Beschikking van 26 juni 2008
[verzoeker],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens,
thans verblijvende in P.I. Arnhem - HvB De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16 te Arnhem,
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. H. Bakker te Amsterdam,
1. [naam 1],
2. [naam 2],
3. [naam 3],
in hoedanigheid van respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank in de strafzaak onder parketnummer 09/749206-07 van het openbaar ministerie tegen verzoeker voornoemd.
1.1. Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 21 mei 2008
- het verweerschrift van 27 mei 2008
- het commentaar van de Officier van Justitie van 25 juni 2008
- de mondelinge behandeling op 26 juni 2008
1.2. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Bakker aangevoerd dat hij niet namens zijn cliënt afstand doet van het recht om op de zitting van de wrakingskamer te verschijnen. Vervolgens heeft mr. Bakker het wrakingsverzoek toegelicht voor zover dit is gegrond op de gang van zaken die blijkt uit het proces-verbaal ter terechtzitting van 17 april 2008. Daarop heeft de wrakingskamer zich teruggetrokken voor beraad en na een schorsing als haar mening uitgesproken dat verzoeker niet in zijn belangen is geschaad als hij niet wordt gehoord ter zitting van de wrakingskamer. Daarop heeft de wrakingskamer mondeling uitspraak gedaan.
2.1. Verzoeker wordt verdacht van - kort gezegd - medeplegen van mensensmokkel (artikel 197a Sr) en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (artikel 140 Sr).
2.2. De strafzaak tegen verzoeker is door de meervoudige strafkamer van de rechtbank ’s-Gravenhage, zitting houdende te Arnhem, (onder meer) pro forma behandeld ter terechtzitting van 14 februari 2008. Op die zitting is het onderzoek van de zaak geschorst tot de terechtzitting van 17 april 2008 en is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het doen horen van getuigen. Daarbij is aan verzoeker en zijn advocaat te kennen gegeven dat de zitting van 17 april 2008 wederom een pro forma karakter zal dragen, aangezien de onderzoekswensen zijn behandeld en niet verwacht hoeft te worden dat de rechter-commissaris al een aanvang heeft genomen met de getuigenverhoren.
2.3. In overleg met zijn cliënt heeft de advocaat van verzoeker vervolgens besloten niet ter terechtzitting van 17 april 2008 te verschijnen.
2.4. In het proces-verbaal ter terechtzitting van 17 april 2008 is onder meer het volgende opgenomen.
De raadsman van verdachte, mr. H. Bakker, advocaat te Amsterdam, heeft schriftelijk laten weten niet aanwezig te zullen zijn bij de zitting van heden.
De voorzitter vermaant verdachte oplettend te zijn op wat hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De voorzitter merkt op, zakelijk weergegeven:
(…) Uw advocaat heeft een brief gestuurd waarin staat dat hij vandaag niet aanwezig zal zijn. Wist u dat?
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ja, dat wist ik. U houdt mij een foto voor en vraagt mij wie dat is. Ik kan u zeggen dat ik dat ben. (…)
De officier van justitie merkt op dat zij het origineel van de foto in haar bezit heeft en zij legt dit over aan de rechtbank. (…)
De voorzitter merkt op:
Er was verwarring over wie u bent. De vraag was of u [verzoeker] bent en of [verzoeker] [naam 4] is. De foto die ik u zojuist voorhield en waarvan u zelf zegt dat u dat bent is getoond aan [betrokkene 1]. Hij zegt dat de man op de foto [naam 4] is. Kent u [betrokkene 1]?
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Nee, ik ken geen [betrokkene 1]. Ik zou graag geconfronteerd willen worden met die persoon. Die man ziet die foto en noemt mijn naam. Als ik hem in zijn gezicht kan zeggen dat ik niet die persoon ben die hij zegt dat ik ben dan hoef ik hier niet steeds meer te komen. Die persoon beweert dat hij mij kent.
De officier van justitie betoogt, zakelijk weergegeven:
De meneer waar het nu over gaat, [betrokkene 1], is op dit moment in dit gebouw aanwezig. Hij zit beneden vast in de cellengang. De confrontatie zou nu dus plaats kunnen vinden. (…)
Na schorsing voor beraad deelt de rechtbank bij monde van de voorzitter mee dat de rechtbank heeft nagedacht over het verzoek van de verdachte om een confrontatie met [betrokkene 1].
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik trek mijn verzoek in. Mijn advocaat heeft gezegd dat ik nergens om hoefde te vragen en niets moest doen. Ik trek daarom mijn verzoek in.
De officier van justitie betoogt, zakelijk weergegeven:
In reactie op het intrekken van het verzoek door verdachte wil ik opmerken dat verdachte, terwijl de rechtbank aan het raadkameren was, vreselijk moest zweten en direct zei dat hij het verzoek wilde intrekken. De tolk kan dit bevestigen.
3. Het verzoek en het verweer
3.1. Verzoeker stelt dat de meervoudige strafkamer op een voor hem cruciale vraag in zijn strafzaak, te weten ‘is hij de “[naam 4]” waar politie en justitie hem voor houden’, heeft ondervraagd buiten aanwezigheid van rechtskundige bijstand. Dit is een flagrante inbreuk op het recht van iedere verdachte op rechtsbijstand ingevolge artikel 6 EVRM en artikel 28 Sv. en daarmee in strijd met een eerlijke procesvoering. Dit geldt te meer nu op de daaraan voorafgegane pro forma zitting van 14 februari 2008 aan de advocaat van verzoeker uitdrukkelijk te kennen is gegeven dat de volgende zitting een pro forma karakter zou dragen. De aanwezigheid van verzoeker en zijn advocaat op die volgende zitting zou, behoudens verzoeken tot het verrichten van nadere onderzoekshandelingen van de zijde van verzoeker, weinig zinvol zijn.
