ECLI:NL:RBARN:2008:BD6857

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
167226
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in geschil over internationale vervoerovereenkomst en aansprakelijkheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, is er een bevoegdheidsincident aan de orde. De eiseres, TRANSPORTBEDRIJF B.V., gevestigd te Herkenbosch, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden CURRIE EUROPEAN TRANSPORT B.V., FUJITSU-SIEMENS COMPUTERS GMBH en NORTHAMBER PLC. De kern van het geschil betreft de vraag of de rechtbank Arnhem bevoegd is om van de zaak kennis te nemen, gezien het feit dat er eerder een procedure in Duitsland aanhangig is gemaakt door CURRIE. De eiseres stelt dat de rechtbank Arnhem bevoegd is op basis van het CMR-Verdrag en de EEX-Verordening, terwijl CURRIE en FUJITSU-SIEMENS aanvoeren dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren omdat de Duitse procedure eerder is gestart. De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail onderzocht, waarbij onder andere is gekeken naar de plaats van inontvangstneming en aflevering van de goederen, en de relevante bepalingen van het CMR-Verdrag en de EEX-Verordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van CURRIE in Duitsland op 6 september 2007 is ingediend, terwijl de dagvaarding van de eiseres op 17 december 2007 is betekend. Dit roept de vraag op of de rechtbank Arnhem bevoegd is, gezien de eerdere procedure in Duitsland. De rechtbank heeft besloten dat verdere beslissingen worden aangehouden en dat partijen in de gelegenheid worden gesteld om hun standpunten verder toe te lichten. De zaak is op de rol geplaatst voor akte aan de zijde van CURRIE en FSC, en voor akte aan de zijde van de eiseres.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 167226 / HA ZA 08-358
Vonnis in incident van 18 juni 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] TRANSPORTBEDRIJF B.V.,
gevestigd te Herkenbosch, gemeente Roerdalen,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. P.M. Wilmink,
advocaat mr. J.M.E. Hamming te Drachten,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CURRIE EUROPEAN TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. P.F.W.A. van Dam te Rotterdam,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
FUJITSU-SIEMENS COMPUTERS GMBH,
gevestigd te 86199 Augsburg (Duitsland),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. A.T. Bolt,
advocaat mr. R.L. Latten te Rotterdam,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
NORTHAMBER PLC,
gevestigd te KT9 1 HS Chessington (Groot-Brittannië),
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Currie c.s. dan wel afzonderlijk Currie, FSC en Northamber genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte indiening producties van de zijde van [eiseres]
- de incidentele conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid van de zijde van Currie
- de incidentele conclusie van eis houdende exceptie van onbevoegdheid van de zijde van FSC
- de incidentele conclusie van antwoord van de zijde van [eiseres]
- de akte van Currie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is een wegtransportbedrijf. Currie is een transport- en vervoerbedrijf dat tevens tijdelijke opslag van goederen verzorgt.
2.2. FSC heeft Wincanton GmbH (hierna: Wincanton) de opdracht gegeven om 32 pallets bevattende 750 dozen elektronica (computers van het merk Fujitsu Siemens) van Augsburg (Duitsland) naar Weybridge Surrey (Groot-Brittannië) te vervoeren. Het transport diende plaats te vinden via België en Frankrijk. De computers moesten gelost worden bij Northamber. Wincanton heeft Currie de opdracht gegeven om voornoemd vervoer uit te voeren, waarna Currie de opdracht heeft uitbesteed aan [eiseres]. Currie heeft de vervoeropdracht mondeling verstrekt en heeft dit op 4 september 2007 per fax aan [eiseres] bevestigd.
2.3. Op 5 september 2007 heeft [eiseres] de computers in Augsburg (Duitsland) geladen. Tevens is een CMR-vrachtbrief opgemaakt.
2.4. Een deel van de lading (88 dozen met computers) is in de nacht van 5 op 6 september 2007 ontvreemd uit de trekker/koeltrailer van [eiseres], terwijl deze was geparkeerd op een parkeerterrein langs de snelweg A2/E314 in de buurt van Zolder (België). Op 6 september 2007 heeft [eiseres] aangifte gedaan van de diefstal. De waarde van de gestolen computers bedraagt ongeveer € 24.000,- excl. BTW. De resterende lading is op 6 september 2007 gelost bij Wincanton Mididata B.V. te Venlo.
