Beschikking van 3 juli 2008
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. F.E.J. Janzing te Wijchen,
1. [naam 1],
2. [naam 2],
3. [naam 3],
in hoedanigheid van respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank in de strafzaak onder parketnummer 05/700977-07 van het openbaar ministerie tegen verzoeker voornoemd.
1.1. Ter terechtzitting van 2 juni 2008 heeft mr. F.E.J. Janzing namens zijn cliënt een mondeling verzoek tot wraking gedaan van de voorzitter van de meervoudige strafkamer, [naam 1], alsmede van de bijzitters mrs. [naam 2] en [naam 3]. Dat verzoek is neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting. Daarop is het onderzoek ter terechtzitting geschorst totdat op het verzoek tot wraking is beslist.
1.2. De advocaat van verzoeker heeft bij brief van 13 juni 2008 een opmerking geplaatst bij het proces-verbaal ter terechtzitting van 2 juni 2008. Volgens hem is een bepaalde zinsnede in dat proces-verbaal geen correcte weergave van de woorden die de voorzitter van de meervoudige strafkamer op dat moment ter terechtzitting heeft gesproken. De wrakingskamer komt onder 4.3. op dit punt terug.
1.3. De leden van de meervoudige strafkamer hebben niet in de wraking berust. Zij hebben bij monde van de voorzitter op 19 juni 2008 schriftelijk commentaar op het wrakingsverzoek gegeven.
1.4. De wrakingskamer heeft het verzoek ter openbare terechtzitting van 26 juni 2008 behandeld. Daar is de advocaat van verzoeker verschenen en heeft hij het verzoek toegelicht aan de hand van een pleitnota. Eveneens is verschenen de officier van justitie, mr. I. Meulendijks, namens mr. I. Monsma. Zij heeft mondeling het standpunt van het Openbaar Ministerie weergegeven. De leden van de meervoudige strafkamer zijn niet verschenen.
1.5. Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.
2.1. Verzoeker wordt verdacht van - kort gezegd - belaging (artikel 285b Sr), gekwalificeerde diefstal (artikel 310 juncto 311 Sr) en een ander door geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander wederrechtelijk dwingen iets te doen (artikel 284 Sr).
2.2. In het proces-verbaal ter terechtzitting van 2 juni 2008 is onder meer het volgende opgenomen.
Na onderbreking voor beraad hervat de rechtbank het onderzoek en deelt de voorzitter het volgende mede:
De rechtbank merkt op dat de cd-rom waarop de vermeende voicemailberichten te horen zouden zijn, waarvan verdachte heeft betwist dat deze van hem afkomstig zijn, zich in het dossier bevindt en dat er nu afluisterapparatuur aanwezig is. Zijn de raadsman en de officier van justitie in de gelegenheid geweest om de cd-rom te beluisteren en zo nee, bestaat daar nu behoefte aan?
De officier van justitie antwoordt:
Ik heb daar geen behoefte aan. Beide aangevers zeggen dat zij de stem van verdachte herkennen en verdachte verklaart zelf bij de rechter-commissaris dat hij heeft gebeld.
De raadsman antwoordt:
Ik heb de cd-rom wel maar die heb ik vrijdagavond laat pas ontvangen. Ik heb evenwel aan het beluisteren geen behoefte.
Na onderbreking voor beraad hervat de rechtbank het onderzoek en deelt de voorzitter mede dat de rechtbank ambtshalve heeft besloten de betreffende cd-rom ter zitting te beluisteren.
Na het afluisteren van de cd-rom verklaart verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik herken mijn stem niet. Nu de oudste rechter mij vraagt of het mijn stem niet is, zeg ik u dat ik mij beroep op mijn zwijgrecht. Daar blijf ik bij.
Na onderbreking voor beraad hervat de rechtbank het onderzoek.
De voorzitter deelt mede, zakelijk weergegeven:
De rechtbank heeft besloten ook de cd-rom met daarop de voicemailberichten aan [betrokkene 1], die door verdachte worden bekend te zijn ingesproken, te beluisteren om te kunnen onderzoeken of er gelijkenis is tussen de stemmen op beide cd-roms.
