ECLI:NL:RBARN:2008:BD1784

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
150435
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders van een vereniging voor onbehoorlijke taakvervulling en schadevergoeding

In deze zaak vorderde een vereniging hoofdelijke veroordeling van haar voormalige bestuurders tot betaling van een bedrag van € 113.605,57, vermeerderd met rente en kosten. De vereniging stelde dat de bestuurders tekortgeschoten waren in de behoorlijke vervulling van hun taak, wat had geleid tot schade. De rechtbank oordeelde dat voor aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek vereist is dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de bestuurders in ernstige mate tekortgeschoten waren in hun taak, onder andere door het onterecht gebruik van spaargelden van de leden en het aangaan van leningen zonder deugdelijke administratie. De bestuurders hadden valse notulen opgemaakt van een niet gehouden ledenvergadering om goedkeuring te verkrijgen voor een hypothecaire lening, wat hen aansprakelijk maakte voor de schade die de vereniging had geleden. De rechtbank oordeelde dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade, omdat zij collectief bestuurden en de tekortkomingen tot de werkkring van alle bestuurders behoorden. De vordering van de vereniging werd toegewezen, en de bestuurders werden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 150435 / HA ZA 07-6
Vonnis van 23 april 2008
in de zaak van
de vereniging
[de vereniging],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
procureur mr. K. van der Meulen,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. P.A.C. de Vries,
advocaat mr. M.C. Spil te Arnhem,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
5. [gedaagde 5],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
6. [gedaagde 6],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
7. [gedaagde 7],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
8. [gedaagde 8],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
9. [gedaagde 9],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. P.A.C. de Vries,
advocaat mr. M.C. Spil te Arnhem,
10. [gedaagde 10],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen.
Eiseres zal hierna ook als [de vereniging] worden aangeduid; de gedaagden worden tezamen als gedaagden, maar individueel ook met hun naam en voorletters aan geduid.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 juni 2007
- het proces-verbaal van de comparitie van 3 oktober 2007 die is gehouden in deze hoofdzaak en in de vrijwaringszaak met rolnummer 07-877
- de rolverwijzing van 11 december 2007
- de akte tevens houdende vermindering en vermeerdering van eis van [de vereniging]
- de antwoordakte van [ged. 1] en [ged. 3]
- de akte overlegging en uitlating producties van [de vereniging]
- de akte uitlatingen productie tevens overlegging productie van [ged. 1] en [ged. 9].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in deze hoofdzaak.
2. De feiten
2.1. [de vereniging] heeft als doel het bevorderen van een gepaste viering van het schuttersfeest in Lobith-Tolkamer. Zij is eigenares van een verenigingsgebouw.
2.2. Op 27 april 2001 waren de gedaagden 1 tot en met 7 bestuurders van [de vereniging].
[ged. 1] was bestuurder (vanaf 1988 penningmeester en vervolgens vice-voorzitter en voorzitter) vanaf 8 februari 1985.
[ged. 2] was bestuurder vanaf 28 februari 1986.
[ged. 3] was bestuurder vanaf 1 april 1992.
[ged. 4] was bestuurder vanaf 22 maart 1991.
[ged. 5] was bestuurder vanaf 19 augustus 1992.
[ged. 6] was bestuurder vanaf 20 april 2001.
[ged. 7] was bestuurder vanaf 20 april 2001.
2.3. Ook de overige gedaagden zijn bestuurslid geweest:
[ged. 8] van 5 juli 1983 tot 20 april 2001,
[ged. 9] tot 16 mei 1997,
[ged. 10] tot 1 juni 2000.
2.4. [XXX], accountant en belastingconsulent te Arnhem, handelend onder de naam Accountantskantoor [XXX], gedaagde in bovengenoemde vrijwaringszaak, is door het bestuur van [de vereniging] aangezocht voor het verrichten van boekhoudkundige en accountantswerkzaamheden voor de vereniging.
2.5. Op 22 mei 2001 is een notariële akte verleden waarbij [de vereniging] f. 325.000,00 leende van Rabobank Liemers Zuid U.A. en tot zekerheid een hypotheek verstrekte op het verenigingsgebouw. Zij werd hierbij vertegenwoordigd door [ged. 1], [ged. 5] en [ged. 7].
