zaaknummer / rolnummer: 164717 / HA ZA 07-2051
1. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK NOORD-GRONINGEN U.A.,
gevestigd te Delfzijl,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RABO FINANCIERINGSMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseressen,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser,
advocaat mr. A.J.H. Rutten te Nijmegen,
[gedaagde],
wonende te Arnhem,
gedaagde,
advocaat en procureur mr. C.W. Langereis.
Eiseressen zullen hierna afzonderlijk Rabobank Noord-Groningen en Rabo Financieringsmaatschappij worden genoemd, dan wel gezamenlijk Rabobank. Gedaagde zal hierna [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 maart 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 18 april 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Rabobank Noord-Groningen heeft voor zich en als gevolmachtigde van Rabo Financieringsmaatschappij op 20 april 2005 met [gedaagde] een ‘overeenkomst doorlopend krediet’ gesloten (hierna de ‘overeenkomst’). Daarbij is een kredietlimiet vastgesteld van
€ 13.000,00.
2.2. Op de overeenkomst zijn van toepassing verklaard de ‘algemene voorwaarden voor
doorlopend krediet van de Rabobankorganisatie 2001’.
2.3. Artikel 16 van die voorwaarden bepaalt, voor zover hier van belang:
Het door de kredietnemer verschuldigde is terstond en zonder opzegging, ingebrekestelling of andere formaliteit opeisbaar:
- als de kredietnemer gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen maandtermijn, en na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen;
(…)
2.4. In verband met een achterstand in de betaling van meer dan twee maandtermijnen heeft Rabobank bij brief van 5 november 2005 [gedaagde] verzocht het achterstallige bedrag (€ 780,00) binnen 14 dagen over te maken. Tevens heeft Rabobank aangegeven dat indien het achterstallige bedrag niet binnen de gestelde termijn is ontvangen, de overeenkomst wordt opgezegd. [gedaagde] heeft hierop niet gereageerd.
2.5. Bij brief van 22 november 2005 heeft Rabobank [gedaagde] een termijn gesteld van vijf dagen om alsnog de achterstand te voldoen. Ook hierop heeft [gedaagde] niet gereageerd.
2.6. Bij brief van 14 december 2005 heeft Rabobank de overeenkomst met [gedaagde]
met onmiddellijke ingang beëindigd. Tevens is [gedaagde] gesommeerd € 12.872,60 exclusief contractuele rente per omgaande te voldoen. Op 9 januari 2006 heeft Rabobank nogmaals een brief met gelijke inhoud en strekking aan [gedaagde] gezonden. Vervolgens heeft Rabobank bij brief van 17 maart 2006, 3 januari 2007 en 19 oktober 2007 [gedaagde] gesommeerd alsnog tot betaling van het openstaande bedrag over te gaan. [gedaagde] is telkens niet tot betaling overgegaan.
2.7. In verband met een ontstane debetstand op een bij Rabobank aangehouden
bankrekening is [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 18 december 2006 van de kantonrechter te Arnhem veroordeeld tot betaling aan Rabobank van
€ 1.043,06, vermeerderd met de contractuele rente over € 829,64 vanaf 16 februari 2006 tot aan de dag der voldoening.
3. Het geschil
3.1. Rabobank vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen, met dien verstande dat indien zij aan Rabobank Noord-Groningen betaalt, zij ook ten aanzien van Rabo Financieringsmaatschappij zal zijn bevrijd, in hoofdsom een bedrag van € 15.136,95, vermeerderd met de variabele contractuele rente over dit bedrag van - op het moment van dagvaarden - 9,6% per jaar, vanaf 1 november 2007 tot aan de dag der algehele voldoening, voor zover dit percentage het ingevolge het Besluit Kredietvergoeding maximaal toegestane percentage niet te boven gaat. Tevens vordert Rabobank dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2. Rabobank legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen, voortvloeiend uit de overeenkomst. [gedaagde] is, ook na herhaaldelijke verzoeken en sommaties, in gebreke gebleven met het voldoen van de overeengekomen maandelijkse termijnen aan Rabobank. [gedaagde] is in verzuim geraakt en het openstaande saldo vermeerderd met rente is opeisbaar.
3.3. [gedaagde] voert op punten gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Niet in geschil is dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst een bedrag van
€ 13.000,00 in contanten heeft opgenomen. Bovendien staat vast dat [gedaagde] na drie maanden na het sluiten van deze overeenkomst is gestopt met betaling van de overeengekomen maandelijkse aflossingstermijnen aan Rabobank, zijnde € 260,00 per maand. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] in de nakoming van haar betalingsverplichtingen, voortvloeiend uit de overeenkomst, waarmee op de voet van artikel 16 van de algemene voorwaarden het door [gedaagde] verschuldigde volledig opeisbaar is geworden.
