RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/666
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.A. Wellen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 21 december 2007.
Bij besluit van 29 augustus 2007 heeft verweerder de aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor reiskosten Nijmegen – Arnhem en overige kosten afgewezen omdat het geen uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten betreft.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 16 mei 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Wellen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E.R.M. Schlösser, werkzaam bij de gemeente Nijmegen.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat voor de kosten van dyslexie een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB beschikbaar is, namelijk de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Voor de reiskosten is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (hierna: Wmo) een voorliggende voorziening indien eiser wegens medische beperkingen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij eiser sprake is van een medische noodzaak.
In artikel 15, eerste lid, van de WWB is bepaald dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de WWB kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van paragraaf 2.2 bijstand verlenen, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
Ten aanzien van de kosten in verband met dyslexie
Zoals verweerder ook heeft aangegeven vindt er momenteel een discussie plaats of kosten die verband houden met dyslexie in het basiszorgverzekeringspakket thuis hoort. Het College voor zorgverzekeringen (hierna: CVZ) heeft al in 2006 de minister geadviseerd om de behandeling van ernstige dyslexie in het pakket op te nemen.
In een brief van 13 november 2007 (kenmerk: Z/VU-2812614) is door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de tweede kamer toegezegd dat diagnose en behandeling van ernstige dyslexie vanaf 2009 in het basispakket van de Zvw komt. Hiermee is de noodzaak van behandeling van dyslexie vastgesteld. Nu dit echter nog niet in het Zvw voorkomt, biedt de bijzondere bijstand uitkomst.
De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Zvw in deze als een toereikende en passende voorliggende voorziening heeft te gelden. Niet gezegd kan dan ook worden dat er, gelet op artikel 15 van de WWB, geen ruimte bestaat de hier bedoelde kosten via de bijzondere bijstand te vergoeden. Het besluit kan in zoverre dan ook geen standhouden.
Ten aanzien van de reiskosten
Verweerder wijst er in zijn verweerschrift op dat de Wmo met betrekking tot de reiskosten niet als een voorliggende voorziening kan worden beschouwd. Hiermee neemt verweerder in zoverre afstand van de grondslag van het bestreden besluit. Het besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
Verweerder betoogt in zijn verweerschrift dat de Wet Studiefinanciering 2000 (hierna: WSF 2000) als een voorliggende voorziening kan worden gezien. Eiser is immers 18 jaar geworden en ontvangt studiefinanciering via de WSF 2000. Naast de studiefinanciering heeft eiser een OV-studentenkaart ontvangen. Verweerder baseert zich hierbij op het advies van het Centraal indicatie orgaan zorg (CIZ) van 28 augustus 2007.
Dit nader ingenomen standpunt van verweerder vormt voor de rechtbank echter geen aanleiding de rechtsgevolgen van het hier aan de orde zijnde besluitonderdeel in stand te laten. Hiertoe acht de rechtbank doorslaggevend dat uit het advies van het CIZ onvoldoende duidelijk blijkt welke de redenen zijn waarom eiser gebruik zou kunnen maken van het openbaar vervoer. Daar komt nog bij dat bij het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het advies geen aandacht is geschonken aan eerdere aanvragen en de in dat kader afgegeven indicaties en evenmin informatie is ingewonnen bij de behandelaars van eiser. Een en ander klemt te meer nu het Regionaal indicatiestelling (RIO), de rechtsvoorganger van het CIZ, op 16 mei 2002, eiser op medische gronden heeft geïndiceerd voor de vergoeding van reiskosten voor de gehele schoolperiode. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen het middelbaar onderwijs en het voorgezet onderwijs. Voorts heeft drs. C.P.M.O. Op Heij in haar verklaringen van 20 juni en 12 november 2007, aangegeven dat eiser niet in staat is met het openbaar vervoer te reizen. Het CIZ heeft de hiervoor vermelde informatie ten onrechte niet in zijn advies betrokken zodat dit advies niet voldoet aan de eisen van inzichtelijkheid en volledigheid. Verweerder heeft dit advies dan ook niet ten grondslag kunnen leggen aan zijn hiervoor vermelde standpunt. De rechtbank acht hierbij tevens van belang dat eiser niet valt onder een van de situaties die genoemd zijn in de Regeling Studiefinanciering 2000 (Staatscourant 1 september 2000, nr. 169, pag. 23) of in de Beleidsregel Toepassing Hardheidsclausule aanvullende voorziening OV-studentenkaart (Staatscourant 1 september 2005, nr. 169, pag. 16) en derhalve niet in aanmerking kan komen voor een vergoeding in geld in plaats van de OV kaart.
Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met 7:12, van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op
€ 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,- en wijst de gemeente Nijmegen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van R. Bosman-Loonstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2008.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 27 juni 2008