2.6. Art. 9 lid 2 van de statuten van [de vereniging] luidt als volgt.
Het bestuur is bevoegd tot het aangaan van geldleningen tot een bedrag als daartoe jaarlijks door de algemene vergadering vast te stellen; het bestuur is, mits met goedkeuring van de algemene vergadering, voorts bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het (…) bezwaren (…) van onroerende goederen (…).
2.7. In het kader van de onder 2.5 bedoelde hypotheekverlening hebben [ged. 1], [ged. 5] en [ged. 7] aan de notaris en Rabobank notulen overgelegd van een algemene ledenvergadering die op 4 mei 2001 gehouden zou zijn en waar aanwezig zouden zijn geweest achtenveertig leden en [ged. 1], [ged. 2], [ged. 3], [ged. 4], [ged. 5], [ged. 7] en de commandant van de vereniging, [XXX]. Dit door [ged. 1] en [ged. 5] ondertekende stuk luidt onder meer als volgt.
Notulen ingelaste ledenvergadering gehouden op vrijdag 4 mei 2001 in het verenigingsgebouw van [de vereniging] aanvang 20.00 uur (…).
2.VERENIGINGSGEBOUW VOORZITTER
Om het financieel plaatje rond te krijgen voor het verenigingsgebouw vraagt de voorzitter de leden om voor het volgende hun goedkeuring te geven.
1. Verkrijgen van Hypotheek gelderen van een bedrag van f 325000,0
2. Hypotheek voor opstal en opgebouwd verenigingsgebouw.
3. Bestuur detacheert voor het gevoerd beleid.
Met grote meerderheid geeft de vergadering hieraan hun goedkeuring.
2.8. Op 29 mei 2001 is op de rekening van [de vereniging] bij Rabobank f. 321.750,00 bijgeschreven.
2.9. Vervolgens heeft in opdracht van [ged. 1] onder vermelding van ‘geleend bedrag’ een aantal overschrijvingen van deze rekening plaatsgevonden, namelijk
- aan [XXX] f. 60.000,00 (6 juni 2001),
- [ged. 9] f. 4.500 (6 juni 2001)
- [XXX] en/of [ged. 1] f. 35.000,00 (6 juni 2001)
- [ged. 8] f. 19.528,73 (6 juni 2001),
- [XXX] f. 5.100,00 (6 juni 2001),
- [XXX] f. 30.000,00 (6 juni 2001).
Voorts werden kasopnames gedaan van f. 89.725,00 (23 mei 2001) en f. 6.500 (29 mei 2001).
In het totaal gaat het hier om f. 250.353,73 (omgerekend € 113.605,57).
2.10. De onder 2.9 genoemde personen zijn familieleden en/of kennissen van [ged. 1].
2.11. De onder 2.9 genoemde [XXX], [XXX], [XXX], [ged. 9], [XXX] en [ged. 8] hebben alle verklaringen getekend met de volgende inhoud.
Hierbij bevestig ik dat onder getekende een geld bedrag van (…) in (jaartal, de rechtbank) heeft geleend aan Schuttersgilde [de vereniging].
En deze contant heeft betaald.
Aan de heer [ged. 1], penningmeester van [de vereniging] om het mogelijk te maken om het spaargeld uit te betalen en diverse rekeningen te voldoen.
Boven genoemd bedrag heb ik renteloos geleend en wil deze op korte termijn overgemaakt zien,
op rekeningnummer (…).
Teken ik in vertrouwen en eerlijkheid.
2.12. Spaargeld is binnen [de vereniging] de aanduiding voor geld dat door zogenaamde lopers wekelijks bij de leden wordt opgehaald, met het doel dat ieder lid een spaarpot vormt waaruit hij kan putten bij het jaarlijkse schuttersfeest. Voor het afgedragen geld ontvangen de leden zegels waaruit duidelijk is hoeveel zij hebben bijgedragen en hoeveel hen dus moet worden uitbetaald ter gelegenheid van het schuttersfeest.
2.13. [de vereniging] beheerde dit spaargeld. Dat gebeurde van oudsher contant en sedert de periode dat gedaagden deel uitmaakten van het bestuur ook op de spaarrekening van [de vereniging].
2.14. Op een algemene ledenvergadering van [de vereniging] die op 17 oktober 2005 is gehouden, is het bestuur om inzage in de financiële positie van de vereniging gevraagd.
