ECLI:NL:RBARN:2008:BD1936

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
160959
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van mesttransportkosten en nacalculatie door landbouwloonbedrijf

In deze zaak vorderde een landbouwloonbedrijf (eisers) betaling van mesttransportkosten van een varkenshouder (gedaagden). De eisers hadden in de periode van 16 september 2006 tot en met april 2007 mest opgehaald bij gedaagden en hiervoor facturen gestuurd. De gedaagden betwistten de betaling van de factuur van 23 maart 2007, die een nacalculatie betrof, en stelden dat zij erop mochten vertrouwen dat het bij de eerder verzonden rekeningen zou blijven. De rechtbank oordeelde dat er een overeenkomst van opdracht bestond tussen partijen en dat gedaagden niet gerechtvaardigd konden vertrouwen op de eerdere facturen. De rechtbank stelde vast dat de nacalculatie redelijk was, gezien de veranderende marktomstandigheden en de prijsstelling van de mest. Gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de openstaande bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet voldoende hadden onderbouwd dat de nacalculatie disproportioneel was en dat zij niet konden stellen dat de facturen onredelijk waren. De vordering van eisers werd in zijn geheel toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, die niet toewijsbaar werden geacht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 160959 / HA ZA 07-1551
Vonnis van 7 mei 2008
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eis.1],
gevestigd te [vest./woonpl.],
2. [eis. 2],
wonende te [vest./woonpl.],
3. [eis. 3],
wonende te [vest./woonpl.],
eisers,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. I. Jager te Hattem,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[ged. 1],
gevestigd te [vest./woonpl.],
2. [ged. 2],
wonende te [vest./woonpl.],
3. [ged. 3],
wonende te [vest./woonpl.],
4. [ged. 4],
wonende te [vest./woonpl.],
gedaagden,
procureur mr. R.P. Elzas,
advocaat mr. D.J. Brugge te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 januari 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 28 maart 2008. In dit proces-verbaal is ten onrechte niet opgenomen dat eisers ter comparitie een akte overlegging producties, tevens houdende vermeerdering van eis hebben genomen. Ook dit stuk behoort tot de stukken van het geding.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eisers] heeft een landbouwloonbedrijf en houdt zich bezig met mestdistributie. Dit houdt in dat [eisers] mest ophaalt bij veehouders, zo nodig opslaat en vervolgens afzet bij akkerbouwers. [gedaagden] heeft een varkensbedrijf.
2.2 [eisers] heeft in de periode tussen 16 september 2006 tot en met april 2007 bij [gedaagden] mest opgehaald. [gedaagden] heeft hiervoor bedragen aan [eisers] betaald. Ook in de periode voor 16 september 2006 heeft [gedaagden] al met [eisers] gewerkt.
2.3. [eisers] heeft aan [gedaagden] op 22 september 2006 een rekening gestuurd ten bedrage van € 2.828,66, met als omschrijving ‘nacalculatie vergoeding akkerbouwers’. Deze rekening zag op de periode eind juni tot en met eind juli 2006. Deze rekening is door [gedaagden] betaald.
2.4. Op 23 maart 2007 heeft [eisers] aan [gedaagden] een rekening gestuurd ter hoogte van
€ 8.582,32 inclusief BTW, met de omschrijving ‘nacalculatie mesttransport, zie bijlage’. Op 12 april 2007 heeft [eisers] aan [gedaagden] een rekening gestuurd ter hoogte van € 8.360,39 inclusief BTW met de omschrijving ‘mesttransport, 02-04 t/m 05-04’ en ‘opslagkosten’.
3. Het geschil
3.1. [eisers] heeft de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] gevorderd tot betaling van
€ 17.846,71, vermeerderd met de wettelijke handelsrente hierover vanaf de vervaldatum van de facturen, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, waaronder – na vermeerdering van eis - de kosten van beslaglegging. Aan haar vordering heeft [eisers] ten grondslag gelegd dat zij in opdracht van [gedaagden] werkzaamheden heeft verricht, waarvoor zij de facturen van 23 maart 2007 en 12 april 2007 heeft gestuurd. Zij vordert betaling daarvan. Verder stelt zij buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt.
