ECLI:NL:RBARN:2008:BE2916

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
148313
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen Errobo tegen Hussen Holding en Hussen BV inzake beëindiging onderhandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 2 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen Errobo Utrecht B.V. en Hussen Holding I B.V. en Exploitatie en Ontwikkelingsmaatschappij Hussen BV. De rechtbank heeft de vorderingen van Errobo afgewezen en geoordeeld dat er geen onaanvaardbare situatie is ontstaan door het beëindigen van de onderhandelingen door Hussen. De rechtbank concludeert dat Errobo geen gerechtvaardigd vertrouwen had dat de onderhandelingen over de verwerving van onroerend goed tot een overeenkomst zouden leiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat Errobo na de bespreking van 30 maart 2005 geen verdere stappen heeft ondernomen om de onderhandelingen voort te zetten en dat er onvoldoende bewijs is dat Hussen zich niet aan de afspraken heeft gehouden. De proceskosten zijn aan de zijde van Hussen begroot op EUR 10.667,00, en Errobo is veroordeeld in deze kosten. De uitspraak benadrukt het belang van actieve deelname aan onderhandelingen en het tijdig maken van bezwaar tegen beëindiging van onderhandelingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 148313 / HA ZA 06-2064
Vonnis van 2 juli 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ERROBO UTRECHT B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. E. den Hartog te Capelle aan de IJssel,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HUSSEN HOLDING I B.V.,
gevestigd te Culemborg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXPLOITATIE EN ONTWIKKELINGSMAATSCHAPPIJ HUSSEN BV,
gevestigd te Culemborg,
gedaagden,
procureur mr. R.E.F. Bergwerf Bok,
advocaat mr. J.C. van Brakel en mr G.J. Dijkman te Utrecht, de laatste uitsluitend voor gedaagde sub 1.
Partijen zullen hierna Errobo, Hussen Holding en Hussen BV worden genoemd. De laatste twee worden gezamenlijk ook aangeduid als Hussen.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 maart 2008 (hierna het “tussenvonnis”)
- de akte van Errobo van 16 april 2008
- de antwoordakte van Hussen van 14 mei 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen (r.o. 4.11) dat zij in de gebeurtenissen tot en met 30 maart 2005 en het uitstel dat op verzoek van Errobo daarop is gevolgd, onvoldoende aanwijzing heeft gevonden voor de conclusie dat het afbreken van de onderhandelingen over de verwerving door Errobo van de onroerende zaak (zoals gedefinieerd in het tussenvonnis) - hetzij direct hetzij indirect - onaanvaardbaar is jegens Errobo. Er is onvoldoende grond om te concluderen tot een gerechtvaardigd vertrouwen aan de zijde van Errobo op het totstandkomen van een dergelijke overeenkomst en voorts is ook ten aanzien van andere omstandigheden die tot de conclusie “onaanvaardbaar” zouden kunnen leiden, onvoldoende gesteld of gebleken.
2.2. Voor de periode daarna de rechtbank heeft Errobo in de gelegenheid gesteld haar stellingen, in het bijzonder ten aanzien van de onderhandelingen die volgens Errobo hebben plaatsgevonden over een activatransactie, nader te onderbouwen. Dat heeft Errobo bij akte gedaan en Hussen heeft daarop gereageerd. Aan die nadere onderbouwing ontleent de rechtbank het volgende.
2.3. Zoals al overwogen in het tussenvonnis (r.o. 4.9) waren er op 30 maart 2005 twee bedenkingen aan de zijde van Errobo alvorens zij tot effectuering van de koop wilde overgaan: (i) Errobo wilde de in het due diligence onderzoek verkregen informatie actualiseren en (ii) zij moest eerst weer gelden “vrij spelen” om de aankoop van de aandelen te kunnen financieren. De eerste brief die op deze bespreking is gevolgd is van de hand van mr. Van Brakel. Hij refereert aan de bespreking van 30 maart 2005 en maakt melding van een derde bedenking. Mr. Van Brakel schrijft op 4 april 2005 aan mr. Den Hartog:
Uw cliënte wilde nog navraag bij de gemeente Culemborg doen (met betrekking tot de huidige stand van de herontwikkelingsplannen juncto saneringseisen ?). Daarna zouden wij van hem, lees van u vernemen. Op mijn vraag of het transport bij de notaris van uw cliënte (…) dan snel kon plaatsvinden, antwoordde de heer [betrokkene] dat hij net 10 hectare grond elders gekocht had en dat hij in verband daarmee een maand of vier á zes nodig had om de financiering rond te krijgen.
