Parketnummer : 05/523342-07
Datum zitting : 13 augustus 2008
Datum uitspraak : 27 augustus 2008
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 december 2007 te Arnhem opzettelijk heeft geteeld en/of
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft
gehad een hoeveelheid van ongeveer 22.669 gram henneptoppen en/of (andere)
delen van hennep(plant(en)), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram
van een materiaal bevattende hennep, en/of een hoeveelheid van ongeveer 6.440
gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep
(hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en), vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 13 augustus 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en voorts tot het betalen van een geldboete van € 5.000,-.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder inbeslaggenomen goederen zoals opgenomen op de beslaglijst worden onttrokken aan het verkeer.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. Het onderzoek ter terechtzitting
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de informatie van de verbalisant omtrent de anonieme tip waarop het opsporingsonderzoek is gebaseerd niet betrouwbaar is. De anonieme tipgever heeft daarnaast bij de rechter-commissaris onder ede verklaard dat hij in zijn herinnering pas na de inval met de verbalisant heeft gesproken en voorts heeft hij anders verklaard dan in de processen-verbaal van de verbalisant wordt weergegeven. Daarnaast zijn er verschillende tegenstrijdige verklaringen door de verbalisant in zijn processen-verbaal opgenomen en geven deze processen-verbaal niet weer wat de informant zou hebben verklaard. Voorts zijn de nadere punten waar de verdenking op is gebaseerd afzonderlijk maar ook in onderlinge samenhang niet van toegevoegde waarde op de daadwerkelijke tipinformatie.
De officier van justitie voert aan dat het verweer van de raadsman moet worden verworpen. Zij stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van de verbalisant over de tipgever ambtsedig zijn afgelegd en derhalve betrouwbaar zijn en dat de tegenstrijdigheden in de processen-verbaal van de verbalisant verklaarbaar zijn. Voorts zijn er 3 aspecten waarop de verdenking is gebaseerd, namelijk de aanwezigheid van beveilingingscamera’s in het huis, een elektriciteitskabel die loshing en de aanwezigheid van een uit het raam stekende flexbuis.
De rechtbank overweegt als volgt:
In beginsel is een anonieme melding in het algemeen niet toereikend voor het aannemen van een verdenking. Van belang is dat de bruikbaarheid en aannemelijkheid van die informatie zelfstandig worden beoordeeld en ook geverifieerd door de verbalisanten van politie en het openbaar ministerie, zoals ook is betoogd door de raadsman. De anonieme informatie kan wel worden gebruikt als startinformatie voor een opsporingsonderzoek.
In casu is het volgende van belang.
Uit een proces-verbaal van verbalisant [verbalisant1] blijkt dat een anonieme tipgever aan de verbalisant informatie heeft verstrekt. Die informatie hield in dat deze persoon op verschillende dagen op diverse tijdstippen in de nachtelijke uren personen uit het pand aan de [adres] te Arnhem had zien komen. Zij vielen op omdat zij donker gekleed waren en lichtgekleurde vuilniszakken bij zich hadden die kennelijk niet zwaar van gewicht waren. Van de Bovenbeekstraat liepen ze naar de Beekstraat te Arnhem.
Uit datzelfde proces-verbaal blijkt dat de verbalisant zich op de hoogte heeft gesteld wie de eigenaar c.q. bewoner was van het desbetreffende pand. Dit bleek vervolgens verdachte te zijn, waarvan bekend was dat hij eigenaar is van coffeeshop [naam] in de Beekstraat. Uit blz 18 van genoemd proces-verbaal blijkt tevens dat [verbalisant1] in het trapportaal van het pand een groot aantal beveiligingscamera’s zag en dat op de bovenste etage uit een dakkapel een zilverkleurige buis naar buiten hing.
Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt vervolgens dat voorafgaand aan de aanhouding werd geconstateerd dat er diverse camera’s in het pand aanwezig waren die op de deur en de straat waren gericht. Daarnaast werd er geconstateerd dat er uit een zolderraam een zilverkleurige flexbuis naar buiten stak, waarbij het de verbalisanten bekend is dat voor een succesvolle hennepkwekerij vaak gebruik wordt gemaakt van een afzuiginstallatie en flexibele buizen. Tevens namen de verbalisanten een dikke grijze elektriciteitskabel waar achter de centrale toegangsdeur, waarbij het de verbalisanten ambtshalve bekend is dat er bij een hennepkwekerij regelmatig illegaal stroom wordt afgetapt van de meter door een extra elektriciteitskabel naar de meter. Daarop werd overleg gepleegd met de hulpofficier van justitie en werd een machtiging binnentreden verkregen.
Uit een proces-verbaal van de dezelfde verbalisant blijkt dat de heer [getuige] degene is die in zijn functie als [naam functie] de informatie over de donkergeklede personen met lichte vuilniszakken heeft verstrekt aan verbalisant op woensdag 14 november 2007
De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van voornoemde factoren, te weten de startinformatie en de uit onderzoek gebleken aspecten (bewoner is eigenaar van nabijgelegen coffeeshop; camera’s; flexbuis; dikke electriciteitskabel), voldoende verdenking vormden en derhalve aan de politie voldoende grond boden om een onderzoek in het desbetreffende pand te gaan uitvoeren.
Dat achteraf niet is gebleken van een aanwezig zijnde hennepkwekerij doet aan het voorgaande niet af.
De rechtbank acht voorts de verklaringen van de anonieme tipgever de heer [getuige] afgelegd bij de rechter-commissaris betrouwbaar. [getuige] verklaart onder ede dat het al een paar jaar speelt en dat hij heeft gezien dat zingende kleurlingen met plastic zakken naar buiten kwamen.
Ten aanzien van het tijdstip waarop [getuige] contact heeft gehad met verbalisant [verbalisant1] over hetgeen op straat plaatsvond verklaart [getuige] bij de rechter-commissaris onder ede dat dit heeft plaatsgevonden na de inval in het pand. Daarnaast verklaart hij dat hij mensen uit de hoek bij die 2 deuren heeft zien komen maar niet feitelijk uit 1 van die deuren, zoals hij wel zou hebben verklaard tegenover verbalisant [verbalisant1]. De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de door [getuige] afgelegde verklaring. Het is zeer waarschijnlijk dat [getuige], nu zijn identiteit was prijsgegeven, moeite deed zo min mogelijk rechtstreeks belastend te verklaren.
Verbalisant [verbalisant1] geeft aan bij het verhoor van de rechter-commissaris dat hij sommige dingen niet meer weet maar in het algemeen blijft hij bij zijn oorspronkelijke relaas. Hoewel de raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verbalisant op een paar punten in zijn verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris minder nauwkeurig is, bijvoorbeeld ten aanzien van de mededeling omtrent de mogelijkheid van aanwezigheid van een hennepkwekerij, acht de rechtbank dit van ondergeschikt belang gezien het voorgaande.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verschillende verklaringen van verbalisant [verbalisant1] in zijn processen-verbaal verklaarbaar zijn gezien de periode van drie maanden tussen de opmaak van de processen-verbaal. Daarnaast zijn de verschillen in de verklaringen niet dusdanig groot dat ze afdoen aan de essentiële onderdelen van de verklaring. De verwijzing van de raadsman naar een uitspraak van de rechtbank Roermond van 6 november 2007 (LJN BB7558) treft derhalve geen doel.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat voorafgaand aan het binnentreden in de woning van verdachte er geen redelijk vermoeden van schuld jegens verdachte was en dat de aangetroffen hoeveelheid drugs als onrechtmatige verkregen bewijs zou moeten worden uitgesloten. De rechtbank verwerpt ook dit verweer, onder verwijzing naar hetgeen hierboven is overwogen.
De feiten. Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de woning van verdachte te Arnhem is op 12 december 2007 te Arnhem een hoeveelheid henneptoppen en andere delen van hennepplanten en een hoeveelheid hasjiesj aangetroffen.