2.5. Currie heeft op 6 september 2007 bij het Landgericht Augsburg te Duitsland (hierna: het Landgericht) een zogenaamde Klage tegen [eiseres] ingediend, waarin zij - kort gezegd - het Landgericht verzoekt vast te stellen dat [eiseres] gehouden is alle schade die is ontstaan en nog zal ontstaan uit en in verband met het vervoer van de computers van FSC op 5 september 2007 naar Groot-Brittannië te vergoeden.
2.6. Het Landgericht heeft bij beschikking van 10 september 2007 geoordeeld dat de gedaagde partij haar voornemen om zich te verweren binnen een fatale termijn van 3 weken vanaf de dag waarop de conclusie van eis is betekend via een advocaat schriftelijk dient mede te delen. Voorts is de termijn van dagvaarding - de tijdsruimte die moet liggen tussen de betekening van de conclusie van eis en de zittingsdag voor de mondelinge behandeling - bepaald op 6 weken.
2.7. Bij beslissing van 19 september 2007 heeft het Landgericht bepaald dat de gedaagde partij binnen een termijn van 3 weken vanaf de betekening van de beslissing een gevolmachtigde voor het in ontvangst nemen van stukken dient aan te wijzen, die in Duitsland woont of aldaar een kantoorruimte heeft, voor zover zij geen procesgemachtigde benoemt.
2.8. Op 17 december 2007 heeft [eiseres] Currie de dagvaarding in de hoofdzaak aan Currie doen betekenen.
2.9. Bij exploot van 7 januari 2008 heeft Currie de Klage van 6 september 2007 en de beide beschikkingen van het Landgericht van respectievelijk 10 en 19 september 2007 aan [eiseres] laten betekenen.
2.10. Op 8 april 2008 heeft het Landgericht een verstekvonnis gewezen, waarin de vordering van Currie, zoals onder 2.5. genoemd, is toegewezen.
3. De vordering in de hoofdzaak en de vordering en het verweer in het incident
3.1. [eiseres] vordert in de hoofdzaak
primair dat Currie c.s. in een eventuele schadevordering jegens haar niet-ontvankelijk zullen zijn, dan wel dat hun vorderingen worden afgewezen, althans dat [eiseres] niet aansprakelijk is jegens Currie c.s. ter zake van schade door Currie c.s. geleden met betrekking tot voornoemd transport,
subsidiair dat [eiseres] slechts beperkt aansprakelijk is overeenkomstig het bepaalde in artikel 23 juncto 25 van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (hierna: het CMR-Verdrag) jegens Currie c.s.
3.2. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat, nu Currie in het arrondissement Arnhem gevestigd is de rechtbank Arnhem op grond van artikel 31 van het CMR dan wel artikel 6 van de EG-Verordening 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: de EEX-Verordening) bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
3.3. Currie vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart omdat zij in Duitsland eerder een procedure aanhangig heeft gemaakt tegen [eiseres] over hetzelfde onderwerp en dezelfde schadeoorzaak als de vordering in de onderhavige (hoofd)zaak. Op grond van artikel 27, eerste lid van de EEX-Verordening dient de rechtbank zich onbevoegd te verklaren, althans de zaak aan te houden totdat de bevoegdheid van het Landgericht in Duitsland vaststaat.