Van een dergelijke lange leveringstermijn zijn aandeelhouders van verkopers niet gecharmeerd, zo kon u concluderen uit de bewoordingen van mr. Dijkman. Hij formuleerde het aldus: “Als de deur aan koperszijde open blijft dan blijft hij ook aan verkoperszijde open”(…). Dat betekent in concreto dat uw cliënte er rekening mee moet houden dat de mogelijkheid zich voordoet dat een andere koper eerder afneemt.
De brief eindigt met een verzoek binnen een week te reageren.
2.4. Mr. Den Hartog antwoordt bij brief van 20 april 2005. Hij reageert niet op de mededeling zoals vervat in de laatste hierboven geciteerde alinea. Wel vraagt hij begrip voor het feit dat er wat extra tijd nodig zal zijn om de due diligence gegevens te actualiseren. Hij eindigt de brief met de mededeling:
U hoort zo spoedig mogelijk van mij. Dan kom ik ook nog nader terug op de inhoud van uw brief van 4 april jl.
2.5. Die nadere reactie volgt op 4 juli 2005. Daarin meldt mr. Den Hartog dat de beraadslaging wat langer duurt dan voorzien en verzoekt hij (opnieuw) toezending van het laatste beschikbare concept van de transactie dat dateert van 12 september 2003. Dat concept wordt dezelfde dag aan mr. Den Hartog toegezonden. In die brief wordt vermeld dat het betreffende concept ook al eerder, op 15 september 2003, is toegezonden.
2.6. Een inhoudelijke reactie volgt dan pas op 15 november 2005. Errobo is dan tot de conclusie gekomen dat het actualiseren van de due diligence meebrengt dat opnieuw informatie opgevraagd en verstrekt zal moeten worden. Mr. Den Hartog stelt voorts:
De vraag is of wij dat onderzoekstraject opnieuw zouden moeten volgen. Wat dat betreft heeft cliënte er ook wel belangstelling voor om uitsluitend de onroerende zaak van uw cliënte te verkrijgen en cliënte is in dat kader ook nog bereid om daar een hogere prijs voor neer te leggen dan in het kader van de aandelentransactie is afgesproken. Ik verneem graag of uw cliënte bereid is om een activatransactie aan te gaan en zo ja, wat uw cliënte dan als koopprijs voor de onroerende zaak wil hebben.
2.7. Errobo schrijft daarop bij brief van 28 november 2005 terug dat zij een voorstel voor een activatransactie graag binnen twee weken tegemoet ziet.
2.8. De eerst volgende schriftelijke reactie is dan van 12 mei 2006. Mr. Den Hartog stelt daarin:
Naar ik van cliënte begreep is er een impasse ontstaan waardoor een aandelen- transactie voor beide partijen minder aantrekkelijk lijkt. Cliënte heeft het uiteindelijke bod gedaan om, teneinde uit de impasse te komen, de activa, zijnde de grond c.s., te kopen voor een bedrag van € 1.400.000,00. Bij deze wordt dat bod herhaald.
2.9. Bij brief van 13 juni 2006 schrijft mr. Den Hartog vervolgens aan mr. Van Brakel: Partijen hebben de afgelopen periode gesprekken gevoerd met als onderwerp een mogelijke activatransactie in plaats van een aandelentransactie. Van cliënte heb ik begrepen dat e.e.a. nog niet tot overeenstemming heeft geleid.
Gelet op het feit dat over een activatransactie klaarblijkelijk geen overeenstemming zal worden bereikt (…) wenst cliënte dat de afwikkeling van de aandelentransactie verder ter hand wordt genomen. Ik zal mij dus verder zetten aan de bestudering van het laatst voorliggende concept en zal u daar aansluitend over berichten.
