ECLI:NL:RBARN:2008:BD3302

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2612
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • B.N. Crol
  • F.H. de Vries
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een Wet WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 16 mei 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een Wet WIA-uitkering aan eiser, die zich had aangemeld voor een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiser op 12 januari 2005 ligt, zoals door verweerder is vastgesteld. Eiser had eerder gewerkt en er waren geen feiten of omstandigheden die erop wezen dat hij voor deze datum al arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts in overweging genomen, die concludeerden dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de richtlijnen voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid correct waren toegepast en dat er geen reden was om aan te nemen dat eiser voor 12 januari 2005 al arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de toepassing van de Wet WIA.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 07/2612
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
[eiser], eiser, wonende te [woonplaats] (voorheen [woonplaats]), vertegenwoordigd door mr. J.A.C. van Etten,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 23 mei 2007, uitgereikt door UWV te Arnhem.
2. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2006 heeft verweerder beslist op eisers aanvraag inzake een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: Wet WIA). Aan eiser is medegedeeld dat hij, uitgaande van 12 januari 2005 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag, per 10 januari 2007 recht heeft op een loonaanvullinguitkering op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (verder: WGA), met als dagloon € 4,39.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en het dagloon bijgesteld naar € 83,17. Voor het overige heeft verweerder het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 11 januari 2008. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. J.A.C. van Etten, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. van den Elsaker.
Aangezien het onderzoek niet volledig is geweest is dit heropend en is de zaak verwezen ter behandeling door de meervoudige kamer van de rechtbank.
Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 28 februari 2008. Eiser is aldaar niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L. Smid.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Het tweede lid bepaalt dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
Krachtens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
In artikel 5 van de Wet WIA is neergelegd dat gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatman-inkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA - voor zover relevant - ontstaat een recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de regeling inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) indien de verzekerde na het doorlopen van de wachttijd volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA, ontstaat een recht op een WGA-uitkering indien de verzekerde na het doorlopen van de wachttijd gedeeltelijk arbeidsgeschikt is.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om uit te gaan van een aanvang van de arbeidsongeschiktheid op een datum gelegen vóór 12 januari 2005. Voorts is er, aldus verweerder, geen sprake van duurzaam arbeidsongeschikt zijn, als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA.
Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. Op zijn stellingen zal de rechtbank in het navolgende, voor zover nodig, verder ingaan.
De rechtbank gaat ten aanzien van de feiten uit van het volgende.
Eiser heeft een min of meer doorlopend arbeidsverleden vanaf 1997. Vanaf 2001 tot 1 december 2003 heeft hij gewerkt als magazijnmedewerker bij een bedrijf in [plaats]. Na faillissement van dat bedrijf genoot hij van 1 december 2003 tot 1 september 2004 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Uit de stukken komt naar voren dat eiser in de periode medio december 2004 tot en met begin januari 2005 enkele weken gewerkt heeft via een uitzendbureau. Bij brief van 7 juni 2006 heeft G. Bressers, maatschappelijk werker van de Gelderse Roos te Wolfheze, verweerder verzocht eiser in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Ziektewet dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Op 4 september 2006 heeft eiser een Wet WIA-uitkering aangevraagd.
De verzekeringsarts R.W. Reddingius heeft eiser gezien op het spreekuur van 17 oktober 2006 en heeft geconcludeerd dat eiser vanwege een "Ernstige Psychische Stoornis" geen benutbare mogelijkheden heeft. Blijkens het rapport heeft de verzekeringsarts zich daarbij mede gebaseerd op de correspondentie van PZ Wolfheze. Als eerste arbeidsongeschiktheidsdag wordt uitgegaan van de datum met ingang waarvan eiser is ziek gemeld, zijnde 12 januari 2005.
De bezwaarverzekeringsarts F.G. Slebus heeft in haar rapport van 15 mei 2007 aangegeven dat er, mede gelet op het feit dat eiser tot vlak vóór 12 januari 2005 werkzaamheden heeft verricht, geen reden is om aan te nemen dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vóór 12 januari 2005 lag. Het niet betwiste gegeven dat bij eiser reeds langere tijd en dus ook vóór 12 januari 2005 sprake was van de aandoening schizofrenie brengt, aldus de bezwaarverzekeringsarts, niet met zich dat eiser, gelet op zijn arbeidsverleden, reeds op die grond vóór 12 januari 2005 geen arbeidsmogelijkheden meer had.
