Parketnummer : 05/930286-06
Datum zitting : 11 mei 2007, 9 november 2007, 7 maart 2008 en 13 juni 2008
Datum uitspraak : 27 juni 2008
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 10 juli 2006 te Bennekom, gemeente Ede, (telkens) buiten echt ontuchtige handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten (telkens) het met de penis en/of een of meer vingers en/of de tong binnendringen in de vagina en/of likken aan en/of betasten van de vagina en/of
met de tong binnendringen in de mond en/of betasten van de borsten en/of laten aftrekken, althans laten betasten, van zijn, verdachtes, penis, heeft gepleegd met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt.
Artikel 245 Wetboek van Strafrecht.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 13 juni 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 200 uren werkstraf subsidiair 100 dagen hechtenis (met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht).
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent dat hij seksueel contact heeft gehad met [slachtoffer] en de verdediging is van mening dat de tenlastegelegde ontuchtige handelingen niet wettig en overtuigd zijn bewezen. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd:
Slecht onderzoek
De verdediging heeft aangevoerd dat het onderzoek zeer onzorgvuldig is uitgevoerd. Ondanks het verzoek van de raadsman is het onderzoek niet verricht door de rijksrecherche, maar door Bureau Interne Zaken. De verbalisanten en het openbaar ministerie leden aan een tunnelvisie. Dit had tot gevolg dat verdachte zeer kritisch is ondervraagd terwijl de aangeefster en de getuigen onvoldoende kritisch zijn ondervraagd. De tijdstippen waarop gebeurtenissen plaatsgevonden zouden hebben, zijn onvoldoende vastgelegd waardoor geen waarde kan worden gehecht aan de tijdlijn die deel uitmaakt van het dossier. Verder zat aangeefster tijdens het doen van de aangifte te lachen en te SMS-en en bladerde haar moeder in haar aantekeningen en een agenda. Voorts blijkt niet uit het dossier dat [slachtoffer] de slaapkamer van verdachte juist heeft beschreven. Ook zou verdachte illegaal zijn afgeluisterd door de politie. De rechtbank diende wakker te worden en zou de getuige [getuige 1] vooringenomen hebben gehoord.
Betrouwbaarheid van de aangeefster
[slachtoffer] heeft een verhaal verzonnen en kon nadat zij het verhaal aan haar mentrix had verteld niet meer terug. De verdediging twijfelt aan de geestelijke vermogens van [slachtoffer] omdat zij haar verzonnen verhaal blijft volhouden en betwist de betrouwbaarheid van haar verklaringen. Voorts heeft de verdediging gewezen op vreemde en tegenstrijdige verklaringen die zouden zijn afgelegd door [slachtoffer]. De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek afgewezen om de verklaringen van [slachtoffer] te laten beoordelen door een deskundige.
Betrouwbaarheid van de getuigen
De getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] zijn na de beschuldiging van [slachtoffer] in paniek geraakt waardoor zij verdachte verkeerd hebben begrepen tijdens de (telefoon)gesprekken die zij met hem hadden. Verder hebben de getuigen contact met elkaar gehad en elkaar beïnvloed waardoor hun getuigenverklaringen onbetrouwbaar zijn. Verdachte heeft aan [getuige 3] bekend dat hij is vreemdgegaan met een andere vrouw en deze bekentenis hebben de getuigen ten onrechte gekoppeld aan het verzonnen verhaal van [slachtoffer].
Alibi
Door de verdediging wordt op 12 juni 2008 om 16.18 uur een ongedateerde brief van [getuige 1] naar de rechtbank gefaxt. Daarin verklaart de getuige [getuige 1] dat zij op 10 juli 2006 door verdachte naar Ikea in Duiven is gereden. Om 09.30 uur zouden zij weg zijn gereden waarna zij om ongeveer 11.00 uur terug waren in Wageningen . Op verzoek van de verdediging is [getuige 1] door de rechtbank gehoord waarbij zij heeft verklaard dat zij met [verdachte] tussen 09.15 uur en 09.30 uur vanuit Wageningen naar Duiven is vertrokken. De getuige heeft verder verklaard dat zij maandelijks de verjaardagen van het personeel van de kalander van het afgelopen jaar overneemt op de kalander van het lopende jaar. Daarbij zou zij eind mei 2007 hebben ontdekt dat zij met verdachte op 30 juni 2006 een afspraak had om naar Ikea te gaan. Deze afspraak zou in verband met een (her)examen zijn verzet naar 10 juli 2006 te 09.30 uur. Verdachte reageerde normaal op de mededeling van de getuige dat zij 10 juli 2006 samen naar Ikea waren geweest. De getuige weet niet meer wanneer zij voormelde brief naar de raadsman van verdachte heeft gestuurd, maar dat zou in de periode geweest zijn dat zij ontdekte dat zij op 10 juli 2006 met verdachte naar Ikea was geweest. Verder heeft zij haar schriftelijke verklaring bevestigd.