3.4. FSC vordert eveneens dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en verwijst daarvoor allereerst naar hetgeen Currie met betrekking tot de reeds aanhangige procedure in Duitsland heeft opgeworpen zoals hiervoor onder 3.3. is vermeld. Zij stelt daarbij nog dat het Landgericht op grond van artikel 31 lid 1 sub b van het CMR-Verdrag bevoegd is en dat dit gerecht bovendien het eerst aangezochte gerecht in de zin van artikel 27 van de EEX-Verordening is. Voorts stelt FSC ten aanzien van de vordering van [eiseres] tegen FSC dat artikel 31, eerste lid van het CMR-Verdrag toepassing mist, omdat tussen partijen de bevoegdheid van de rechtbank Arnhem nimmer is overeengekomen. Voorts heeft FSC geen gewone verblijfplaats, hoofdzetel, filiaal of agentschap in het arrondissement Arnhem of elders in Nederland, zodat artikel 31, eerste lid sub a van het CMR-Verdrag ook daarom niet van toepassing kan zijn. Omdat zowel de plaats van inontvangstneming van de zending als de plaats voor aflevering niet in het arrondissement en evenmin in Nederland was gelegen, ontbreekt ook op grond van het bepaalde in artikel 31, eerste lid sub b van het CMR-Verdrag de bevoegdheid van de rechtbank Arnhem.
De rechtbank Arnhem kan volgens FSC evenmin haar bevoegdheid baseren op de grond dat Currie in het arrondissement Arnhem gevestigd is, nu aan de vereisten van artikel 6 lid 1 van de EEX-Verordening niet is voldaan. Immers de rechtbank Arnhem dient zich ten aanzien van de vordering tegen Currie – die wel in het arrondissement Arnhem gevestigd is – onbevoegd te verklaren, omdat het Landgericht ex artikel 31 van het CMR-Verdrag bevoegd is. Om diezelfde reden kan niet gezegd worden dat er tussen partijen vorderingen bestaan die vanwege hun nauwe band gelijktijdig moeten worden behandeld en berecht. Indien de rechtbank Arnhem zich ten aanzien van FSC wel bevoegd zou verklaren, bestaat de mogelijkheid dat er onverenigbare beslissingen worden genomen.
Subsidiair beroept FSC zich nog op artikel 28 van de EEX-Verordening, waarin is bepaald dat wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, het gerecht waar de zaak het laatst is aangebracht de uitspraak kan aanhouden.
3.5. [eiseres] verweert zich in het incident door te stellen dat Currie niet (althans niet tijdig) overeenkomstig artikel 30, eerste lid van de EEX-Verordening de zaak bij de Duitse rechter heeft aangebracht, althans dat de Duitse rechter ingevolge dat artikel onbevoegd is. Nu de stukken die zien op de zaak die door Currie in Duitsland aanhangig is gemaakt eerst bij exploot van 7 januari 2008 aan [eiseres] zijn betekend, terwijl [eiseres] Currie c.s. bij exploot van respectievelijk 17 en 21 december 2007 heeft gedagvaard, kan niet gesteld worden dat de procedure in Duitsland eerder aanhangig is gemaakt, aldus [eiseres].
4. De beoordeling in het incident
4.1. Voor beantwoording van de vraag of de Nederlandse rechter, en in het bijzonder deze rechtbank, bevoegd is om van het onderhavig geschil in de hoofdzaak kennis te nemen, moet eerst worden vastgesteld of het CMR-Verdrag, materieel en formeel, van toepassing is op de onderhavige vervoerovereenkomst.
4.2. Het toepassingsgebied volgt uit het eerste artikel van het CMR-Verdrag. De rechtbank stelt, op basis van hetgeen de partijen naar voren hebben gebracht, vast dat sprake is van een overeenkomst, anders dan om niet, voor vervoer van goederen over de weg, waarbij de plaats van inontvangstneming van de goederen (Augsburg (Duitsland)) en de plaats van aflevering (Weybridge Surrey (Groot-Brittannië)) zijn gelegen in twee verschillende landen. Beide landen zijn, in dit geval, partij bij het CMR-Verdrag. Het CMR-Verdrag is derhalve van toepassing op de vervoerovereenkomst.
4.3. Krachtens artikel 31, eerste lid van het CMR-Verdrag kunnen alle rechtsgedingen waartoe het aan het Verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft door de eiser, behalve voor de gerechten van de bij dit Verdrag partij zijnde landen, bij beding tussen partijen aangewezen, worden gebracht voor de gerechten van het land op het grondgebied waarvan: a) de gedaagde zijn gewone verblijfplaats, zijn hoofdzetel of het filiaal of agentschap heeft door bemiddeling waarvan de vervoerovereenkomst is gesloten,
b) de plaats van inontvangstneming der goederen of de plaats bestemd voor de aflevering der goederen, is gelegen; zij kunnen voor geen andere gerechten worden gebracht.