De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden afgeweken van de vaststelling door verweerder dat 12 januari 2005 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag dient te worden aangemerkt. Niet aannemelijk is gemaakt dat eiser reeds voordat hij in december 2004 en januari 2005 werkzaamheden heeft verricht arbeidsongeschikt was te achten. In dit verband is mede van belang dat niet gebleken is van medische gegevens uit 2004 waaruit naar voren komt dat eiser zich in die periode onder behandeling heeft gesteld dan wel psychische beperkingen kende, op grond waarvan hij beperkt werd in zijn arbeidsmogelijkheden. Hetgeen eiser terzake in beroep heeft aangevoerd treft derhalve geen doel.
Ten aanzien van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid overweegt de rechtbank
als volgt.
Verweerder heeft ter zitting van 11 januari 2008 gesteld dat de medische beoordeling conform de richtlijn voor verzekeringsartsen “Beoordelingskader duurzaamheid arbeidsbeperkingen” (hierna: de richtlijn) heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de richtlijn, mede gezien de memorie van toelichting bij de Wet WIA, zich verdraagt met artikel 4 van die wet en dat de richtlijn niet in strijd komt met een juiste uitleg van enige geschreven of ongeschreven rechtsregel. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het nemen van besluiten met betrekking tot duurzame arbeidsbeperkingen deze richtlijn in acht dient te nemen en dat de inhoud en wijze van toetsing in het kader van zo’n besluit ter toetsing van de bestuursrechter staat.
Het in de richtlijn vervatte stappenplan luidt als volgt:
“Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.”
Bij de medische beoordeling van eiser heeft de verzekeringsarts R.W. Reddingius in zijn rapport van 17 oktober 2006 aangegeven dat de belastbaarheid op termijn kan verbeteren, hetgeen een reden vormt om een professioneel heronderzoek te plannen over twee jaar (medio oktober 2008). Hieruit volgt dat de verzekeringsarts niet uitsluit dat er sprake is van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden binnen twee jaar, als bedoeld in stap 3, onder a, van het stappenplan. De bezwaarverzekeringsarts F.G. Slebus heeft in haar rapport van 15 mei 2007 gesteld dat niet a priori is aan te nemen dat eiser blijvend arbeidsongeschikt moet worden gevonden, gezien het feit dat er verbetering optreedt bij medicatiegebruik en gezien het feit dat structuur in het leven van eiser ook feitelijk verbetering heeft opgeleverd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de medische conclusie dat de arbeidsongeschiktheid van eiser niet duurzaam is voldoende gemotiveerd en berust deze op een afdoende onderzoek. Hetgeen over de medische beoordeling is gerapporteerd is begrijpelijk en consistent. De rechtbank is voorts niet gebleken dat verweerder de richtlijn niet in acht heeft genomen.
Van de zijde van eiser zijn geen medische gegevens verstrekt die tot het oordeel moeten leiden dat er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De mening van de maatschappelijk werker van de Gelderse Roos, G. Bressers, dat hij het niet ziet zitten dan wel niet verstandig acht dat eiser in de toekomst arbeid gaat verrichten, kan niet als een andersluidende visie van een arts worden gezien en daaraan kan derhalve niet het gewicht worden toegekend dat eiser daaraan wenst toe te kennen. Dat de psychiatrische aandoening van eiser blijvend is, zegt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende over de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen. Immers, onder 'kans op herstel' in de zin van artikel 4, derde lid, van de Wet WIA, moet naar het oordeel van de rechtbank in dit geval worden verstaan: de kans op herstel van arbeidsmogelijkheden en daarmee de kans op vergroting van de belastbaarheid.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. B.N. Crol, voorzitter, mrs. F.H. de Vries en W.F. Bijloo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2008. .
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 16 mei 2008