zaaknummer / rolnummer: 151674 / HA ZA 07-186
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PIERRE DE JONGE AUTOMATEN B.V.,
gevestigd te Breda,
eiseres,
procureur mr. P.M. Wilmink,
advocaat mr. R.H.B. Wortel te 's-Hertogenbosch,
1. [ged. 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur voorheen mr. L. Paulus (onttrokken per 9 mei 2007),
2. de vennootschap onder firma
[ged. 2]),
gevestigd te [vest.plaats],
3. [ged. 3],
wonende te [woonplaats],
4. [ged. 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagden sub 2, 3 en 4,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser,
advocaat mr. M.W. de Koning te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Pierre de Jonge B.V., [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] genoemd worden. [gedaagden 2 t/m 4] zullen gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagden 2 t/m 4]
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 september 2007 (verder: het tussenvonnis)
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 14 november 2007
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 februari 2008
- de conclusie na enquête van Pierre de Jonge B.V.
- de conclusie van antwoord na enquête en contra-enquête van [gedaagden 2 t/m 4]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in de hoofdzaak
2.1. In het tussenvonnis is aan Pierre de Jonge B.V. opgedragen te bewijzen dat
[gedaagden 2 t/m 4] op de hoogte was van het kettingbeding en dat [gedaagden 2 t/m 4] de schending van dit beding door [gedaagde 1] heeft beïnvloed, gestimuleerd en/of uitgelokt. Pierre de Jonge B.V. heeft in de enquête drie getuigen doen horen, te weten [getuige], [getuige], [gedaagde 1] en [getuige]. [gedaagden 2 t/m 4] heeft in de contra-enquête één getuige doen horen, te weten [gedaagde 4].
2.2. Ten aanzien van de vraag of [gedaagden 2 t/m 4] op de hoogte was van het kettingbeding tussen Pierre de Jonge B.V. en [gedaagde 1], heeft [gedaagde 1] als volgt verklaard:
Ik heb uitgebreid gesproken met de heren [gedaagde 4] en [gedaagde 3]. De heren [gedaagde 4] en [gedaagde 3] wisten dat die automaten daar moesten blijven staan. Natuurlijk wisten ze dat, want ze hebben ze daar gezien. Ze waren op de hoogte van mijn problemen. Mijn probleem was dat die automaten zolang ik het café had, tot 2010 moesten blijven staan. Ik heb tegen de exploitant gezegd dat ik me diploma niet had gehaald en ik heb gevraagd of ik mijn schuld niet kan afbetalen. Dat wilde de exploitant niet, hij wilde mij aan het contract houden. [gedaagde 4] en [gedaagde 3] wisten dat de automaten tot 2010 moesten blijven staan zolang ik het café had. Ze waren op de hoogte van het contract dat ik had met Pierre de Jonge. Ze wisten dat ik met Pierre de Jonge was overeengekomen dat ik van een opvolgende koper moest eisen dat hij de automaten ook in het café zou houden. Ze wisten dat ik ze moest vragen om de automaten te houden (…).
De verklaring van [gedaagde 1] wordt ondersteund door de volgende in de koopovereenkomst van
1 mei 2006 opgenomen – in afwijking van de rest van de overeenkomst vetgedrukte –
bepaling:
Verkoper vrijwaart alsmede koper van alle verplichtingen betreffende de automaten exploitant.
Het zo uitdrukkelijk opnemen van dit vrijwaringsbeding duidt er immers op dat bij kopers, zoals [gedaagde 1] verklaart, bekend was dat er verplichtingen bestonden jegens de automatenexploitant. De betrouwbaarheid van de verklaring van [gedaagde 1] wordt voorts enigszins versterkt door de verklaring van getuige [getuige]. Volgens haar heeft [gedaagde 1] ook tijdens een schorsing van de comparitie reeds gezegd dat hij tegen [ged. 3/4] heeft gezegd dat de exploitatieovereenkomst van de speelautomaten moest worden doorgelegd. Daaruit volgt dat [gedaagde 1] in zoverre consequent was dat zijn getuigenverklaring overeenkomt met wat hij eerder buiten zitting heeft verklaard.
Tegenover voormelde verklaring van [gedaagde 1] staat enkel de volgende getuigenverklaring van [gedaagde 4]:
Ik ben zojuist aanwezig geweest bij het verhoor van de heer [gedaagde 1]. Het klopt niet dat ik op de hoogte was van zijn problemen met de speelautomatenexploitant. Ik wist niet dat hij een overeenkomst had op grond waarvan hij verplicht zou zijn de speelautomaten tot 2010 in [gedaagde 2] te houden.
Na afweging van de voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat [gedaagden 2 t/m 4] door [gedaagde 1] op de hoogte was gebracht van het bestaan en de strekking van het kettingbeding. Bij dit oordeel weegt de rechtbank mee dat niet zonder meer valt in te zien welk belang [gedaagde 1] – die in de onderhavige procedure geen verweer heeft gevoerd – zou hebben bij het afleggen van een onjuiste verklaring. Om die reden kent de rechtbank aan zijn verklaring meer gewicht toe dan aan die van partijgetuige [gedaagde 4]. De vraag of [gedaagden 2 t/m 4] ook nog door [gedaagde 4] was geïnformeerd over het kettingbeding, zoals was betoogd door Pierre de Jonge B.V. (rechtsoverweging 5.5. van het tussenvonnis), kan gelet op het voorgaande in het midden worden gelaten.