2.15. Kort daarna heeft [ged. 1] zijn werkzaamheden in het bestuur opgeschort. Hij heeft bij brief van 29 december 2005 zijn functie ter beschikking gesteld.
2.16. De algemene ledenvergadering van [de vereniging] heeft in de onder 2.14 en 2.15 bedoelde periode een onderzoekscommissie ingesteld. Deze heeft vastgesteld dat er op 4 mei 2001 geen algemene ledenvergadering is gehouden en dat de notulen van deze niet gehouden vergadering zijn opgesteld door [ged. 1] en [ged. 3]. Ook in deze procedure staat dit vast.
2.17. De onderzoekscommissie heeft in de bankadministratie van [de vereniging] geconstateerd dat aan de onder 2.9 genoemde personen eerder betalingen waren gedaan en wel aan [XXX] in 1998, 1999, 2000 en 2001 in totaal f. 110.992,00, aan [XXX] in 2001 f. 5.100,00, aan [ged. 9] in 1998 en 2001 in totaal f. 11.500,00, aan [XXX] en/of [ged. 1] in 2001 f. 35.000,00, aan [ged. 8] in 2001 f. 19.528,73 en aan [XXX] in 2001 f. 30.000,00.
2.18. Voor de kasopnames in 2001 van f. 89.725,00 en f. 6.500,00 (2.9 hierboven) en een kasopname in 2000 van f. 5.000,00 heeft de onderzoekscommissie geen verklaring gevonden.
2.19. Over de boekjaren vóór 1998 ontbreken bij [de vereniging] de balans en de staat van baten en lasten. Over de jaren vanaf 1998 zijn verslagen opgemaakt door bovengenoemde [XXX]. Uit de verslagen blijkt niet hoe het beheer over de spaargelden is gevoerd.
2.20. [de vereniging] heeft op 8 december 2006 conservatoir beslag laten leggen op de onverdeelde helft van de zaak die kadastraal bekend is als [kadastrale gegevens] toebehorend aan [ged. 1].
3. Het geschil
3.1. [de vereniging] vordert na wijziging van de eis – samengevat – hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van € 113.605,57, vermeerderd met rente vanaf 22 mei 2001en kosten. Zij vordert tevens vergoeding van de beslagkosten ad f. 1.701,59.
3.2. [de vereniging] maakt aan de gedaagden, bestuurders van [de vereniging] in de periode van 1992 tot 29 mei 2001, een ernstig verwijt van onbehoorlijke taakvervulling. De verweten handelingen zijn in het bijzonder het gebruik van de door de leden ingebrachte spaargelden, het aangaan van de leningen bij diverse personen, het aangaan van de hypothecaire geldlening en het niet of onvoldoende verantwoorden van deze handelingen in de administratie van de vereniging. De hieruit ontstane schade dienen de gedaagden te vergoeden. Zij zijn hoofdelijk aansprakelijk omdat er sprake is geweest van collectief bestuur. De schade bestaat uit het ontstaan en toenemen van de schuldenlast in de periode van 1992 tot 29 mei 2001. Na het aangaan op deze datum van de geldlening (f. 321.750,00) bij Rabobank LiemersePoort zijn deze leningen gesaneerd. Daarbij is f. 250.353,73 betaald (2.9). Tot dit bedrag (omgerekend € 113.605,57) beperkt [de vereniging] haar vordering.
3.3. [ged. 1] en [ged. 9] voeren verweer. De rechtbank zal hierna, voor zover nodig op hun gemotiveerde verweer ingaan. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De eerste vraag is of de bestuurders, zoals [de vereniging] stelt, zijn tekortgeschoten in de behoorlijke vervulling van hun taak en voor eventueel daaruit ontstane schade aansprakelijk zijn. Worden die vragen bevestigend beantwoord, dan komen de vragen aan de orde of die tekortkoming inderdaad tot schade voor [de vereniging] heeft geleid en of deze door een of meer van de gedaagden vergoed moet worden. Voor aansprakelijkheid ex art. 2:9 Burgerlijk Wetboek (BW) zoals hier aan de orde is, is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of in een bepaald geval plaats is voor een ernstig verwijt als hier bedoeld, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval (HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360, Van de Ven Automobielbedrijf).
Onbehoorlijke taakvervulling
4.2. Ter comparitie heeft [ged. 1] een verklaring afgelegd over zijn handelen en zijn beweegredenen. Deze luidt als volgt.