4.4. Nu partijen geen beding zijn overeengekomen waarin zij een gerecht aanwijzen dat bevoegd is te oordelen in geval van ontstane geschillen en Currie gevestigd is in Nijmegen kan de vordering op grond van voornoemd artikel in beginsel worden voorgelegd aan de rechtbank te Arnhem. Currie heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren omdat zij reeds voordat de onderhavige hoofdzaak aanhangig werd gemaakt een procedure in Duitsland tegen [eiseres] aanhangig heeft gemaakt.
4.5. Het tweede lid van artikel 31 van het CMR-Verdrag bepaalt dat wanneer in een rechtsgeding, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, een vordering aanhangig is voor een volgens dat lid bevoegd gerecht, of wanneer in een zodanig geding door een zodanig gerecht een uitspraak is gedaan, geen nieuwe vordering omtrent hetzelfde onderwerp tussen dezelfde partijen kan worden ingesteld, tenzij de uitspraak van het gerecht, waarvoor de eerste vordering aanhangig is gemaakt, niet vatbaar is voor tenuitvoerlegging in het land, waarin de nieuwe vordering wordt ingesteld.
4.6. Voor de vraag of deze rechtbank bevoegd is om over de vordering in de hoofdzaak te oordelen, is van belang welke procedure het eerst aanhangig was. Het CMR-Verdrag bevat geen specifieke bepaling aan de hand waarvan deze vraag dient te worden beantwoord. Dit brengt mee dat in zoverre teruggevallen dient te worden op de bepalingen van de EEX-Verordening, die in artikel 30 een specifiek toetsingskader kent voor deze kwestie. Op grond van het eerste lid van artikel 30 van de EEX-Verordening heeft te gelden dat de zaak in Duitsland is aangebracht op het moment dat het stuk dat het geding inleidt bij het gerecht wordt ingediend, mits eiser niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening aan de verweerder moest doen. Uit de bewoordingen van het eerste lid van artikel 30 EEX-Verordening volgt dat het moment van indiening van een zaak bepalend is voor de vraag of een zaak aanhagig is, mits is voldaan aan de voorwaarde die staat vermeld in het tweede deel van het eerste lid van het genoemde artikel.
De Klage is op 6 september 2007 ingediend bij het Landgericht. Dit betekent dat de zaak vanaf dat moment aanhangig is mits is voldaan aan hetgeen staat vermeld in het tweede deel van het eerste lid van artikel 30 EEX-Verordening.
4.7. Volgens [eiseres] heeft Currie niet voldaan aan die voorwaarde omdat zij de stukken pas op 7 januari 2008 aan [eiseres] heeft laten betekenen. Als gevolg hiervan is volgens [eiseres] de zaak niet althans niet tijdig bij het Landgericht aangebracht of is dat Landgericht niet bevoegd.
4.8. Currie en FSC hebben nog niet op dit verweer van [eiseres] hoeven reageren en zij zullen daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld. In verband hiermee zal de zaak op de rol worden geplaatst.
4.9. [eiseres] is nog niet in de gelegenheid geweest om zich uit te laten over de gevolgen van de uitspraak van het Landgericht en zij zal daartoe eveneens in de gelegenheid worden gesteld. In verband hiermee zal de zaak op de rol worden geplaatst.
4.10. Vanzelfsprekend mogen partijen over en weer reageren op de over en weer genomen akten.
4.11. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident
5.1. bepaalt dat de zaak op de rol van 16 juli 2008 wordt geplaatst voor akte aan de zijde van Currie en FSC in verband met hetgeen hiervoor in r.o. 4.8. is overwogen en voor akte aan de zijde van [eiseres] in verband met hetgeen hiervoor in r.o. 4.9. is overwogen,
in de hoofdzaak en in het incident
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op
18 juni 2008.
Coll. : BV