De schriftelijke verklaring van [getuige 5]
Ter terechtzitting heeft de verdediging een schriftelijke verklaring van [getuige 5] overgelegd. Zij heeft ten kantore van de raadsman verklaard dat [slachtoffer] eerder een vriendje zou hebben gehad, waarmee zij geslachtsgemeenschap zou hebben gehad. [getuige 5] zou verdachte niet zelf hebben horen zeggen dat hij seks met [slachtoffer] zou hebben gehad, maar zij zou dit verondersteld hebben omdat [slachtoffer] dit aan haar had verteld voordat zij met verdachte belde. De woorden: “Hij gebruikte letterlijk het woord seks” kloppen dan ook niet. Verder zou [slachtoffer] zelf hebben bedacht dat het “een andere [verdachte] zou zijn geweest” en zou zij voor de zomervakantie met [getuige 5] over een abortuskliniek hebben gesproken. Op de achterkant van een tweede brief van de raadsman beantwoordt [getuige 5] de vraag of zij verdachte heeft horen zeggen: “Dat als [slachtoffer] dacht dat zij zwanger was van hem, dat zij abortus moest laten plegen”. Zij schrijft: “Ik heb [verdachte] het wel horen zeggen, maar of het ook om hem ging dat weet ik niet. Ik begin nu nog meer te twijfelen aan wat [slachtoffer] mij destijds heeft verteld. Ook omdat u mij andere dingen heeft verteld.
De rechtbank begrijpt dat de verdediging deze verklaring in het geding heeft gebracht om de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] aan te tonen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie is van mening dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn en worden ondersteund door mededelingen die verdachte aan de getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] heeft gedaan. De verklaringen van de getuigen zijn betrouwbaar omdat de politie hen kort na 17 oktober 2006 heeft gehoord.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte was tussen 1 juni en 10 juli 2006 een politieambtenaar van 44 jaar. Hij woonde in deze periode aan de [adres] te [woonplaats]. Hij ontmoette [slachtoffer] (verder [slachtoffer]) op 31 december 2004 bij zijn vriendin [getuige 3]. [getuige 3] was de vriendin van [getuige 2]. [slachtoffer] de dochter van [getuige 2]. De ouders van [slachtoffer] zijn gescheiden en [slachtoffer] kwam voor hulp en voor een luisterend oor naar verdachte. Verdachte wist dat [slachtoffer] 14 jaar is. Verdachte heeft in juni 2006 een laptop voor [slachtoffer] geregeld. [slachtoffer] kwam in de maanden juni en juli 2006 twee of drie keer bij verdachte thuis voor de aankoop van die laptop. Verder is [slachtoffer] bij verdachte thuis geweest om muziek te bewerken op zijn computer. Ook op de dag dat [slachtoffer] naar Italië ging, heeft verdachte haar in zijn flat binnengelaten. [slachtoffer] is in de periode van 1 juni 2006 tot 10 juli 2006 een aantal keren alleen bij verdachte in zijn flat geweest. Verdachte is op 17 oktober 2006 door [getuige 3] gebeld terwijl hij aan het werk was. Het telefoontje is door het bureau doorverbonden. [slachtoffer] is geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
De rechtbank acht verder de inhoud van de volgende getuigenverklaringen en schriftelijke bescheiden van belang:
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 29 juni 2006 voor het eerst seksueel contact heeft met verdachte. In de woning van verdachte heeft verdachte haar gestreeld, gevingerd en hebben zij getongzoend. [slachtoffer] noteerde op 29 juni 2006 in haar agenda “naar [verdachte]” en “? + ? = …”. Deze seksuele handelingen heeft verdachte ook op 30 juni en 6 juli 2006 met [slachtoffer] gepleegd. Op de dag dat [slachtoffer] op vakantie ging (10 juli 2006) heeft verdachte gemeenschap gehad met [slachtoffer]. Bij binnenkomst in de woning van verdachte begonnen verdachte en [slachtoffer] direct te tongzoenen. Verdachte voelde aan haar borsten, billen en haar kruis. Zij zijn naar de slaapkamer gegaan waar verdachte [slachtoffer] zoende en vingerde en [slachtoffer] verdachte aftrok. Verdachte heeft [slachtoffer] gebeft. Verdachte heeft met instemming van [slachtoffer] zijn penis in de vagina van [slachtoffer] gebracht en gemeenschap met haar gehad. Nadat [slachtoffer] tegen verdachte zei dat het haar pijn deed, haalde verdachte zijn penis uit haar vagina. Verdachte heeft het condoom van zijn penis afgehaald. Vervolgens raakte verdachte weer opgewonden en heeft hij zijn penis weer in de vagina van [slachtoffer] gebracht. Op verzoek van [slachtoffer] heeft verdachte zijn penis teruggetrokken en het gebruikte condoom weer omgedaan. Vervolgens heeft verdachte met [slachtoffer] geneukt tot hij klaar kwam. Verdachte deed het condoom, waarin sperma zat af, legde er een knoop in en legde het op de grond. [slachtoffer] noteerde op 10 juli 2006 in haar agenda “Naar [verdachte]” waarbij [verdachte] is doorgestreept en daarachter staat “[getuige 5]”. Op 17 oktober 2006 heeft [slachtoffer] met verdachte gebeld. Verdachte heeft toen verzonnen dat [slachtoffer] tegen haar moeder kon vertellen dat het om een andere [verdachte] ging.
[getuige 2], de moeder van [slachtoffer] heeft op 23 oktober 2006 verklaard dat [slachtoffer] sinds de scheiding boos was op haar vader. Zij ging regelmatig met verdachte om. Zij heeft aan verdachte voorgesteld een soort tweede vader voor [slachtoffer] te zijn. Op dinsdag 17 oktober 2006 heeft [getuige 2] een tien minutengesprek gehad met de mentrix van [slachtoffer]. Op die dag heeft verdachte [getuige 2] gebeld. Hij vertelde dat het belangrijk was en dat hij ergens van beschuldigd zou worden. Hij wist dat [getuige 2] een gesprek met de mentrix van [slachtoffer] zou hebben. Verdachte vertelde haar dat het niet waar was omdat het een andere [verdachte] zou zijn geweest. Hij vroeg wat [slachtoffer] allemaal had verteld. Verdachte vertelde dat er iets voorgevallen was met iemand maar dat hij het niet was. [slachtoffer] had er niet zo veel last van, maar had hem wel in vertrouwen genomen. Voorafgaand aan het mentorgesprek heeft [getuige 2] aan [slachtoffer] gevraagd of zij nog iets moest weten. [slachtoffer] vertelde haar toen dat zij met een oudere man naar bed was geweest. Na een stilte zei [slachtoffer] dat het [verdachte] was. Voor [getuige 2] was het duidelijk dat het Verdachte was. Verdachte belde dezelfde avond [getuige 2] op en zei dat hij wat uit te leggen had. Verder vroeg hij of hij langs mocht komen. [getuige 2] wees dit af. Toen [getuige 2] tegen Verdachte zei dat hij drie keer seks heeft gehad met [slachtoffer], reageerde hij verbaasd en zei dat het maar één keer is geweest. Ook vroeg verdachte om barmhartig te zijn omdat zijn baan en kinderen op het spel stonden. [getuige 3] heeft haar dezelfde avond gebeld en heeft tegen haar gezegd dat verdachte aan haar had toegegeven dat hij een seksuele relatie met [slachtoffer] heeft gehad.