Verweren
Verdachte heeft ter zitting bestreden dat de hoeveelheid hennep die is aangetroffen een gewicht heeft van 22.669 gram. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat de speciale zilverkleurige zakken waarin zich hoeveelheden hennep bevonden een gewicht hebben van 160 gram. Omdat het om 7 of 8 zakken zou gaan zou er een hoger gewicht moeten worden afgetrokken van het gewogen brutogewicht en zou derhalve de tenlastegelegde hoeveelheid lager zijn.
Beoordeling van het verweer
Uit het procesverbaal van verbalisant [verbalisant2] blijkt dat er 7 zakken met meer dan een kilo hennep in beslag zijn genomen en dat de schatting is dat deze zakken tussen de 20 en 30 gram wegen. Derhalve is het volgens de verbalisant redelijk 7 x 30 gram = 210 gram van het totaalgewicht van 22.879 gram af te trekken.
De rechtbank stelt zich op het standpunt dat indien verdachte het niet eens was met de schatting van de verbalisant had het voor de hand gelegen dat hij een verzoek tot het doen van nader onderzoek ten aanzien van de zakken had ingediend.
De rechtbank gaat uit van de berekening van verbalisant [verbalisant2] en komt tot bewezenverklaring van ongeveer 22.669 gram.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 12 december 2007 te Arnhem opzettelijk aanwezig heeft
gehad een hoeveelheid van ongeveer 22.669 gram henneptoppen en (andere)
delen van hennep(plant(en)), en een hoeveelheid van ongeveer 6.440
gram hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en), vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder C. van de Opiumwet gegeven verbod.
4b. De strafbaarheid van het feit
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 18 juli 2008.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid hennep en hasjiesj aanwezig gehad in zijn woning.
Het door verdachte gepleegde feit is geen gering feit. Verdachte heeft met zijn handelwijze bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende productie, verhandeling en het gebruik van softdrugs. Het is algemeen bekend dat de productie en de handel in softdrugs vaak ook andere vormen van criminaliteit in de hand werkt en ook om die reden maatschappelijk onwenselijk is.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte de laatste vijf jaren niet voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. De rechtbank acht een werkstraf in deze passend. Om de ernst van het feit aan te geven en voorts een reële stok achter de deur te hebben zal de rechtbank, naast een werkstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Deze strafoplegging is volgens de rechtbank, meer dan de eis en in tegenstelling tot de door de raadsman bepleite straf (1 week gevangenisstraf of daaromtrent) in overeenstemming met soortgelijke zaken met betrekking tot hennep. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte door de inbeslagname van zijn voorraad hennep en hasjiesj al zodanig financieel is benadeeld dat oplegging van de gevorderde geldboete niet meer nodig is.
De raadsman van verdachte heeft nog een beroep gedaan op wat hij noemt het merkwaardige gedoogbeleid inzake coffeeshops, dat inhoudt dat verdachte als eigenaar van een coffeeshop geen voorraad van meer dan 500 gram hennep mag hebben in zijn coffeeshop en dat hij derhalve genoodzaakt is een grotere voorraad – onder meer vanwege de diverse soorten hennep - in zijn woning aan te houden. Het voorgaande zou moeten leiden tot strafvermindering.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte als eigenaar van een coffeeshop op de hoogte is van de regelgeving die tot nu toe, ondanks regelmatig naar voren gebrachte standpunten voor en tegen, uitdrukkelijk overeind is gebleven en dat van een noodzaak zoals door de raadsman bedoeld derhalve geen sprake kan zijn.
Het standpunt van de raadsman leidt derhalve niet tot strafvermindering.
De op de aangehechte beslaglijst inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot en/of met behulp waarvan het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36b, 36c, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf in zijn geheel niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
het verrichten van een werkstraf gedurende 180 ( honderdtachtig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 90 (negentig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 12 (twaalf) uren, zijnde zes (6) dagen in verzekering stelling.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
De voorwerpen omschreven op de beslaglijst.
mr. G. Perrick, als voorzitter,
mr. E.G. Smedema, vicepresident,
mr. E. van Engelen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. drs. A.M. Zeeman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 augustus 2008.