2.3. Ten aanzien van de vraag of [gedaagden 2 t/m 4] de schending van het kettingbeding
door [gedaagde 1] heeft beïnvloed, gestimuleerd en/of uitgelokt, overweegt de rechtbank als volgt. Vast is komen te staan dat [gedaagden 2 t/m 4] op de hoogte was van het kettingbeding tussen [gedaagde 1] en Pierre de Jonge B.V. Zij wist dat de strekking van dit beding inhield dat zij, als koper van [gedaagde 2], gebonden zou zijn aan het exploitatiecontract met Pierre de Jonge B.V. [gedaagden 2 t/m 4] wist, blijkens de verklaring van [gedaagde 1], eveneens dat Pierre de Jonge B.V. belang had bij handhaving van het beding en dat zij niet akkoord was gegaan met het voorstel van [gedaagde 1] om het beding af te kopen door voldoening van de schuld van [gedaagde 1]. [gedaagden 2 t/m 4] moet derhalve hebben geweten dat Pierre de Jonge B.V. in haar belangen zou worden geschaad indien het exploitatiecontract niet zou worden overgenomen. Voorts is komen vast te staan dat [gedaagden 2 t/m 4] heeft geprofiteerd van de schending van het kettingbeding door [gedaagde 1]. Immers, op 1 mei 2006 heeft [gedaagden 2 t/m 4] dankzij het afsluiten van een exploitatiecontract bij een andere speelautomatenexploitant een lening gekregen, terwijl onbetwist is dat, indien het kettingbeding was gehandhaafd, [gedaagden 2 t/m 4] geen lening had gekregen van Pierre de Jonge B.V.
2.4. Op de dag voor overname van het café heeft [gedaagde 1] de speelautomaten laten verwijderen. Vervolgens heeft [gedaagden 2 t/m 4] op de dag van overname direct nieuwe speelautomaten van een andere exploitant geregeld. Die dag is ook het vrijwaringsbeding opgenomen in de koopovereenkomst, waarbij [gedaagde 1] [gedaagde 3] en [gedaagde 4] vrijwaart van alle verplichtingen jegens Pierre de Jonge B.V. Deze gebeurtenissen leveren, in samenhang met de in r.o.v. 2.3. genoemde feiten en omstandigheden, een sterk vermoeden op dat [gedaagden 2 t/m 4] de schending van het kettingbeding door [gedaagde 1] heeft beïnvloed. Dit sterke vermoeden is naar het oordeel van de rechtbank echter niet voldoende om tot het oordeel te komen dat [gedaagden 2 t/m 4] de schending van het kettingbeding door [gedaagde 1] heeft gestimuleerd of uitgelokt. Daarbij neemt de rechtbank met name in aanmerking dat [gedaagde 1] zelf in het geheel niet heeft verklaard dat hij door [gedaagden 2 t/m 4] is gestimuleerd of uitgelokt om het kettingbeding met Pierre de Jonge B.V. te schenden.
2.5. Het voorgaande neemt niet weg dat de in r.ov. 2.3. genoemde feiten en omstandigheden met zich brengen dat [gedaagden 2 t/m 4] jegens Pierre de Jonge B.V. onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagden 2 t/m 4] heeft immers te kwader trouw geprofiteerd van de wanprestatie van [gedaagde 1] door te contracteren met een andere exploitant van speelautomaten onder verkrijging van een lening. [gedaagden 2 t/m 4] wist dat met de schending van het kettingbeding door [gedaagde 1] de belangen van Pierre de Jonge B.V. werden geschaad. Dit heeft [gedaagden 2 t/m 4] er echter niet van weerhouden om bewust voordeel te halen uit de schending van het kettingbeding door [gedaagde 1]. De rechtbank overweegt daarbij dat, anders dan [gedaagden 2 t/m 4] kennelijk aanvoert, de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan zij de schending van het kettingbeding heeft beïnvloed niet met zich brengt dat voornoemde gedragingen in strijd zijn met wat in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig is (HR 17 mei 1985, r.o.v. 3.4., NJ 1986, 760, HR 4 juni 1965, NJ 1965, 381, HR 10 november 1995, NJ 1996, 270). De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden 2 t/m 4] door dat onrechtmatig handelen mede aansprakelijk is voor de schade die Pierre de Jonge B.V. heeft geleden.
2.6. Ten aanzien van de primaire vordering van Pierre de Jonge B.V. onder sub 5 overweegt de rechtbank dat [gedaagden 2 t/m 4] geen partij was bij de exploitatieovereenkomst tussen [gedaagde 1] en Pierre de Jonge B.V., zodat voor haar ten aanzien van deze overeenkomst geen nakomingsverplichting geldt. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
[gedaagden 2 t/m 4] heeft niet betwist dat Pierre de Jonge B.V. ten gevolge van het niet nakomen van het kettingbeding schade heeft geleden. Evenmin heeft zij andere nog niet besproken verweren aangevoerd tegen de overige vorderingen van Pierre de Jonge B.V., zodat deze voor toewijzing vatbaar zijn.