[getuige 3] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] in juni 2006 naar verdachte zag kijken en zij toen dacht dat [slachtoffer] verliefd was op verdachte. Zij zei tegen verdachte dat hij zijn gesprekken met [slachtoffer] moest stoppen omdat [slachtoffer] anders gekwetst zou worden, maar hij vond dat maar onzin. Op maandag 23 oktober 2006 verklaarde [getuige 3] dat [getuige 2] haar de dinsdag ervoor (17 oktober 2006) had verteld dat verdachte met [slachtoffer] naar bed was geweest. Zij heeft verdachte opgebeld. Verdachte heeft toen tegen [getuige 3] verteld: “Ik was al bang dat dat zo zou gebeuren, maar ik was dat niet. Dat was een ander. [slachtoffer] is met een ander naar bed geweest met dezelfde naam”. [getuige 3] geloofde verdachte. In een daaropvolgend telefoongesprek heeft verdachte tegen haar gezegd: “Ik heb het gedaan. Ik weet niet waarom ik het gedaan heb”. Verdachte heeft tegen [getuige 3] gezegd dat hij twee keer met [slachtoffer] had gezoend en één keer met [slachtoffer] naar bed was geweest. Dat was de dag waarop [slachtoffer] naar Italië vertrok. Nadat [getuige 3] tegen verdachte vertelde dat [slachtoffer] dacht dat ze zwanger was, zei verdachte dat dit hem verbaasde omdat ze het safe hadden gedaan. Verdachte heeft later tegen [getuige 3] verklaard dat er twee dingen door elkaar liepen. Verdachte was niet met [slachtoffer] naar bed geweest, maar met een meisje waarvan hij dacht dat haar leeftijd achttien jaar was, maar dat zij later jonger bleek zijn. [getuige 3] heeft drie e-mailberichten ontvangen van verdachte. Zij heeft deze ter beschikking gesteld voor het onderzoek.
[getuige 4] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] noch haar moeder kende. Verdachte kende zij al 12 jaar en hij is een soort broer voor haar geworden. Verdachte heeft [getuige 4] verteld dat hij was vreemd gegaan met de dochter van een vriendin van [getuige 3]. Het meisjes was 16 jaar. Het meisje had hem verleid. Hij schaamde zich er vreselijk voor. [getuige 4] en haar partner zouden samen met Verdachte een weekje weg gaan, maar dat is er niet van gekomen omdat [getuige 3] haar vertelde dat het meisje geen 16 maar 14 jaar was. [getuige 4] heeft [getuige 3] hierover pas gesproken, nadat zij met verdachte gesproken had. Verdachte heeft [getuige 4] later een mail gestuurd, waarin hij schreef dat hij niet met [slachtoffer] maar met ene [naam] was vreemd gegaan. Hij zou [naam] hebben ontmoet toen zij pech met de auto had. [getuige 4] vond dit verhaal ongeloofwaardig. Verdachte heeft haar eerst verteld dat het om een meisje van 16 jaar ging en iemand van 16 geen auto mag rijden.
Op 29 oktober 2006 om 11.50 uur heeft verdachte een e-mail gestuurd aan [getuige 3]. Hierbij stuurt hij als bijlage zijn aantekeningen over de zaak mee. In deze aantekeningen schrijft verdachte: “Op maandag 16 oktober belde [slachtoffer] mij en vertelde mij dat zij alles aan haar mentrix had verteld. (…) Aangezien [getuige 2] ([getuige 2]) een dag later, dinsdag 17 oktober, een gesprek zou hebben met de mentrix van [slachtoffer] zou zij alles te weten komen. Ik heb [getuige 2] toen op haar werk gebeld (…) Ik zei toen tegen [getuige 2] dat mocht zij eventueel de naam [verdachte] horen, dan moest dit wel een hele andere persoon zijn als ik. Tenminste als deze iets bij haar dochter zou hebben gedaan”..
Op 29 oktober 2006 om 15.49 uur heeft verdachte een e-mail gestuurd aan [getuige 3]. Hierbij stuurt hij als bijlage een tweede versie van zijn aantekeningen over de zaak mee. Achter de laatste zin die hierboven is opgenomen heeft verdachte in deze versie toegevoegd:“Gezien het voorgaande begon ik mij toch wel zorgen te maken dat ik misschien ergens van beschuldigd zou worden. Dit lees je tegenwoordig wel eens vaker”.
Op 5 november 2006 heeft verdachte een e-mail gestuurd aan [getuige 3]. Verdachte schrijft: “Ik geeft direct toe dat ik vreemd ben gegaan, maar dat andere is volledig uit de lucht gegrepen”. (vervolgens schrijft verdachte, zakelijk weergegeven, dat hij niet weet waarom zij een valse aangifte heeft gedaan, dat het verschrikkelijk is dat zij ons leven verwoesten, hij niet weet waarom hij vreemd is gegaan en dat hij graag met [getuige 3] zou willen praten) Verdachte vervolgt de mail met: “Ik kan alleen maar zeggen dat ik mij NIET schuldig heb gemaakt aan waar [slachtoffer] aangifte van heeft gedaan. Je weet hoe ik altijd met [naam 2] omging, dus het lijkt mij onwaarschijnlijk dat je je kunt voorstellen dat ik zo iets zou doen. Dat ik het een en ander heb bekend geef ik toe. Maar door hoogopgelopen emoties kunnen dingen door elkaar worden gehaald, verkeerd gezegd worden of verkeerd worden opgevat”.
