ECLI:NL:RBARN:2008:BD7284

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/801402-07
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair voor mishandeling met werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 2 juni 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een militair, die werd beschuldigd van mishandeling. De verdachte, een korporaal, was op 8 september 2007 in Zwolle betrokken bij een incident waarbij hij een of meer personen, waaronder slachtoffer 1, heeft geslagen, gestompt en/of geschopt, wat resulteerde in letsel en pijn voor de slachtoffers. De officier van justitie eiste een werkstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis. Tijdens de zitting op 19 mei 2008 werd de zaak behandeld, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. ing. M.J. Jansma. De militaire kamer verwierp zowel het ontvankelijkheidsverweer van de verdediging als het beroep op noodweerexces. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde, aangezien hij ervoor had gekozen om de confrontatie aan te gaan in plaats van zich terug te trekken. De militaire kamer hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur, die binnen een jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis moest worden voltooid. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was gemotiveerd. De uitspraak is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
PROMIS
Sector strafrecht
Militaire kamer
Parketnummer : 05/801402-07
Datum zitting : 19 mei 2008
Datum uitspraak : 02 juni 2008
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
rang of stand : korporaal.
rnr. : 85.08.16.154,
laatstelijk ingedeeld bij : staf-en verzorgingseskadron 42 tankbataljon te Steenwijk,
raadsman : mr. ing. M.J. Jansma, advocaat te Zwolle – Lelystad.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 08 september 2007 te Zwolle opzettelijk mishandelend een of meer personen (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]), heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt, waardoor deze letsel hebben/heeft bekomen en/of pijn hebben/heeft ondervonden;
art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
2a. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 19 mei 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. ing. M.J. Jansma, advocaat te Zwolle - Lelystad.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen [slachtoffer 1], geboren op [geboorteplaats], wonende te [woonplaats].
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren subsidiair 20 (twintig) dagen vervangende hechtenis. Voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie gesteld dat deze vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De officier van justitie verzoekt daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2b. Ontvankelijkheid officier van justitie
Ontvankelijkheidsverweer.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de officier van justitie in zijn vordering niet ontvankelijk verklaard dient te worden. Aan deze stelling heeft hij – zakelijk weergegeven- ten grondslag gelegd dat de belangen van de verdachte op een eerlijk proces op grove wijze veronachtzaamd zijn, omdat door verbalisant [verbalisant 1] in een proces-verbaal van bevindingen van 09 oktober 2007 in antwoord op een vraag van de rechter-commissaris is gerelateerd dat van de mishandeling geen camerabeelden zijn veiliggesteld, terwijl dit in werkelijkheid wel het geval is geweest.
Beoordeling van het verweer.
De militaire kamer volgt de raadsman niet in dit betoog. Ter zitting heeft de verbalisant verklaard dat hij weliswaar naar aanleiding van deze vraag van de rechter-commissaris geen zelfstandig onderzoek heeft gedaan naar de beschikbaarheid van deze videobeelden, doch dat hij in eerdere instantie van de wachtcommandant had gehoord dat deze beelden niet veilig waren gesteld en op deze verklaring is afgegaan en aldus tot zijn proces-verbaal is gekomen. Gelet daarop, alsmede gezien het feit dat deze beelden blijkens het in dezen opgemaakte eindproces-verbaal wel beschikbaar waren en alsnog – zij het in latere instantie – boven water zijn gekomen en de raadsman van verdachte in de gelegenheid is gesteld deze beelden te bezien, is geen sprake van een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen tekort is gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak. Het Openbaar Ministerie is derhalve wel ontvankelijk, nu ook geen andere omstandigheden zijn gebleken of aannemelijk zijn geworden die aan deze ontvankelijkheid in de weg staan.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Partiele vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsman, is de militaire kamer van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 2] heeft geslagen of gestompt en dat voorts onvoldoende overtuigend is bewezen dat hij deze aangever heeft geschopt. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring
Op grond van de bekennende verklaring van de verdachte ter zitting , de aangifte van het slachtoffer en de medische verklaringen, acht de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op of omstreeks 08 september 2007 te Zwolle opzettelijk mishandelend een of meer persoonen (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]), heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt, waardoor deze letsel hebben/heeft bekomen en/of pijn hebben/heeft ondervonden
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
“mishandeling”
4b. De strafbaarheid van het feit
Noodweerverweer
Namens verdachte is een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces, hetgeen zou moeten leiden tot ontslag van rechtsvervolging. De raadsman heeft betoogd dat verdachte aangever [slachtoffer 1] een klap heeft gegeven, nadat verdachte eerst door een groep van vier man in de rug was geduwd en die [slachtoffer 1] vervolgens tot tweemaal toe de confrontatie met verdachte heeft gezocht. In die omstandigheden kon van verdachte niet worden verwacht dat hij opnieuw zijn aanvallers de rug zou toekeren en heeft hij zich door het geven van een klap verdedigd.
