd standpunt moeten innemen.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst de gemeente Doesburg aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de gemeente Doesburg het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, voorzitter, en mrs. W.H.A.C.M. Bouwens en
J.M. Neefe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2008.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 29 augustus 2008