2.10. Bij brief van 29 juni 2006 schrijft mr. Van Brakel aan mr. Den Hartog onder meer het volgende:
U bent nimmer meer namens uw cliënte teruggekomen op deze bespreking (lees: de bespreking van 30 maart 2005 – rb), zodat wat ons betreft de kwestie afgedaan was. Cliënte is in onderhandeling getreden met een derde.
Inmiddels ligt een bod voor in het kader van een activatransactie van € 2.700.000 kk. (…)
Het onlangs door uw cliënte uitgebrachte bod van € 1.359.000,- in het kader van een activatransactie is dus onacceptabel. Dit moge duidelijk zijn.
(…)
Uitsluitend omdat uw cliënte in het verleden belangstelling toonde stellen wij uw cliënte hierbij nog in de gelegenheid om binnen 10 werkdagen (…) bij ondergetekende haar uiterste schriftelijke bod te hebben uitgebracht en ons daarbij tevens te laten weten of zij de daarmee corresponderende koopsom dan ook uiterlijk 30 juli 2006 (…) zal kunnen voldoen.
2.11. Bij brief van 13 juli 2006 reageert mr. den Hartog (onder meer) als volgt:
Het is in ieder geval zeker niet zo dat in de bespreking van 30 maart 2005 met instemming van alle aanwezigen (…) de onderhandelingen zijn stopgezet. U heeft zich vrij verklaard maar dat betekent niet dat wij dat ook hebben geaccepteerd. Alle rechten zijn ter zake steeds voorbehouden en partijen hebben ook na de bespreking verder dooronderhandeld.
(…)
Dat het uw cliënte vrij zou staan om aan een derde te leveren is een conclusie die u heeft getrokken maar die dezerzijds zeker niet wordt gedeeld. Alle rechten blijven nog steeds voorbehouden.
2.12. Op dezelfde dag schrijft Errobo aan Hussen BV de eerder in het tussenvonnis (r.o. 2.13) geciteerde brief waarin Errobo vraagt de optie die wij hebben op de locatie tot 1 december 2006 te verlengen en niet tussentijds tot verkoop aan een derde partij over te gaan.
2.13. Hussen reageert bij brief van 17 augustus 2006 als volgt:
In uw brief spreekt u plotseling van een “optie” die u zou hebben op de locatie. Een optie is nooit verleend. De brief van 29 juli jl. van de heer Van Brakel bevatte, ook volgens hem een dergelijke optie niet. Wij hebben u immers nimmer het recht gegeven om met u tot een overeenkomst te komen op een moment dat u dat wilde. Integendeel, wij hebben u bij brief van 29 juli jl. nog een laatste kans willen gegeven om meer te bieden dan euro 2.700.000 kk binnen 10 dagen na dagtekening van die brief, welk hoger bod door u niet gedaan is.
2.14. De rechtbank oordeelt op basis van het voorgaande als volgt. Zoals al in het tussenvonnis overwogen (r.o. 4.10) had Errobo op 30 maart 2005 en in de periode direct daarop volgend waarin zij een zeker uitstel had bedongen, het geheel in eigen hand of de transactie zou doorgaan of niet. Errobo heeft echter het bedongen uitstel ongebruikt laten verstrijken. Zij heeft geen nader diligence onderzoek gedaan, is niet op enig moment gekomen met de mededeling dat zij de financiering rond had (waarvoor zij volgens de niet inhoudelijk door Errobo weersproken brief van mr. Van Brakel van 4 april 2005 vier á zes maanden nodig had) en zij is ten slotte ook niet teruggekomen op (de resultaten van) overleg met de gemeente. De rechtbank is van oordeel dat de onderhandelingen daarmee zijn doodgebloed.