Beoordeling van het verweer
De militaire kamer verwerpt dit verweer. Uitgaande van de lezing van gebeurtenissen zoals door de raadsman gegeven, concludeert de rechtbank dat er geen sprake was van een noodweersituatie. Immers verdachte verklaart ter zitting dat hij weg had kunnen rennen toen hij oog in oog kwam te staan met aangever [slachtoffer 1]. Hij heeft zulks evenwel niet gedaan, maar heeft ervoor gekozen die [slachtoffer 1] te stompen. Dit maakt dat hij zich niet in een noodweersituatie heeft bevonden,
Bovendien strookt de verklaring van verdachte niet met zijn verklaring bij de Koninklijke Marechaussee. Destijds verklaarde hij dat hij uit kwaadheid vanwege het feit dat de vriendin van zijn broer werd geduwd, naar het groepje van die jongens is toegelopen en een van hen heeft geslagen. Weliswaar heeft verdachte betoogd onder druk van de Marechaussee tot deze verklaring te zijn gekomen, doch de militaire kamer houdt verdachte aan deze verklaring nu niet is gebleken of aannemelijk is geworden dat van het uitoefenen van onaanvaardbare druk sprake is geweest.
Het feit is derhalve strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Ook het namens verdachte gedane beroep op noodweerexces wordt door de militaire kamer verworpen. Er wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het noodweerverweer.
De verdachte is dan ook strafbaar.
6. De motivering van de sanctie
De officier van justitie heeft ter zake van mishandeling gerekwireerd tot een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren subsidiair 20 (twintig) dagen vervangende hechtenis.
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een ander tijdens het uitgaansleven op straat. Uitgaansgeweld, zoals hier aan de orde, leidt zowel bij slachtoffer, als in de maatschappij in het algemeen, in hoge mate tot gevoelens van onveiligheid. In het nadeel van de verdachte weegt de militaire kamer dat hij zich niet heeft weten te beheersen. Dat klemt te meer nu verdachte militair is.
In het voordeel van de verdachte heeft echter te gelden dat, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard, hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De militaire kamer is, gezien het voorstaande, van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf een gepaste en geboden strafrechtelijke reactie is.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] acht de militaire kamer niet van eenvoudige aard, nu deze onvoldoende is gemotiveerd en er geen specificaties zijn overgelegd, zodat de benadeelde partij in het onderhavige strafgeding in de vordering niet-ontvankelijk is. Mogelijk kan de benadeelde partij de schade verhalen via de burgerlijke rechter.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals omschreven onder punt 3.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Stelt vast dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 40 (veertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 20 (twintig) dagen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] wonende te [woonplaats]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door:
mr. E.A.A.M. Pfeil, vice-president, als voorzitter,
mr. M.F. Gielissen, rechter,
kol. mr. B.F.M. Klappe, militair lid,
in tegenwoordigheid van S.P. Visser, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze militaire kamer op 02 juni 2008.