RECHTBANK ARNHEM
zittinghoudende te Zutphen
Meervoudige economische strafkamer
Parketnummer: 05/523600-07
Uitspraak d.d.: 9 juni 2008
Tegenspraak / dip oip
[verdachte B],
geboren te [plaats, 1973],
wonende te [adres],
thans uit andere hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Arnhem-Zuid” te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 26 mei 2008.
Ter terechtzitting gegeven beslissing
Het verzoek van de raadsman ter terechtzitting dat de rechtbank zich dient te verschonen, is door de rechtbank afgewezen.
Door de raadsman is voorts naar voren gebracht dat de rechtbank zich bij vonnis van
22 november 2007 ten onrechte onbevoegd heeft verklaard, hetgeen met zich brengt dat de rechtbank zich thans onbevoegd moet verklaren, omdat het niet mogelijk is dat twee instanties bevoegd zijn over deze zaak te oordelen.
De rechtbank heeft dit verweer verworpen en heeft daartoe overwogen dat tegen het vonnis van 22 november 2007, waarbij de commune kamer zich onbevoegd heeft verklaard, geen rechtsmiddel is ingesteld en dat die beslissing inmiddels onherroepelijk is geworden. Nu de rechtbank overigens geen omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan zij onbevoegd zou zijn kennis te nemen van de onderhavige strafzaak, acht de rechtbank zich bevoegd in de onderhavige strafzaak.
Ten aanzien van het door de raadsman naar voren gebrachte met betrekking tot de bevoegdheid van de rechtbank, overweegt zij naast de ter terechtzitting gegeven beslissing als volgt.
De rechtbank ziet de in de Mercuriuszaak voorkomende rechtspersonen als serieuze bedrijven, dat wil zeggen, niet als dekmantel voor door privépersonen – waaronder verdachte – gepleegde commune delicten.
Het enkele feit dat ondermeer verdachte de rechtspersoon [bedrijf verdachte A en B] B.V. heeft misbruikt om medeverdachten in het kader van de Opiumwet aan een vals dienstverband te helpen doet daar niet aan af. Evenmin het feit dat hennepafval binnen het bedrijf werd verwerkt. De boekhoudkundige malversaties vloeiden immers voort uit de criminele organisatie die zich bezighield met de hennephandel, terwijl de verweten milieudelicten niet uit die organisatie voortvloeiden of aan haar ten goede kwamen.
De enige verbindingsschakel zou het verwerken van hennepafval kunnen zijn, maar dat wordt in de ten laste gelegde milieufeiten niet verweten.
De nu voorliggende feiten passen alle bij uitstek binnen de activiteiten van een afvalverwerkend bedrijf en zijn niet ondergebracht bij de activiteiten van enige in deze zaak voorkomende criminele organisatie.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
de rechtspersoon [bedrijf verdachten A en B] B.V. in of omstreeks de periode van 01 september 2005 tot en met 22 januari 2007 te Maasdriel en/of Velddriel, tezamen en in vereniging met een ander, terwijl aan voornoemde rechtspersoon door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland bij besluit van 7 maart 2000 een vergunning, nummer [nummer] krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente oprichten en in werking hebben van een inrichting bestemd voor een transportbedrijf, aannemingsbedrijf voor grond weg en waterbouw, grond, zand en grindhandel, op en overslag van bouw- en sloopafval, puinbreken en een gemeentelijkemilieustraat, zijnde in
elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van Inrichtingen en vergunningenbesluit Milieubeheer, zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning en/of de daarbij behorende veranderingsvergunning, beschikking dd 24 november 2005, immers
- heeft de rechtspersoon meermalen containers op de openbare weg gehad, en daarmee de openbare weg niet zo veel mogelijk tijden het bevoorraden van de inrichting en/of de aanvoer en/of afvoer van afval vrijgehouden (voorwaarde 1.12 vergunning)
- heeft de rechtspersoon de maximaal vergunde hoeveelheid te verwerken puingranolaat in het jaar 2005 en het jaar 2006 overschreden (voorwaarde 8.1 vergunning)
- heeft de rechtspersoon meermalen de afvalstof asfalt ingenomen (voorwaarde 6.2 vergunning)
- heeft de rechtspersoon meermalen asbest op het terrein gehad dat niet stofdicht was aangeleverd en/of verpakt (voorwaarde 6.2 vergunning);