3.2. [gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
De factuur van 12 april 2007
4.1. Ter comparitie is namens [gedaagden] erkend dat zij de factuur van 12 april 2007 aan [eisers] verschuldigd is. Op grond van hetgeen beide partijen ter comparitie hebben verklaard staat tussen hen ook vast dat [gedaagden] op 6 februari 2008 op de factuur van 12 april 2007 een bedrag van € 5.000,00 heeft betaald. Dat betekent dat [gedaagden] terzake van die factuur nog verschuldigd is (€ 8.360,39 - € 5.000,00 = ) € 3.360,39, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 8.360,39 vanaf 3 mei 2007 (de vervaldatum van de factuur) tot 6 februari 2008 en de wettelijke handelsrente over € 3.360,39 vanaf 6 februari 2008 tot aan de dag van betaling.
De factuur van 23 maart 2007
4.2. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de factuur van 23 maart 2007. Op grond van de daarover wederzijds aangevoerde stellingen staat het volgende vast. In de periode tussen 16 september 2006 en 5 maart 2007 heeft [eisers] mest bij [gedaagden] opgehaald. Tot 2006 was de situatie op de mestmarkt aldus dat [eisers] aan de veehouders voor het ophalen van de mest een bepaald bedrag in rekening bracht en aan de akkerbouwers bij wie hij de mest afzette eveneens. In 2006 kantelde echter de markt en konden de akkerbouwers voor het afzetten van de mest geld toe vragen.
4.3. Tot 2006 werkte het in de praktijk zo, zo is ter comparitie gebleken, dat [gedaagden] [eisers] belde als hij zijn mest kwijt wilde en dat [eisers] daarvoor achteraf een factuur zond. Partijen spraken niet vooraf de prijs af. [gedaagden] kon door te kijken naar de bedragen die [eisers] factureerde in de gaten houden of [eisers] nog – prijstechnisch – gunstig werkte.
4.4. Bij brief van 22 september 2006 heeft [eisers] aan de veehouders het volgende bericht:
“Bij de factuur van afgelopen zomer heeft u een brief aangetroffen over onze visie wat betreft het opereren op de mestmarkt. Inmiddels is het uitrijdseizoen voorbij en kunnen we de balans opmaken.
Het aan de afnemers toe te betalen bedrag varieert in onze regio van € 8,-- tot € 10,--. Wij houden het op € 8,--. Hiervoor hebben wij u al € 3,-- in rekening gebracht. Het resultaat hiervan is dat u nog € 5,-- per m3 moet bijbetalen.
Wij hebben 67% van de tussen 15 mei en 15 september opgehaalde mest uitgereden. Dat betekent dat wij voor u op de bijgesloten factuur 67% van de bij u opgehaalde mest nog belasten met € 5,-- per m3.
Voor de overgebleven mest en wat wij nog gaan ophalen willen wij hetzelfde systeem hanteren met betrekking tot het voorjaar van 2007. Aangezien wij niet bij machte zijn te bekijken hoe de markt er dan uitziet. Ons inziens een veilig systeem voor beide partijen. (...)”
4.5. [eisers] heeft gesteld dat hij deze brief bij de facturen van 22 september 2006 heeft gevoegd. [gedaagden] heeft betwist deze brief te hebben ontvangen.
4.6. In maart 2007 heeft [eisers] weer een brief aan de veehouders verstuurd. [gedaagden] erkent deze te hebben ontvangen. Deze brief luidt:
“Zoals eerder bericht krijgt u nog een nacalculatie van de mest die wij bij u opgehaald hebben tussen 16 september 2006 en 5 maart 2007.