Beoordeling van de geloofwaardigheid van de getuigen en aangeefster.
Uit de verklaringen van [getuige 2] en van [slachtoffer] leidt de rechtbank af dat verdachte nadat hij van [slachtoffer] gehoord had dat zij alles aan haar mentrix had verteld, contact heeft opgenomen met [getuige 2]. [slachtoffer] had [getuige 2] op dat moment nog niets verteld. Verdachte vertelde onder meer tegen [getuige 2] dat mocht zij eventueel de naam [verdachte] horen, dat dan een hele andere persoon moest zijn. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij dit verhaal van verdachte tegen haar moeder moest vertellen. [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft bekend dat hij seksueel contact heeft gehad met [slachtoffer].
Uit de verklaring van [getuige 3] leidt de rechtbank af dat zij verdachte geloofde toen hij zei dat [slachtoffer] seks heeft gehad met een andere man met dezelfde voornaam, maar dat verdachte later aan haar heeft bekend dat hij seks met [slachtoffer] heeft gehad.
Uit de verklaring van [getuige 4] volgt dat verdachte eerst spontaan tegen haar heeft verklaard dat hij seks had gehad met [slachtoffer] en dat hij de getuige vervolgens een mail heeft gestuurd met een voor haar ongeloofwaardig tweede verhaal waarin het niet meer om [slachtoffer], maar om ene [naam] zou gaan.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank niet aannemelijk dat deze drie getuigen door een verzonnen verhaal van [slachtoffer] in paniek zijn geraakt en dat door onderlinge contacten de verklaringen op elkaar zijn afgestemd. Dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd tegen [getuige 3] wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door de mail die verdachte op 5 november 2006 naar haar heeft gestuurd. Verdachte schreef [getuige 3]: Dat ik het een en ander heb bekend geef ik toe. Deze zin kan gelet op de tekst van de mail niet anders dan terugslaan op de aangifte van [slachtoffer]. Dat verdachte vreemd is gegaan met “een ander” bekent hij immers in dat bericht nog steeds.
Verder melden zowel [getuige 2] als [getuige 3] dat verdachte in eerste instantie tegen hen heeft verklaard dat het, kort weergegeven, om “een andere [verdachte] zou gaan”. Verdachte ontkent dit te hebben gezegd. Dit deel van de verklaring van de getuigen wordt echter bevestigd door de aantekeningen die verdachte aan [getuige 3] heeft opgestuurd. Daarin schrijft hij immers over het betreffende telefoongesprek met [getuige 2]: Ik zei toen tegen [getuige 2] dat mocht zij eventueel de naam [verdachte] horen, dan moest dit wel een hele andere persoon zijn als ik. Tenminste als deze iets bij haar dochter zou hebben gedaan”. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte als gevolg van de stressvolle situatie waarin hij verkeerde het een en ander onjuist heeft verwoord. Verdachte is ongeveer 20 jaar politieagent en is gewend om een zakelijke weergave van gebeurtenissen in processen-verbaal vast te leggen. Verder heeft verdachte zijn aantekeningen voor [getuige 3] nagelezen en vervolgens een tweede aangepaste versie aan haar gestuurd. In de tweede versie heeft verdachte kennelijk ter verduidelijk achter voormelde zin toegevoegd: “Gezien het voorgaande begon ik mij toch wel zorgen te maken dat ik misschien ergens van beschuldigd zou worden. Dit lees je tegenwoordig wel vaker (…)”. Verder hebben [getuige 3] en [getuige 2] bij de politie over “de andere [verdachte]” verklaard, voordat verdachte deze aantekeningen aan [getuige 3] heeft gemaild. Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de getuige [getuige 4] merkt de rechtbank op dat zij heeft verklaard dat verdachte eerst tegen haar heeft verteld dat hij seksuele contacten met de dochter van een vriendin van [getuige 3] heeft gehad en dat zij dit daarna pas van [getuige 3] heeft gehoord. Verder volgt uit haar verklaring bij de rechter-commissaris dat zij het erg vervelend vond om tegen verdachte, een goede vriend van haar, een belastende verklaring te moeten afleggen. Voorts is zij zelf destijds al tot de conclusie gekomen dat de tweede lezing van de gebeurtenissen die verdachte haar gaf ongeloofwaardig was. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank de verklaringen van de getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] betrouwbaar. Nu verdachte tegen deze drie getuigen verklaringen heeft afgelegd waarin hij de aangifte van [slachtoffer] heeft bevestigd, staat daarmee naar oordeel van de rechtbank tevens de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer] vast.