2.7. In het tussenvonnis van 26 september 2007 heeft de rechtbank reeds overwogen dat de vorderingen op [gedaagde 1] worden toegewezen met uitzondering van de gevorderde wettelijke rente tot 1 februari 2007. Daarbij heeft de rechtbank zich niet expliciet uitgelaten over de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde 1] “op grond van wanprestatie onrechtmatig heeft gehandeld” jegens Pierre de Jonge B.V. In strikte zin in afwijking van voormeld oordeel in het tussenvonnis overweegt de rechtbank ten aanzien van de primaire vordering van Pierre de Jonge B.V. onder sub 1 alsnog het volgende. [gedaagde 1] is jegens Pierre de Jonge B.V. toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de exploitatieovereenkomst. Deze wanprestatie houdt echter niet in dat [gedaagde 1], zoals gevorderd, onrechtmatig heeft gehandeld jegens Pierre de Jonge B.V. De primaire vordering van Pierre de Jonge B.V. onder sub 1 zal daarom worden afgewezen.
2.8. Eveneens in strikte zin in afwijking van het oordeel in het tussenvonnis dat de vorderingen jegens [gedaagde 1] behoudens de rente toewijsbaar zijn, stelt de rechtbank vast dat de door Pierre de Jonge B.V. gevorderde veroordeling van [gedaagde 1] tot voldoening van de schade die Pierre de Jonge B.V. lijdt vanwege het door [gedaagde 1] niet nakomen van het kettingbeding, nader op te maken bij staat, feitelijk op hetzelfde neerkomt als de daarnaast gevorderde veroordeling van [gedaagde 1] tot voldoening van de schade die Pierre de Jonge B.V. lijdt ten gevolge van het optreden/nalaten van [gedaagden 2 t/m 4] en [gedaagde 1], nader op te maken bij staat. Immers, niet valt in te zien wat bedoeld wordt met “het optreden/nalaten” anders dan het niet nakomen van het kettingbeding door [gedaagde 1] en het daarvan te kwader trouw profiteren door [gedaagden 2 t/m 4] Nu het belang van de eerste genoemde vordering naast de iets ruimer geformuleerde als tweede genoemde vordering derhalve ontbreekt, zal deze worden afgewezen.
2.9. [gedaagde 1] en [gedaagden 2 t/m 4] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van Pierre de Jonge B.V. worden begroot op:
- dagvaarding 92,66
- vast recht 300,00
- getuigenkosten 24,00
- salaris procureur 1.808,00 (4,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 2.224,66
Aangezien [gedaagde 1] geen verweer heeft gevoerd, zullen alleen de door Pierre de Jonge B.V. gemaakte kosten voor de dagvaarding – voor de helft – voor zijn rekening komen alsmede de helft van het griffierecht van Pierre de Jonge B.V. Dit betreft een bedrag van € 46,33 (de helft van 92,66) + € 226,00 (0,5 x tarief 452,00) = € 272,33, vermeerderd met € 150,00 (de helft van € 300,00) = € 422,33. De overige kosten – een bedrag van € 1.802,33 – dienen te worden voldaan door [gedaagden 2 t/m 4] De rechtbank overweegt dat de rechtbank in het incidentele vonnis van 6 juni heeft overwogen dat de beslissing omtrent de kosten in het incident worden aangehouden totdat in de hoofdzaak zal worden beslist. Voor de conclusie van antwoord in het incident worden echter geen kosten begroot aangezien deze enkel een referte inhield.
2.10. De vrijwaringszaak is bij tussenvonnis verwezen naar de parkeerrol van 1 april 2009. Nu de vrijwaringszaak niet (tegelijk met de hoofdzaak) op de rol is geplaatst voor vonnis, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vrijwaringszaak.
3.1. verklaart voor recht dat [gedaagden 2 t/m 4] onrechtmatig heeft gehandeld jegens
Pierre de Jonge B.V. door gebruik te maken van de wanprestatie van [gedaagde 1],
3.2. veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van € 6.949,60
(zesduizend negenhonderdnegenenveertig euro en zestig cent),
3.3. veroordeelt [gedaagde 1] in de buitengerechtelijke kosten, begroot op € 1.127,20,
3.4. veroordeelt [gedaagden 2 t/m 4] en [gedaagde 1] tot het voldoen van de schade die Pierre de Jonge B.V. lijdt ten gevolge van het optreden/nalaten van [gedaagden 2 t/m 4] en [gedaagde 1], nader op te maken bij staat,
3.5. veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van Pierre de Jonge B.V. begroot op € 422,33,
3.6. veroordeelt [gedaagden 2 t/m 4] in de proceskosten, aan de zijde van Pierre de Jonge
B.V. op € 1802,33,
3.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.8. wijst af het meer of anders gevorderde,
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2008.