Wij hebben over deze periode niet alleen mest in onze silo’s gereden, maar ook mest elders afgezet en moesten daar een prijs van resp. 12, 13 en 10 euro voor betalen. De prijs die we dit voorjaar aan de akkerbouwers toe moeten betalen bedraagt € 5,-- per m3. Dat is puur voor de mest. Het injecteren is al verwerkt in de factuur voor het ophalen van de mest. Na wat gereken komen wij uit op een nacalculatie van € 6,50 per m3.
Voor u komt de totaalprijs dan op € 21,50.
Deze nacalculatie betreft ook 33% van de mest die wij van 15-05-06 t/m 15-09-06 bij u hebben opgehaald (zie brief september 2006).
Voor de mest die na 5 maart 2007 bij u is/wordt opgehaald berekenen wij een prijs van
€ 20,50 excl. eventuele opslagkosten. (Hier komt dus geen nacalculatie meer over)
Na het voorjaar bekijken we of we deze prijs kunnen blijven handhaven. Zoniet, dan passen we ons tarief weer aan. We moeten nu eenmaal de mestmarkt volgen om brood op de plank te blijven hebben. (...)”
4.7. [gedaagden] heeft gesteld dat zij niet gehouden is de factuur van 23 maart 2007 te betalen omdat niet is overeengekomen dat er op basis van nacalculatie werkzaamheden zouden worden uitgevoerd. [eisers] heeft altijd aansluitend aan het ophalen van de mest gefactureerd en [eisers] heeft haar er niet van in kennis gesteld dat daar verandering in zou komen. Ook andere mestdistributeurs werkten niet op basis van nacalculatie. Zij mocht er, nadat zij de gebruikelijke factuur aansluitend aan het ophalen van de mest had betaald, dus vanuit gaan dat [eisers] niets meer te vorderen had. Door het systeem van nacalculatie heeft [eisers] in feite een vrijbrief voor wat betreft de prijs die zij rekent en heeft zij aan [gedaagden] bovendien de kans ontnomen om uit prijsoverwegingen een andere distributeur in te schakelen. Bovendien is de nacalculatie in verhouding tot de hoogte van de oorspronkelijke factuur disproportioneel en kan de aanvullende nota de toets van de redelijkheid en billijkheid niet doorstaan, aldus nog steeds [gedaagden].
4.8. Hierover wordt als volgt overwogen.
Vast staat dat tussen de partijen een overeenkomst heeft bestaan, strekkende tot het ophalen en uitrijden van mest. Dat is een overeenkomst van opdracht. Naar [gedaagden] ter comparitie heeft verklaard is zij niet telkens met [eisers] een prijs per kuub overeengekomen voor het ophalen en uitrijden van de desbetreffende partij mest, maar volgde zij de prijs die [eisers] daarvoor in feite – achteraf – factureerde.
4.9. In de situatie waarin de hoogte van het loon niet door partijen is bepaald, is de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon verschuldigd, of bij gebreke daarvan, een redelijk loon (zie artikel 7:405 lid 2 BW).
4.10. [gedaagden] heeft niet voldoende gemotiveerd betwist dat het in totaal (inclusief nacalculatie) door [eisers] berekende loon niet op de gebruikelijke wijze berekend of redelijk van hoogte was. [eisers] heeft onbetwist ter comparitie verklaard dat in 2006 de markt omsloeg en dat de akkerbouwers toen geld toe konden vragen voor het uitrijden van de mest. Gesteld noch gebleken is dat het niet gebruikelijk of onredelijk zou zijn dat de vergoeding die de akkerbouwers toen voor het uitrijden van de mest konden bedingen, uiteindelijk aan de veehouders werd doorberekend. [gedaagden] heeft gesteld dat zij met [eisers] werkte omdat die de goedkoopste was, en dat zij inclusief de nacalculatie niet meer de goedkoopste was. Het moge zo zijn dat [eisers] niet meer de goedkoopste was, dat wil nog niet zeggen dat het in rekening gebrachte loon qua hoogte ongebruikelijk of onredelijk was. Indien [gedaagden] de hoogte van het loon als zodanig ter discussie had willen stellen, had het op haar weg gelegen nader inzicht te geven in de marktprijzen van dat moment.