4.2. [gedaagde] stelt dat deze tekortkoming niet aan haar kan worden toegerekend. Zij voert daartoe het volgende aan. [gedaagde] is het slachtoffer geworden van een zogenaamde ‘moneyboy’. Deze jongen, volgens [gedaagde] [(naam)] geheten, heeft [gedaagde], nadat zij aanvankelijk door hem in de watten was gelegd, gedwongen tot het afsluiten van een lening bij enkele banken. Daarvoor kreeg zij van [(naam)] en een handlanger vervalste papieren zoals een salarisstrook en een huurcontract. Het geld dat [gedaagde] op deze wijze van Rabobank, en ook van Fortisbank, contant in handen kreeg, moest zij direct afstaan aan [(naam)]. Rabobank heeft op geen enkel moment kritische vragen gesteld aan [gedaagde]. Volgens [gedaagde] had het op de weg van Rabobank gelegen, op grond van eigen richtlijnen en wetgeving voor kredietinstellingen, om zorgvuldig en nauwkeurig de door [gedaagde] verstrekte gegevens te controleren. Door dit niet te doen heeft Rabobank, nog steeds volgens [gedaagde], in strijd gehandeld met de op haar rustende zware zorgplicht. Aldus heeft Rabobank zelf schuld aan het ontstaan van haar vordering.
4.3. De rechtbank verwerpt dit verweer. Ter comparitie heeft de [heer], gevolmachtigde van Rabobank, verklaard dat Rabobank werkt volgens vaste, door De Nederlandse Bank vastgestelde, richtlijnen, welke in de systemen van Rabobank zijn verwerkt. Voorts heeft hij aangegeven dat er sprake is van een drieledige toetsing. Er vindt een BKR-toetsing plaats, een toetsing op fraude (EVA) en onderzocht wordt of de aanvrager als vermist is geregistreerd. Alle toetsingen zijn door Rabobank conform deze richtlijnen verricht. [gedaagde] voldeed aan alle vereisten. [gedaagde] heeft een en ander niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee tevens vast dat Rabobank heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. Rabobank is aan de hand van de door [gedaagde] verstrekte bescheiden nagegaan of [gedaagde] voldoende kredietwaardig was. Daar gaat het immers om bij een kredietaanvraag. Van Rabobank kan in alle redelijkheid niet worden verlangd dat zij (mogelijke) discrepanties tussen bijvoorbeeld woonplaats en werkplaats van [gedaagde] en vestigingsplaats van de bank, alsmede de plaats van afgifte van de identiteitskaart van [gedaagde] uit eigener beweging gaat natrekken. Rabobank had op grond van de door [gedaagde] verstrekte gegevens geen reden het gevraagde krediet te weigeren.
4.4. [gedaagde] heeft voorts als onderdeel van haar verweer aangevoerd dat zij niet van het geld heeft geprofiteerd omdat zij dit direct aan een of meer derden heeft moeten afgeven nadat zij het geld contant bij Rabobank had opgehaald. Bovendien stond [gedaagde] voorafgaande aan en tijdens het aanvragen van het doorlopend krediet bij Rabobank onder grote druk en werd zij door [(naam)] en of diens vrienden met de dood bedreigd, althans met prostitutie van haarzelf en haar jongere zusje. Rabobank heeft de door [gedaagde] geschetste gang van zaken niet betwist. Een en ander betekent echter niet dat het tekortschieten niet aan [gedaagde] kan worden toegerekend. Hoe begrijpelijk de handelwijze van [gedaagde] gelet op de door haar geschetste omstandigheden mogelijk ook is, dit betreft geen feiten en omstandigheden die aan de zijde van [gedaagde] overmacht opleveren. Daarmee ligt het gevorderde voor toewijzing gereed. Voor vermindering of matiging van de vordering van Rabobank bestaat geen enkele grond.
4.5. [gedaagde] heeft voorts nog betoogd dat de kantonrechter te Arnhem bij vonnis van
18 december 2006 [gedaagde] reeds heeft veroordeeld tot betaling van € 829,64 exclusief rente en dat Rabobank dit bedrag thans nogmaals op haar tracht te verhalen. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. Zoals de [heer] ter comparitie heeft verklaard, zijn na het aangaan van de overeenkomst doorlopend krediet drie maandelijkse termijnen van
€ 260,00 betaald, welke zijn afgeschreven van de rekening-courant van [gedaagde] bij Rabobank. Daardoor is er een debetstand ontstaan op de betaalrekening. Deze debetstand maakte onderdeel uit van de vordering bij de kantonrechter. De onderhavige vordering ziet echter op het nog openstaande bedrag van het door [gedaagde] opgenomen krediet, zijnde
€ 13.000,00 exclusief rente. Van een dubbeltelling, zoals [gedaagde] stelt, is geen sprake.
4.6. Met betrekking tot de gevorderde variabele contractuele rente overweegt de rechtbank dat op de overeenkomst tussen partijen de Wet op het consumentenkrediet (WCK) van toepassing is. In afdeling 3 van hoofdstuk IV WCK is dwingend voorgeschreven dat geen andere of hogere kosten in rekening mogen worden gebracht dan die zijn toegestaan op grond van de bepalingen van die afdeling.
4.7. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- dagvaarding € 73,80
- vast recht € 340,00
- salaris procureur € 904,00 (2,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.317,80
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Rabobank te betalen, met dien verstande dat indien zij aan Rabobank Noord-Groningen betaalt, zij ook ten aanzien van Rabo Financierings- maatschappij zal zijn bevrijd, een bedrag van € 15.136,95 (vijftienduizendéénhonderdzesendertig euro en vijfennegentig eurocent), vermeerderd met de overeengekomen rente, met als maximum de krachtens art. 35 WCK ten hoogste toegelaten kredietvergoeding, over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 1 november 2007 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 1.317,80,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2008.