In 1983, 1984 werd een doorstart gemaakt. Er was toen veel geld nodig. Het bestuur stelde vast dat er onvoldoende geld was. We hebben het geld toen voor [de vereniging] geleend van de spaarrekening die gebruikt werd om de spaargelden van de leden te bewaren. De leden wisten dit niet. De kascontrôle was wel op de hoogte en wel uit de kasboeken en de bankstukken. We hebben op een ogenblik geprobeerd van de Rabobank te lenen, maar de vereniging was niet voldoende draagkrachtig. Daarom werd er in privé van mensen geleend. Dit gebeurde behalve in één situatie – de lening van een oud-voorzitter – renteloos. Het was steeds zo dat niet op tijd het geld beschikbaar was om de mensen uit te betalen. Dat was een week voor de kermis. Dan moesten wij dus bijlenen. We dachten dat we het wel konden dichtsloffen, maar het werd alleen maar een groter gat. Alles wat er moest gebeuren, ook bijvoorbeeld aan de feesttent, werd gefinancierd uit eigen middelen, die er eigenlijk niet waren. Ik bedoel dat we de spaargelden van de leden continu ieder jaar gebruikten. Tot een week voor de kermis werd daar immers geen beroep op gedaan (…). We dachten het gat te dichten met activiteiten. Maar dat lukte steeds niet. De activiteitencommissie heeft zichzelf ontbonden. Die wist niet van de schulden. Zij wist niet dat zij bezig was het gat te dichten.
We konden externe financiering krijgen toen duidelijk was dat wij een hypothecaire lening konden krijgen met het verenigingsgebouw als zekerheid. Er moest toen snel gehandeld worden. Bij de notaris begrepen wij dat er een ledenvergadering nodig was, maar de oproepingstermijn daarvan is tien dagen, terwijl wij de spaargelden moesten uitkeren. Er was haast bij. Ik betreur het dat het zo gelopen is.
Het bestuur was op de hoogte van de notulen die de heer de Leeuw opstelde.
4.3. De rechtbank zal op de door [ged. 1] en [ged. 9] gevoerde verweren ingaan. Deels gelden deze ook de overige gedaagden, maar overigens geldt voor hen dat de stellingen van [de vereniging] niet weersproken zijn.
4.4. De door de leden aan de vereniging overhandigde spaargelden dienden geen ander doel dan hierboven onder 2.12 is weergegeven. Er was dus sprake van bewaarneming van geld, een vervangbare zaak, door de vereniging (een zogenaamd depositum irregulare). Hierop zijn niet de wettelijke regels omtrent bewaarneming van toepassing. Wel kunnen de regels voor verbruikleen naar analogie worden toegepast. [de vereniging] was op grond van die overeenkomst verplicht aan het einde van de bewaring – dat was bij het jaarlijkse schuttersfeest – gelijke geldsbedragen als in totaal door de leden ingelegd, waarvan per persoon het bedrag uit de zegels was af te leiden, aan de leden uit te keren.
4.5. Op zichzelf kan niet zonder meer uitgesloten worden geacht dat de vereniging in de tussentijd iets anders met het geld mocht doen dan het contant of op een spaarrekening bewaren. Dit volgt uit de regels die gelden voor verbruikleen. Door het geld aan te wenden voor andere doeleinden dan uitsluitend het bewaren heeft het bestuur de vereniging dus nog niet laten tekortschieten tegenover haar leden in de nakoming van de overeenkomsten van bewaarneming. Dit gebeurde wel doordat het bestuur – steeds weer, zoals onder meer uit de hierboven geciteerde verklaring van [ged. 1] blijkt – een situatie heeft laten ontstaan waarin afgifte van de geldsbedragen ter gelegenheid van de schuttersfeesten niet zonder meer mogelijk was.
4.6. Krachtens art. 9 van de statuten is het bestuur bevoegd tot het aangaan van geldleningen tot een jaarlijks door de algemene ledenvergadering vast te stellen bedrag. Of het aangaan van de leningen bij de onder 2.9 bedoelde en mogelijk ook andere personen binnen die grens viel, kan vooralsnog in het midden blijven. Vast staat dat het niet werd geadministreerd, omdat het viel onder het niet geadministreerde – want van oorsprong in de contante vorm van een spaarpot geschiedende – beheer van het spaargeld.