- heeft de rechtspersoon meermalen asbest geaccepteerd van anderen dan particulieren en/of buiten de openingstijden van de milieustraat om (voorwaarde 6.2 vergunning)
- heeft de rechtspersooneen of meer volle/gevulde containers opgeslagen gehad op het 'buiten-opslagterrein aan [adres]'; (voorschrift veranderingsvergunning 1.1)
zulks terwijl verdachte in voornoemde periode op voornoemde plaatsen tot de verboden gedragingen, al dan niet in vereniging met een ander, opdracht heeft gegeven dan wel aan de verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven. (zd 3.1)
art 18.18 Wet milieubeheer
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 01 september 2005 tot en met 22 januari 2007 te Maasdriel en/of Velddriel, tezamen en in vereniging met een ander, terwijl aan voornoemde rechtspersoon door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland bij besluit van 7 maart 2000 een vergunning, nummer [nummer] krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente oprichten en in werking hebben van een inrichting bestemd voor een transportbedrijf, aannemingsbedrijf voor grond weg en waterbouw, grond, zand en grindhandel, op en overslag van bouw- en sloopafval, puinbreken en een gemeentelijkemilieustraat, zijnde in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van Inrichtingen en vergunningenbesluit Milieubeheer, zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning en/of de daarbij behorende veranderingsvergunning beschikking dd 24 november 2005, immers
- heeft hij bij/in het bedrijf [bedrijf verdachte A en B] meermalen containers op de openbare weg gehad, en daarmee de openbare weg niet zo veel mogelijk tijden het bevoorraden van de inrichting en/of de aanvoer en/ of afvoer van afval vrijgehouden (voorwaarde 1.12 vergunning)
- heeft hij bij/in het bedrijf [bedrijf verdachte A en B] de maximaal vergunde hoeveelheid te verwerken puingranolaat in het jaar 2005 en 2006 overschreden (voorwaarde 8.1 vergunning)
- heeft hij middels het bedrijf [bedrijf verdachte A en B] meermalen de afvalstof asfalt ingenomen (voorwaarde 6.2 vergunning)
- heeft hij middels het bedrijf [bedrijf verdachte A en B] meermalen asbest op het terrein gehad dat niet stofdicht was aangeleverd en/of verpakt (voorwaarde 6.2 vergunning);
- heeft hij middels het bedrijf [bedrijf verdachte A en B] meermalen asbest geaccepteerd van anderen dan particulieren en/of buiten de openingstijden van de milieustraat om (voorwaarde 6.2 vergunning)
- heeft hij op het buiten-opslagterrein van het bedrijf [bedrijf verdachte A en B] een of meer gevulde/volle containers opgeslagen; (voorschrift 1.1 van de veranderingsvergunning)
art 18.18 Wet milieubeheer
hij in of omstreeks de periode van eind november 2005 tot en met 5 december 2005 te Uden en/of Velddriel en/of Maasdriel, al dan niet opzettelijk, zich door afgifte aan een ander van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, te weten een grote partij (vier keer, althans 1 keer 45 kubieke meter) geschilderd hout, althans vervuild hout, heeft ontdaan;
art 10.37 lid 1 Wet milieubeheer;
hij op of omstreeks 23 en 24 januari 2006 te Velddriel en/of Zaltbommel, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen te weten een hoeveelheid van 2100 m3 grond waarin een zodanige concentratie PAK zat dat deze grond als 'verontreinigd' kan worden aangemerkt heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te
verbranden;
(zd 3.4)
art 10.2 lid 1 Wet milieubeheer
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat uit het dossier niet nauwkeurig blijkt op welke plaatsen de twintig monsters op 8 september 2005 en 18 november 2005 zijn afgenomen (vergelijk onder andere dossierpagina: 013095 en 013079).
Op 8 september 2005 zijn dertien grondmonsters genomen op het perceel [adres] te Velddriel (dossierpagina: 013057-013058). Niet duidelijk is of deze dertien monsters uit de op het perceel aanwezige aarden wal zijn genomen (vergelijk dossierpagina: 013063). Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut is gebleken dat slechts één van deze monsters op basis van de gemeten concentratie Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK) als verontreinigd kan worden aangemerkt (dossierpagina: 013064-013069).