4.11. Wat [gedaagden] in feite aan de orde stelt is de vraag of zij erop mocht vertrouwen dat het bij de rekeningen zou blijven die zij direct na het ophalen van de mest ontving. Bij de beantwoording van deze vraag moet met alle omstandigheden van het geval rekening worden gehouden (zie bijvoorbeeld HR 28 oktober 1994, NJ 1995, 629).
4.12. [gedaagden] is een varkenshouder, die zoals ter comparitie is gebleken, op de hoogte is van de prijzen op de mestmarkt, die wist dat de mestmarkt voor veehouders in het najaar van 2006/voorjaar 2007 ongunstig was en die op de hoogte was van de prijzen die distributeurs voor het uitrijden van de mest in rekening brachten. Uit de door [gedaagden] ter comparitie in het geding gebrachte facturen van [eisers] voor het ophalen van mest in februari 2007 blijkt dat [eisers] als basisbedrag € 15,00 per kuub in rekening bracht. Het was [gedaagden] duidelijk dat [eisers] in het najaar 2006/voorjaar 2007 met € 15,00 ‘de goedkoopste’ was. [gedaagden] heeft niet de stelling van [eisers] bewist dat de prijs voor het ophalen en uitrijden van de mest de mestmarkt volgde. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen staat eveneens vast dat de uiteindelijk inclusief nacalculatie berekende prijs van € 21,50 redelijk is.
4.13. Vast staat verder dat [gedaagden] de factuur van 22 september 2006 heeft ontvangen. Deze factuur betreft een ‘nacalculatie vergoeding akkerbouwers’ over de periode tussen 28 juni 2006 en 31 juli 2006. [gedaagden] heeft deze betaald, naar zij stelt per vergissing, omdat zij niet goed naar de omschrijving had gekeken.
4.14. Op grond van die vaststaande feiten, tezamen genomen, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden] niet een zodanig gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen aan de facturen die zij in de periode september 2006 tot maart 2007 ontving, dat het [eisers] thans niet meer vrijstaat de nacalculatie in rekening te brengen. Daarbij is doorslaggevend dat [gedaagden] in ieder geval de factuur van 22 september 2006 heeft ontvangen en dat daaruit duidelijk was dat [eisers] over de voorafgaande periode een nacalculatie in rekening bracht. Dat [gedaagden] die factuur niet goed heeft bekeken, komt voor haar eigen risico. Dit genomen bij het feit dat de basisprijs van [eisers] duidelijk laag lag en het feit dat [gedaagden] bekend was met de ongunstige onwikkelingen op de mestmarkt, is er onvoldoende grond aanwezig om het beroep van [gedaagden] op gerechtvaardigd vertrouwen te honoreren. Het beroep van [gedaagden] op de redelijkheid en billijkheid stuit hier eveneens op af. Daarmee kan in het midden blijven of [gedaagden] de brief van [eisers] van 22 september 2006 al dan niet heeft ontvangen.
4.15. [gedaagden] heeft ter comparitie nog aangevoerd dat de methode van nacalculatie in wezen een vrijbrief inhoudt voor [eisers] om datgene in rekening te brengen wat hem belieft. [gedaagden] heeft echter niet aangevoerd dat het feitelijk in rekening gebrachte bedrag gezien de markt van dat moment onredelijk was, terwijl bovendien [eisers] die vrijbrief gezien artikel 7:405 lid 2 BW ook niet heeft. Dat argument overtuigt dus niet.