4.7. Om de hypotheek te kunnen verschaffen en de lening bij Rabobank te kunnen aangaan heeft het bestuur notulen van een gefingeerde algemene vergadering opgemaakt. Vast staat dat de algemene vergadering niet heeft plaatsgevonden en dat het bestuur buiten de door art. 9 van de statuten bedoelde bevoegdheid is getreden. Daarmee heeft de vereniging, gebruik gemaakt van een vals geschrift. De bestuurders hebben daarmee de vereniging tot het plegen van een misdrijf gebracht omdat dit handelen van de vereniging valt onder de delictsomschrijving van de valsheid in geschriften (art. 225 Wetboek van Strafrecht). Er is immers een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen – de notulen ten bewijze van de algemene vergadering die instemde met de lening – valselijk opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken – namelijk tegenover de notaris en de bank – en ook inderdaad bij de hypotheekverlening gebruikt.
4.8. Van al het voorgaande was in de administratie van de vereniging op een dadelijk te noemen uitzondering na niets terug te vinden. Slechts de bestuurders en de ingewijden – hun intimi uit familie- en vriendenkring – waren op de hoogte. De rechtbank passeert het betoog van [ged. 1] dat bij zijn aftreden als penningmeester de boekhouding compleet en inzichtelijk was, als irrelevant, reeds omdat vaststaat dat juist in zijn bestuursperiode de – volgens hemzelf continu plaatsvindende – opnames uit het spaargeld verborgen werden gehouden voor de leden.
4.9. De uitzondering wordt gevormd door de vermelding van ‘lening Rabobank Liemersepoort’ in de financiële overzichten vanaf het jaar 2001, die door [XXX] werden opgemaakt ten behoeve van de algemene vergadering. De rechtbank acht deze vermelding op zichzelf juist. Zij constateert echter dat uit de overgelegde financiële overzichten niet méér blijkt dan dat er een lening bij de bank bestond en hoe groot deze pro resto was. In het bijzonder is uit deze stukken niet af te leiden dat er sprake was van een hypothecaire lening, nog daargelaten dat de aanvankelijke omvang en de ontstaansreden van deze lening – het continu dekken van tekorten met leningen uit het spaargeld en van natuurlijke personen – niet kenbaar waren en voor de leden verborgen werden gehouden.
4.10. Het onder 4.8 en 4.9 overwogene leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestuur niet heeft voldaan aan zijn in art. 2:10 BW genoemde verplichting om van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend.
4.11. In verband met het beroep dat de verschenen gedaagden doen op de décharges door de ledenvergadering wijst de rechtbank er allereerst op dat [ged. 1] zelf aangeeft dat het bestuur met de leningen in zijn maag zat en die stil hield.
4.12. Van décharge en ook van vrijwaring zoals bedoeld in een door [ged. 1] overgelegde brief van 30 december 2005, kan geen sprake zijn bij feiten die niet bekend waren bij degenen die het bestuur controleerden en evenmin wanneer alleen die controleurs en het bestuur van de handelingen op de hoogte waren. In dit laatste geval immers kan geen décharge ten behoeve van de in onwetendheid gelaten algemene vergadering plaatsvinden en binnen een vereniging wordt controle op het bestuur vooral ten behoeve van die algemene vergadering uitgevoerd. Niet kan worden aanvaard dat een décharge zich ook zou uitstrekken tot gegevens die niet uit de jaarrekening blijken of niet anderszins aan de algemene ledenvergadering zijn bekendgemaakt (vergelijk HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360; Van de Ven Automobielbedrijf). Het verweer dat wél décharge ten aanzien van het resultaat van het besturen heeft plaatsgevonden, moet op grond van het voorgaande als irrelevant gepasseerd worden. Aan de décharge in de valse notulen van de vergadering van 4 mei 2001 komt geen betekenis toe.
4.13. Naast hetgeen hierboven reeds aan de orde is geweest, oordeelt de rechtbank als volgt over de weren die voorts zijn aangevoerd tegen de stelling van [de vereniging] dat de aangesproken bestuurders zijn tekortgeschoten in de uitoefening van hun taak.