3.2. De leden van de meervoudige strafkamer berusten niet in het wrakingsverzoek en stellen daartoe het volgende. In het dossier is sprake van een persoon die [naam 4] wordt genoemd. Verzoeker heeft steeds ontkend die [naam 4] te zijn. Bij het onderzoek naar de identiteit van [naam 4] heeft de politie in het opsporingsonderzoek gebruik gemaakt van een foto, die ter terechtzitting is getoond aan verzoeker. Hem is toen gevraagd wie daarop is afgebeeld. De rechtbank heeft de foto aan verzoeker getoond omdat zij zich weer gesteld zag voor de vraag of jegens verzoeker nog steeds sprake was van ernstige bezwaren die een voortduring van zijn voorlopige hechtenis rechtvaardigden. Omdat de voorlopige hechtenis al lange tijd loopt, verzoeker herhaalde malen heeft ontkend [naam 4] te zijn en omdat over de identiteit van [naam 4] een aanvullend proces-verbaal was ontvangen, heeft de rechtbank, voordat de voorlopige hechtenis nogmaals werd verlengd, getoetst of de bij de identificatie gebruikte foto inderdaad een foto van verzoeker was. Daarmee is slechts de vraag beantwoord of de afgebeelde persoon verzoeker is. Geenszins is daarmee de vervolgvraag beantwoord, te weten of verzoeker ook [naam 4] is. De rechtbank heeft dan ook geen blijk gegeven van enige vooringenomenheid, noch is sprake van een flagrante inbreuk op het recht van verzoeker op rechtsbijstand. Immers, die bijstand heeft verzoeker wel en het feit dat de advocaat niet ter terechtzitting aanwezig was, maakt dat niet anders.
3.3. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek ongegrond is. Ter terechtzitting van 17 april 2008 heeft verzoeker uit eigen beweging, nadat hem uitdrukkelijk de cautie was gegeven, gereageerd op overgelegde stukken. Uit niets blijkt dat de leden van de meervoudige strafkamer in strijd met hun onpartijdigheid of onafhankelijkheid hebben gehandeld.
4. De motivering van de beslissing
4.1. Gelet op artikel 512 Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Vaststaat dat tijdens de pro forma behandeling van de strafzaak tegen verzoeker ter terechtzitting van 14 februari 2008 aan verzoeker en zijn advocaat is medegedeeld dat de volgende zitting (op 17 april 2008 ) wederom een pro forma karakter zou dragen. Aangenomen kan worden dat verzoeker en zijn advocaat daarbij te kennen is gegeven dat, zoals de advocaat van verzoeker tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verklaard, hun aanwezigheid op die zitting weinig zinvol zou zijn. Daarop heeft de advocaat van verzoeker besloten niet ter terechtzitting van 17 april 2008 te verschijnen.
4.4. Voorts staat vast dat tijdens de pro forma zitting van 17 april 2008 door de leden van de meervoudige strafkamer aan verzoeker buiten aanwezigheid van zijn advocaat verschillende vragen zijn gesteld, zoals hiervoor onder 2.4. weergegeven. Naar het oordeel van de wrakingskamer zien deze vragen op een essentieel onderdeel van de strafzaak tegen verzoeker. Het gaat namelijk om de vraag of verzoeker dezelfde persoon is als “[naam 4]”, degene die in de processen-verbaal van politie als een van de hoofdverdachten in het gehele onderzoek wordt aangemerkt en die door de opsporingsambtenaren wordt vereenzelvigd met verzoeker.
4.5. Ter terechtzitting van 14 februari 2008 was medegedeeld dat de zitting van 17 april 2008 een pro forma karakter zou hebben en het onderzoek was overgedragen aan de rechter-commissaris. Op grond hiervan mochten verzoeker en zijn advocaat verwachten dat ter terechtzitting van 17 april 2008 geen onderzoek - in welke zin dan ook - zou plaatsvinden. Desondanks heeft de meervoudige strafkamer, nadat de cautie was gegeven en er dus geen sprake meer was van louter het verifiëren van de personalia van verzoeker, op een essentieel onderdeel een vraag gesteld. Vervolgens is zij daarop doorgegaan en heeft zij zich teruggetrokken om te gaan raadkameren over het voorstel van de officier van justitie om op die pro forma zitting een confrontatie te laten plaatsvinden. Een en ander terwijl zij, gezien haar mededeling ter terechtzitting van 14 februari 2008, direct had moeten aangeven dat een inhoudelijke behandeling niet aan de orde was. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de meervoudige strafkamer hiermee het beginsel van fair trial, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM, geschonden. Daardoor heeft bij verzoeker naar objectieve maatstaven beoordeeld de gerechtvaardigde vrees kunnen ontstaan dat hem een eerlijk proces wordt onthouden.
4.6 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het verzoek tot wraking gegrond is en toegewezen dient te worden.
5.1. wijst toe het verzoek tot wraking van mrs. [naam 1], [naam 2] en [naam 3].
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.D.A. den Tonkelaar (voorzitter), J.P. Bordes en C. van Linschoten en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2008 in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren, terwijl deze beschikking schriftelijk is vastgelegd op 1 juli 2008.
de griffier de voorzitter