2.15. Discussie is wellicht mogelijk over de vraag op welk moment gesteld zou kunnen worden dat de onderhandelingen geëindigd waren. De rechtbank acht in dit verband tevens van belang de opmerking van de zijde van Hussen in het gesprek van 30 maart 2005 dat zij zich vrij achtte om met derden in onderhandeling te gaan. Errobo heeft erkend (zie de brief van haar advocaat van 13 juli 2006) dat Hussen dat heeft opgemerkt maar stelt tevens dat zij daarmee niet heeft ingestemd. De rechtbank kent echter betekenis toe aan de omstandigheid dat Errobo niet heeft gesteld en dat evenmin is gebleken dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen deze mededeling, zodat de rechtbank nu als vaststaand aanneemt dat dat niet is gebeurd. Door geen bezwaar te maken heeft Errobo aan de zijde van Hussen de indruk gewekt dat zij zich op dit punt niet zou verzetten. Naar mate Errobo deze opmerking langer onweersproken liet was er te meer grond voor de constatering dat de onderhandelingen waren doodgebloed. De rechtbank is van oordeel dat die situatie in ieder geval was bereikt op het moment dat van de zijde van Errobo weer contact werd opgenomen.
2.16. Dat moment kwam, zo volgt uit de stellingen van Errobo, eerst ruim zeven maanden na de belangrijke bespreking van 30 maart 2005, waarin Hussen Holding de transactie wilde effectueren en waarin Errobo om nader uitstel vroeg. Errobo komt dan met een inhoudelijke reactie die echter niet meer inhoudt dan dat zij informeert of Hussen geïnteresseerd is in een activatransactie en zo ja tegen welke prijs. Hussen reageert daarop met het verzoek een prijs te noemen en wel binnen twee weken. Errobo maakt niet duidelijk wat er dan precies gebeurt. Wel duidelijk is dat enkele gesprekken plaatsvinden en dat Errobo op enig moment een bod doet van (ongeveer) EUR 1,4 mio welk bod haar advocaat bij brief van 12 mei 2006 – een half jaar na het verzoek van Hussen om binnen twee weken een bod te doen - herhaalt. Errobo heeft echter niets gesteld over (de loop van) daarop gevolgde onderhandelingen en ook overigens niets waaruit zou kunnen blijken dat op dat moment een verwachting bij Errobo gerechtvaardigd was dat partijen op basis van dat bod tot overeenstemming zouden kunnen komen. Hussen heeft onbetwist gesteld dat zij dat bod heeft afgewezen. Instructief in dit verband is de brief van mr. Den Hartog van 13 juni 2006 waarin hij schrijft dat over een activatransactie klaarblijkelijk geen overeenstemming zal worden bereikt.
2.17. In dezelfde brief keert mr. Den Hartog terug naar het traject van de aandelentransactie. Hiervoor is al overwogen dat de onderhandelingen daarover waren doodgebloed. Errobo begint in dat traject op dat moment dus weer op nul. Errobo stelt vervolgens niets waaruit afgeleid kan worden dat in dat traject opnieuw een stadium wordt bereikt waarin het afbreken van onderhandelingen onaanvaardbaar zou kunnen zijn. Integendeel, uit hetgeen wordt gesteld, blijkt dat met Hussen in het geheel niet meer is onderhandeld over een aandelentransactie. Hussen is dan in gesprek met een derde over een activatransactie en biedt Errobo gelegenheid het bod te overtreffen.
2.18. Samengevat geldt dat ook na de bespreking van 30 maart 2005 geen situatie is ontstaan die meebrengt dat het onaanvaard is dat Hussen de onderhandelingen met Errobo - voor zover daarvan al sprake was - heeft beëindigd. Van vertrouwen aan de zijde van Errobo kan geen sprake zijn geweest althans daarvoor bestond geen grond. Voorts zijn ook andere omstandigheden die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat het afbreken van onderhandelingen, gesteld noch gebleken.
2.19. De slotsom is dat de vorderingen van Errobo zullen worden afgewezen. Errobo zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Bij de berekening van de kosten zal de rechtbank ervan uitgaan dat Hussen Holding en Hussen BV gezamenlijk zijn opgetreden. De kosten aan de zijde van Hussen worden begroot op:
- vast recht 4.667,00
- salaris procureur 6.000,00 (3,0 punten × tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR 10.667,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt Errobo in de proceskosten, aan de zijde van Hussen tot op heden begroot op EUR 10.667,00,
3.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse, mr. J.D.A. den Tonkelaar en mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2008.