4.14. De verschenen gedaagden betogen dat geen van de bestuursleden beschikte over uitgebreide financiële of boekhoudkundige kennis en dat het bestuur niet door een terzake deskundige werd bijgestaan. Naar vaste rechtspraak bevrijdt dit – al aangenomen dat het feitelijk juist is – de aangesproken bestuurders niet. Door de bestuurstaak te aanvaarden verbinden zij zich tegenover de vereniging om die taak naar behoren te vervullen. Als zij deskundige bijstand nodig hadden, maar die niet hebben aangetrokken, vallen de gevolgen daarvan in hun risicosfeer.
4.15. Weliswaar spelen het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult, een rol bij de beantwoording van de vraag of er sprake kan zijn van een ernstig verwijt zoals bedoeld onder 4.1 (HR 10 januari 1997, NJ 1997, 630, Van de Ven Automobielbedrijf), maar van bestuurders die financiële of boekhoudkundige kennis missen, mag verwacht worden dat zij een boekhouder te hulp roepen en niet overgaan tot handelingen als hierboven onder 4.5 en 4.7 bedoeld. Er is immers geen bijzondere kennis of vaardigheid nodig om te begrijpen dat in bewaring gegeven geld niet moet worden uitgegeven en dat geen valse notulen mogen worden opgemaakt.
4.16. In het verlengde hiervan is de rechtbank van oordeel dat noch het feit dat de bestuurders onbezoldigd waren, noch het gegeven dat zij zich niet tegen aansprakelijkheid als bestuurder konden verzekeren, afdoet aan hun verantwoordelijkheid voor de gevolgen van onbehoorlijk bestuur gelet op de aard van hun onbehoorlijk handelen.
4.17. De vereniging draaide op kasbasis, stellen de verschenen gedaagden. Er werd alleen bijgehouden hoeveel feitelijk werd ontvangen en uitgegeven, maar er bestond niet steeds zicht op de diverse passiva van de vereniging zoals de spaargelden. De aanwezige liquiditeiten – de spaargelden – werden gebruikt om de rekeningen van [de vereniging] te voldoen. Dit kon ertoe leiden dat bij de nadering van de schuttersfeesten onvoldoende middelen waren om het spaargeld uit te betalen zodat het bestuur zich gedwongen zag op korte termijn externe financiering te zoeken voor het exploitatietekort, zodat [de vereniging] kon voldoen aan haar verplichtingen jegens de leden.
4.18. Ook dit verweer verwerpt de rechtbank. Als de vereniging zuiver op kasbasis draait wat de spaargelden betreft, zodat deze in een spaarpot worden gestopt en daar bewaard en naar rato van de overgelegde zegeltjes worden uitgekeerd, kan het niet voorkomen dat er onvoldoende middelen zijn om het spaargeld uit te keren. Kiest het bestuur ervoor om het spaargeld op de rekening van de vereniging te storten, dan wordt het geadministreerd en blijkt de actuele situatie steeds uit de rekeningoverzichten die de vereniging ontvangt. Ontstaat er dan een tekort waardoor het spaargeld niet voor het schuttersfeest kan worden uitgekeerd, dan is dit te wijten aan onoplettendheid van het bestuur.
4.19. Dat het bestuur bang was voor gezichtsverlies, zoals aangevoerd, acht de rechtbank geen serieus te nemen verweer nu binnen datzelfde bestuur uiteindelijk is gekozen voor het valselijk opmaken van notulen van een niet gehouden algemene ledenvergadering. Het gezichtsverlies dat bekend worden hiervan meebrengt is immers veel groter dan het gezichtsverlies dat wordt veroorzaakt door het bekend worden van opnames uit het spaargeld en het terugbetalen van spaargeld uit een aantal renteloze leningen bij natuurlijke personen.
4.20. Het verweer dat het vinden van externe financiering voor een vereniging met regelmatige tekorten en zonder groot vermogen moeilijk was en dat het bestuur daarom koos voor leningen bij vrienden en familie van de bestuurders, is niet relevant. Hierboven heeft de rechtbank reeds overwogen dat in het midden kan blijven of de vereniging wel of niet geacht moet worden met die leningen te hebben ingestemd.
4.21. Er is een aantal omstandigheden aangevoerd dat de handelingen van het bestuur verklaart. Zo zou het wel diverse maatregelen hebben genomen, zoals contributieverhoging en een poging de omzetten tijdens activiteiten van [de vereniging] te verhogen, en zouden de opbrengsten daardoor weliswaar zijn toegenomen, maar zou de exploitatie een tekort zijn blijven vertonen omdat ook de kosten stegen. De verschenen bestuurders geven daarbij toe dat het bestuur niet altijd goed begrootte. Deze feitelijke gang van zaken rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank noch het buiten medeweten van de leden uitgeven van het spaargeld aan deze kosten noch het valselijk opmaken van notulen van een niet gehouden ledenvergadering.