Beoordeling van het alibi
Volgens de getuige [getuige 1] is verdachte een deel van de ochtend van 10 juli 2006 bij haar geweest. De verdediging wil hiermee aantonen dat verdachte op de ochtend van 10 juli 2006 geen geslachtsgemeenschap kan hebben gehad met verdachte en daarmee de geloofwaardigheid van haar gehele verklaring aanvechten.
Echter de tijden die de getuige [getuige 1] noemt sluiten niet geheel uit dat [slachtoffer] op de ochtend van 10 juli 2006 geslachtsgemeenschap heeft gehad met verdachte. Met de verdediging betreurt de rechtbank het dat tijdens het opsporingsonderzoek geen betere tijdlijn is opgesteld van de gebeurtenissen op 10 juli 2006. Dit is echter wijsheid achteraf nu verdachte niet heeft betwist dat [slachtoffer] die ochtend bij hem in de flat is geweest en niet eerder heeft gemeld dat hij een belangrijk deel van die ochtend met [getuige 1] naar Ikea zou zijn geweest.
Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] betrouwbaar omdat deze verklaringen deels worden bevestigd door schriftelijke stukken die door verdachte zijn geschreven. Ook de verklaring van de getuige [getuige 4] acht de rechtbank betrouwbaar, gelet op de inhoud van de verklaring en haar gevoelens bij het afleggen daarvan. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen hecht de rechtbank meer waarde aan de verklaringen van de drie getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] dan aan de verklaring van de getuige [getuige 1]. Verder is in het dossier geen enkele steun te vinden voor de verklaring van de getuige [getuige 1]. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij die ochtend “boodschappen” heeft gedaan, maar heeft hij niet eerder verklaard dat hij een groot deel van de ochtend in het gezelschap van [getuige 1] zou zijn geweest.
Op 12 juni 2008 om 16.18 uur, de dag voor de zitting, heeft de verdediging een afschrift van voormelde ongedateerde schriftelijke verklaring van [getuige 1] naar de rechtbank gefaxt. De verdediging beschikte zeer waarschijnlijk tijdens de regiezitting van 9 november 2007, maar zeker tijdens de zitting van 7 maart 2008 over de verklaring van de getuige [getuige 1]. Op de zitting van 9 november 2007 zijn nadere onderzoekswensen van de verdediging besproken en toegewezen. De verdediging heeft niet gevraagd om nader onderzoek naar aanleiding van de verklaring van de getuige [getuige 1], noch verzocht haar als getuige bij de rechter-commissaris te laten horen. Voorafgaand aan de zitting van 7 maart 2008 heeft de raadsman aan de rechtbank geschreven dat hij geen nadere onderzoekswensen had. De voorzitter heeft de raadsman gevraagd waarom de verklaring van de getuige [getuige 1] niet eerder aan het openbaar ministerie en de rechtbank ter hand is gesteld. Hierop antwoordde de raadsman dat dit uit tactische overwegingen is gebeurd. Pas direct voorafgaand aan zijn pleidooi heeft de raadsman verzocht [getuige 1] als getuige te horen. Toen werd ook pas duidelijk dat [getuige 1] de gehele zitting en dus ook de bespreking van haar schriftelijke verklaring had bijgewoond.
Wat de motieven van de raadsman voor deze het volgen van deze “tactiek” zijn geweest is onduidelijk. Het gevolg is echter dat noch de rechtbank noch het openbaar ministerie voorafgaand aan de zitting nader onderzoek naar de verklaring de getuige hebben kunnen laten instellen.
Beoordeling van de schriftelijke verklaring van [getuige 5]
[getuige 5] heeft bij de politie verklaard, kort weergegeven, dat zij heeft meegeluisterd bij telefoongesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] en dat zij verdachte heeft horen zeggen dat hij seks met [slachtoffer] gehad heeft. Uit haar schriftelijke verklaring volgt dat zij nu niet meer zeker weet of zij het telefoongesprek heeft beluisterd of dat zij de informatie van [slachtoffer] heeft gekregen. Daarom zal de rechtbank de politieverklaringen van [getuige 5] niet voor het bewijs gebruiken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft dit geen gevolg voor de waardering van de verklaringen van [slachtoffer].