Op 18 november 2005 zijn tien grondmonsters genomen op het perceel [adres] te Velddriel (dossierpagina: 013070-013072). Niet duidelijk is of deze tien monsters uit de op het perceel aanwezige aarden wal zijn genomen (vergelijk dossierpagina: 013095 en 013079). Uit het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut is gebleken dat de monsters 7 en 9 zijn verontreinigd met een hogere concentratie PAK (dossierpagina: 013100). Voor zover – in weerwil van het vooroverwogene – uit de luchtfoto op dossierpagina: 013679 moet worden afgeleid dat monster 9 is afgenomen uit de betreffende aarden wal, overweegt de rechtbank dat de enkele vaststelling dat een (beperkt) deel van monsters als verontreinigd moet worden aangemerkt, niet tot de conclusie kan leiden dat de gehele aarden wal – met een totale inhoud van 2100 m3 – als verontreinigd moet worden aangemerkt.
De verdachte behoort derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
de rechtspersoon [bedrijf verdachten A en B] B.V. omstreeks de periode van 1 september 2005 tot en met 22 januari 2007 te Maasdriel en/of Velddriel, terwijl aan voornoemde rechtspersoon door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland bij besluit van 7 maart 2000 een vergunning, nummer [nummer] krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente oprichten en in werking hebben van een inrichting bestemd voor een transportbedrijf, aannemingsbedrijf voor grond weg en waterbouw, grond, zand en grindhandel, op en overslag van bouw- en sloopafval, puinbreken en een gemeentelijke milieustraat, zich opzettelijk, heeft gedragen in strijd met voorschriften verbonden aan voormelde vergunning en/of de daarbij behorende veranderingsvergunning, beschikking
d.d. 24 november 2005, immers
- heeft de rechtspersoon meermalen containers op de openbare weg gehad, en daarmee de openbare weg niet zo veel mogelijk tijdens het bevoorraden van de inrichting en/of de aanvoer en/of afvoer van afval vrijgehouden (voorwaarde 1.12 vergunning);
- heeft de rechtspersoon de maximaal vergunde hoeveelheid te verwerken puingranulaat in het jaar 2005 en het jaar 2006 overschreden (voorwaarde 8.1 vergunning);
- heeft de rechtspersoon meermalen de afvalstof asfalt ingenomen (voorwaarde 6.2 vergunning);
- heeft de rechtspersoon meermalen asbest geaccepteerd van anderen dan particulieren en/of buiten de openingstijden van de milieustraat om (voorwaarde 6.2 vergunning);
- heeft de rechtspersoon volle/gevulde containers opgeslagen gehad op het 'buiten-opslagterrein aan [adres]” (voorschrift veranderingsvergunning 1.1);
zulks terwijl verdachte in voornoemde periode op voornoemde plaasten aan de verboden gedragingen in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
hij in de periode van eind november 2005 tot en met 5 december 2005 te Uden, opzettelijk zich door afgifte aan een ander van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, te weten een grote partij vervuild hout, heeft ontdaan;
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Feit 1 (primair) : Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet
milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
Feit 2 : Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.37, eerste lid,
van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
1. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
2. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
3. De rechtbank heeft bij de strafoplegging in het bijzonder rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving. Het is van belang dat op een juiste manier met afvalstoffen wordt omgegaan om eventuele schade aan het milieu te voorkomen. Daarnaast is met de aan de rechtspersoon opgelegde vergunningsvoorwaarden tevens beoogd dat andere verkeersdeelnemers zo min mogelijk hinder ondervinden van werkzaamheden van het bedrijf.
Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij reeds eerder, te weten in december 2003, is veroordeeld wegens een milieudelict.
4. De rechtbank houdt bij het opleggen van na te melden straf op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening met de veroordeling van de meervoudige kamer te Arnhem, zittinghoudende te Zutphen, op 22 november 2007 (parketnummer: 05/900299-05, 05/511757-07 en 05/513373-07).
5. Al het voorgaande in aanmerking nemend acht de rechtbank een geldboete van na te melden hoogte passend. De rechtbank acht een voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats teneinde verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op:
- de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47, 51, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- de artikelen 10.37 en 18.18 van de Wet milieubeheer.
De meervoudige economische strafkamer van deze rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders onder 1 primair en 2 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 4.000,-- (vierduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 80 (tachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete, groot € 2.000,-- (tweeduizend), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mr. Prisse, voorzitter, mrs. Van de Wetering en Morsink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Meerdink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 juni 2008.