Na het beluisteren van de juiste cd-rom verklaart verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik beroep mij op mijn zwijgrecht nu u mij vraagt of dit mijn stem is.
Na onderbreking voor beraad hervat de rechtbank het onderzoek en voert de voorzitter het woord, zakelijk weergegeven:
De rechtbank heeft beide cd-roms beluisterd. Zij heeft daarbij de stemmen die te horen zijn in beide geluidsfragmenten met elkaar vergeleken en zij heeft op basis van de thans voorliggende informatie de overtuiging gekregen dat het de stem van verdachte is die is te horen op beide cd-roms.
3. Het verzoek en het verweer
3.1. Verzoeker stelt dat de vaststelling van de meervoudige strafkamer, dat de stem op beide cd-roms de stem is van verzoeker, een conclusie is die zij slechts bij eindvonnis had mogen trekken. Door ter terechtzitting al expliciet kenbaar te maken dat is vastgesteld dat het verzoeker is die op beide cd-roms is te horen, heeft de meervoudige strafkamer al een definitief standpunt ingenomen over de beoordeling van een cruciaal en door verzoeker betwist bewijsmiddel. Daarmee hebben de leden van de meervoudige strafkamer tenminste de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid op zich geladen, te meer omdat de meervoudige strafkamer haar standpunt heeft kenbaar gemaakt zonder dat de verdediging de gelegenheid is geboden haar visie over het bewijs naar voren te brengen.
3.2. De leden van de meervoudige strafkamer berusten niet in het wrakingsverzoek en stellen het volgende. Blijkens artikel 338 lid 1 Sv mag de rechter de bewezenverklaring alleen funderen op wettige bewijsmiddelen. Als een der bewijsmiddelen noemt artikel 339 lid 1 Sv de eigen waarneming van de rechter, de waarneming die door de rechter bij het onderzoek ter terechtzitting door hem persoonlijk is geschied (artikel 340 Sv). In dit licht moet de gang van zaken met betrekking tot de behandeling van de bewuste cd-rom ter terechtzitting worden geplaatst. De rechtbank achtte zich gehouden de in het proces-verbaal van 2 juni 2008 beschreven gang van zaken te volgen om te voorkomen dat de advocaat eerst bij vonnis van de (eventuele) omvang van de bewijsvoering in kennis zou worden gesteld en zich daardoor “overvallen” zou hebben gevoeld, aangezien hij dan niet de kans zou hebben gehad zich over een bewijsmiddel (ter terechtzitting) uit te spreken.
3.3. De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting van 26 juni 2008 op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek ongegrond is. Het gaat in deze zaak om een weergave van de eigen waarneming van de meervoudige strafkamer, neergelegd in het proces-verbaal ter terechtzitting van 2 juni 2008. Die weergave is weliswaar in vrij stellige bewoordingen geschiedt, maar daarmee heeft de meervoudige strafkamer niet in strijd gehandeld met haar onpartijdigheid of onafhankelijkheid.
4. De motivering van de beslissing
4.1. Gelet op artikel 512 Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.3. In het proces-verbaal ter terechtzitting van 2 juni 2008 is opgenomen dat de rechtbank op basis van de toen voorliggende informatie de overtuiging heeft gekregen dat het de stem van verdachte is die is te horen op beide cd-roms. In zijn brief van 13 juni 2008 heeft de advocaat van verzoeker aangegeven dat de rechtbank zich op dit punt wat stelliger heeft uitgelaten, namelijk dat de rechtbank heeft vastgesteld dat het de stem van verdachte is die is te horen op beide cd-roms. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit verschil evenwel niet van doorslaggevend belang voor de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek. Er zijn goede gronden om aan te nemen dat met het gebruik van de woorden ‘de overtuiging hebben gekregen’ een stelliger standpunt is ingenomen dan met het gebruik van het woord ‘vastgesteld’, gelet op het feit dat het hier gaat om een strafzaak, waarin het uiteindelijk draait om de vraag of de tenlastegelegde feiten niet alleen wettig maar ook overtuigend zijn bewezen. De wrakingskamer zal de vraag of de tekst van het proces-verbaal juist is, gelet op het voorgaande, in het midden laten.