[gedaagden] heeft ook aangevoerd dat [eisers] haar de kans heeft ontnomen over te stappen naar een andere distributeur omdat ze door deze handelwijze niet bekend was met de uiteindelijk in rekening te brengen prijs. Als [gedaagden] de brief van september 2006 wel heeft ontvangen, gaat dat argument niet op omdat [gedaagden] dat effect dan heeft geaccepteerd door ondanks die brief met [eisers] door te gaan. Ook als [gedaagden] die brief niet zou hebben ontvangen, vindt de rechtbank dit argument tegenover de hiervoor in rechtsoverweging 4.15 genoemde omstandigheden – waaruit voortvloeit dat [gedaagden] niet gerechtvaardigd erop heeft mogen vertrouwen dat het zou blijven bij de rekeningen die [eisers] direct na de mesttransporten verzond - niet doorslaggevend. Daar komt bij dat [eisers], gezien het feit dat [gedaagden] de factuur van september 2006 had betaald, niet behoefde te vermoeden dat [gedaagden] met de nacalculatie niet instemde.
4.16. De stelling van [gedaagden] dat de nacalculatie disproportioneel is ten opzichte van het in rekening gebrachte basisbedrag, gaat niet op. Zij heeft deze stelling onderbouwd door te verwijzen naar de facturen van 12 en 19 februari 2007 ten bedrage van € 2.684,19 respectievelijk € 3.355,70 inclusief BTW. Deze facturen zien echter slechts op transporten in februari 2007. Ter comparitie heeft [gedaagden] verklaard dat ook in de periode september 2006 tot en met januari 2007 mesttransporten hebben plaatsgevonden. Aangezien de factuur van 23 maart 2007 een nacalculatie over de periode 16 september 2006 tot en met 5 maart 2007 betreft, zegt de verhouding tussen deze factuur en de facturen van 12 en 19 februari 2007 niets. Ook anderszins is niet gebleken dat sprake zou zijn van disproportionaliteit. De slotsom is dat ook de factuur van 23 maart 2007 moet worden betaald. De wettelijke handelsrente hierover is toewijsbaar vanaf de vervaldatum van deze factuur, zijnde 13 april 2007.
4.16. [eisers] vordert ten slotte buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 904,00, stellende dat zij incassowerkzaamheden heeft moeten verrichten, bestaande uit het aanmaken van een dossier, het vergaren van informatie, het voeren van correspondentie en het sommeren tot betaling. [eisers] zelf heeft zich nog veel moeite getroost een buitengerechtelijke oplossing te bereiken door persoonlijk contact met [gedaagden] te zoeken en door haar branche-organisatie een sommatie te laten zenden. [gedaagden] heeft deze stelling gemotiveerd betwist. [eisers] heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van haar stellingen terzake en overigens is niet gebleken dat sprake is geweest van verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een – niet aanvaard – schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Deze kosten zijn daarom niet toewijsbaar.
4.17. [eisers] heeft hoofdelijke veroordeling van gedaagden gevorderd. Gedaagden sub 2 tot en met 4 voeren hun bedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma, zodat zij als vennoten op grond van artikel 18 WvK hoofdelijk tot nakoming van de schulden van de vennootschap gehouden zijn. In zoverre is de vordering dus eveneens toewijsbaar.
4.18 Het beslag is conform de wettelijke voorschriften gelegd. Nu niet is gebleken dat het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was, zal [gedaagden] op grond van artikel 706 Rv worden veroordeeld tot betaling van de beslagkosten. Deze worden begroot op € 154,41 voor het beslagexploit, € 39,40 voor verschotten, € 72,34 voor het exploit van betekening aan gedaagden en € 452,00 wegens het salaris procureur (1 punt x tarief II), in totaal dus op € 718,15.
4.19. [gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 70,85
- vast recht € 410,00
- salaris procureur € 904,00 (2 punten × tarief II)
Totaal € 1.384,85
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, om aan eisers te betalen een bedrag van € 11.942,71 (elfduizend negenhonderd tweeënveertig euro en eenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119a BW over € 8.360,39 vanaf 3 mei 2007 tot 6 februari 2008, over € 3.360,39 vanaf 6 februari 2008 tot de dag van volledige betaling van dit bedrag en over € 8.582,32 vanaf 13 april 2007 tot aan de dag van volledige betaling van dit bedrag,
5.2. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 1.384,85 en in de beslagkosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op
€ 718,15,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2008.