Beoordeling van het onderzoek
De raadsman heeft ernstige kritiek geuit op het opsporingsonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting. Aan zijn kritiek heeft de raadsman geen andere conclusie verbonden dan dat de verklaringen van getuigen [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en van aangeefster [slachtoffer] niet betrouwbaar zouden zijn. Hierop heeft de rechtbank al gerespondeerd. Op de verdere kritiek behoeft de rechtbank formeel niet te reageren. Gelet op de ernst van de kritiek en de wijze waarop de raadsman de kritiek heeft verwoord, zal de rechtbank dit toch doen. Als voorbeeld noemt de rechtbank de wijze waarop is gereageerd op de door de verdediging in het geding gebrachte brief waarin “[slachtoffer]” spijt zou betuigen aan verdachte. Deze brief is voor de politie en het openbaar ministerie aanleiding geweest om [slachtoffer] en haar moeder nader te (laten) ondervragen. Ook is vergelijkend handschriftonderzoek en DNA-onderzoek uitgevoerd. Op verzoek van de verdediging heeft de rechtbank nader vergelijkend handschriftonderzoek en nader DNA-onderzoek bevolen. Dit uitvoerige onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat de brief niet door [slachtoffer] is geschreven, maar dat de resultaten van het onderzoek er eerder op duiden dat iemand heeft getracht haar handschrift te imiteren. Naast het DNA van verdachte - dat was te verwachten omdat hij de brief en de enveloppe in zijn handen heeft gehad - is slechts een ander DNA-spoor gevonden dat niet voor onderzoek geschikt is. Uit het voorgaande volgt dat zowel tijdens het opsporingsonderzoek als tijdens het onderzoek ter terechtzitting serieus onderzoek is gedaan naar voor de verdachte mogelijk ontlastend bewijsmateriaal. Ook de wijze waarop op de andere verzoeken van de zijde van de verdediging is gereageerd, kan geen rechtvaardiging zijn voor de kritiek van de raadsman. Hiervoor verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis en de processen-verbaal van de zittingen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 10 juli 2006 te Bennekom, gemeente Ede, (telkens) buiten echt ontuchtige handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten (telkens) het met de penis en/of een of meer vingers en/of de tong binnendringen in de vagina en/of likken aan en/of betasten van de vagina en/of
met de tong binnendringen in de mond en/of betasten van de borsten en/of laten aftrekken, althans laten betasten, van zijn, verdachtes, penis, heeft gepleegd met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
“met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd”
4b. De strafbaarheid van het feit
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 17 april 2007; en
• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 3 mei 2007, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft op vier verschillende dagen ontucht gepleegd met een 14 jarig meisje. Hierbij is telkens sprake geweest van penetratie van het lichaam van het slachtoffer. De eerste drie keer bestond de penetratie uit vingeren en tongzoenen. De laatste keer is het tot volledige gemeenschap gekomen. Hoewel het slachtoffer heeft verklaard dat de seks niet tegen haar wil plaatsvond en dat zij de aandacht die zij kreeg van een oudere man prettig vond, had verdachte het niet zover moeten laten komen. Verdachte wist dat het slachtoffer na de scheiding van haar ouders op zoek was naar een vaderfiguur. Hiervan heeft verdachte misbruik gemaakt ter bevrediging van zijn eigen seksuele verlangens. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en het vertrouwen wat zij en haar moeder in hem stelden.
De rechtbank is van mening dat bij het plegen van dit soort feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende bestraffing is. Voor verdachte - een ex-politieagent - is het uitzitten van een gevangenisstraf echter onevenredig zwaar. Voorts is hij vanwege dit feit inmiddels ontslagen. Rekeninghoudend met deze omstandigheden is de rechtbank, met de officier van justitie, van mening dat het opleggen van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden is.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 22, 22d, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot het verrichten van een werkstraf gedurende 200 (tweehonderd) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 100 (honderd) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 6 (zes) uren, zijnde 3 (drie) dagen hechtenis.
mr. J.J.H. van Laethem, rechter als voorzitter,
mr. C. Lely-Van Goch, vicepresident,
mr. A.M. van Gorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.F. Hof, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2008.