4.4. Vaststaat dat verzoeker in de tegen hem aanhangige strafzaak erkent dat hij aangeefster diverse malen heeft bedreigd door voicemailberichten in te spreken op haar telefoon. Eveneens staat vast dat verzoeker betwist dat hij betrokken is geweest bij de hem tenlastegelegde gekwalificeerde diefstal. Omdat verzoeker deze diefstal ontkent, is hij, zoals zijn advocaat tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek heeft betoogd, ter terechtzitting van 2 juni 2008 door de meervoudige strafkamer indringend ondervraagd. De wrakingskamer ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van dit betoog, dat door het proces-verbaal in hoofdlijnen bevestigd is. Voor het bewijs van de gekwalificeerde diefstal lijkt van cruciaal belang te zijn een aantal door verzoeker ingesproken en in het kader van de tegen hem aanhangig gemaakte strafzaak op cd–rom vastgelegde voicemailberichten. Om die reden heeft de meervoudige strafkamer ter terechtzitting van 2 juni 2008 ambtshalve besloten deze voicemailberichten ter terechtzitting te beluisteren, evenals een aantal voicemailberichten die zien op het eerste tenlastegelegde feit. Vervolgens heeft verzoeker zich op zijn zwijgrecht beroepen, waarna de meervoudige strafkamer zich heeft teruggetrokken voor beraad. Daarna heeft zij bij monde van de voorzitter aangegeven dat zij op basis van de voorliggende informatie de overtuiging heeft gekregen dat het de stem van verdachte is die is te horen op beide cd-roms.
4.5. De wrakingskamer is van oordeel dat de meervoudige strafkamer met deze laatstgenoemde bewoordingen een conclusie heeft getrokken. Van een beschrijving van een eigen waarneming kan bezwaarlijk worden gesproken. Die kan immers niet verder strekken dan dat de rechters een stem hebben gehoord die naar hun mening zozeer op die van verzoeker lijkt, dat zij de opname als bewijsmiddel bruikbaar achten. Volgens het proces-verbaal hebben zij echter geoordeeld dat het de stem van verzoeker is, die zij gehoord hebben. Daarmee zijn zij vooruitgelopen op de beoordeling van de op cd–rom vastgelegde voicemailberichten, terwijl het een cruciaal onderdeel betreft van de door de officier van justitie aangedragen bewijsmiddelen. Bovendien lijkt de meervoudige strafkamer door het trekken van een dergelijke conclusie - die geen nadere motivering bevat - geen ruimte meer te bieden aan een door de verdediging (eventueel) te initiëren tegenonderzoek naar de desbetreffende voicemailberichten. Ten slotte is in dit kader van belang dat de meervoudige strafkamer, voordat zij bedoelde conclusie trok, verzoeker op een directieve, indringende manier heeft ondervraagd, vervolgens ambtshalve is overgegaan tot het beluisteren van de cd-roms en uiteindelijk na raadkameroverleg tot de genomen conclusie is gekomen. Ook als ze slechts - zoals waarschijnlijk lijkt - heeft willen aangeven de eigen waarneming als bewijsmiddel bruikbaar te achten, waarop de verdediging om nader onderzoek kan vragen, zijn de woorden waarin dit is gebeurd, geduid mede in het licht van de eerdere indringende ondervraging over dit feit, zodanig dat daardoor bij verdachte de vrees dat de meervoudige strafkamer haar oordeel al heeft gevormd, objectief gerechtvaardigd is.
4.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking gegrond is en toegewezen dient te worden.
5.1. wijst toe het verzoek tot wraking van mrs. [naam 1], [naam 2] en [naam 3].
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.D.A. den Tonkelaar (voorzitter), J.P. Bordes en C. van Linschoten en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren uitgesproken op 3 juli 2008.
de griffier de voorzitter