4.22. Hetzelfde geldt voor de omstandigheden dat doordat de spaargelden werden beheerd op de rekening van [de vereniging] het verenigingsgebouw grotendeels uit die spaargelden is betaald en dat er toen dat gebeurd was, schoon schip gemaakt moest worden, waarbij het bestuur in paniek en heeft ‘besloten dit op te lossen door notulen van een ledenvergadering van 4 mei 2001 te maken waarin de goedkeuring was vermeld.’
4.23. Het verweer dat de ledenvergadering nooit heeft geklaagd, wordt gepasseerd omdat niet verwacht kan worden dat een ledenvergadering die niet op de hoogte is van gebeurtenissen, over die gebeurtenissen klaagt.
4.24. Het voorgaande overziend is de rechtbank van oordeel dat de gedaagden als bestuursleden in zeer ernstige mate zijn tekortgeschoten in de uitoefening van hun taak in de zin van art. 2:9 BW. Dit artikel luidt:
Elke bestuurder is tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Indien het een aangelegenheid betreft die tot de werkkring van twee of meer bestuurders behoort, is ieder van hen voor het geheel aansprakelijk terzake van een tekortkoming, tenzij deze niet aan hem is te wijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.
4.25. Het tekortschieten betreft, samengevat, het doen van uitgaven uit het spaargeld zonder dit behoorlijk te administreren, het hierdoor laten voortbestaan van een tekort, het uiteindelijk dekken hiervan met behulp van valse notulen en het in verregaand onvoldoende mate informeren van de leden over dit alles.
Aansprakelijkheid voor vergoeding van schade
4.26. Van het onder 4.25 bedoelde tekortschieten in de vervulling van de bestuurstaak kan naar het oordeel van de rechtbank de bestuurders op grond van hetgeen hiervoor overwogen is, een zeer ernstig verwijt worden gemaakt. Daarvan is het gevolg dat zij aansprakelijk zijn voor de gevolgen van hun onbehoorlijke taakvervulling (zie 4.1 hierboven).
4.27. Niet is betwist de stelling van [de vereniging] dat het bestuur collegiaal optrad en dat de aangelegenheden waarbij het bestuur tekortgeschoten is, tot de werkkring van alle bestuurders behoorden. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking wat als verweer is aangevoerd en wat ten gevolge van het verstek onweersproken is gebleven. Dit betekent dat voor de geleden schade de gedaagden op grond van art. 2:9 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn. Daarbij is niet van belang dat niet alle gedaagden tegelijkertijd en gedurende de gehele periode waarover het verweten handelen zich uitstrekt, bestuurder waren. Het gaat immers om een doorlopend onbehoorlijk besturen, terwijl bovendien voor de niet verschenen gedaagden geldt dat zij op dit punt de stellingen van [de vereniging] niet betwist hebben.
4.28. [ged. 1] voert aan dat redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan hem, die twintig jaar bestuurder is geweest en heeft bijgedragen tot de bloei van de vereniging, schade, als die al geleden is, volledig te laten vergoeden. Tegenover de ernst van het verwijt past echter naar het oordeel van de rechtbank geen beroep op de redelijkheid en billijkheid.
4.29. Het verweer dat er sprake is van eigen schuld van [de vereniging] omdat zij niets heeft gedaan om te voorkomen en steeds déchargeerde, wordt verworpen onder verwijzing naar de overwegingen hierboven (4.12), waar uit volgt dat [de vereniging] niet kan worden aangesproken op décharge of zwijgen waar het ging om handelingen waar de leden met opzet onkundig van werden gehouden.
Schade
4.30. Met het voorgaande als uitgangspunt zal de rechtbank nagaan of ten gevolge van de vastgestelde tekortkomingen (4.25) schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Voor vergoeding komt in aanmerking die schade die in zodanig verband staat met het handelen en nalaten waarop de aansprakelijkheid van gedaagden berust, dat zij hen, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze handelingen en dit nalaten kan worden toegerekend (art. 6:98 BW).
4.31. Dat de verzwijging tegenover de leden op zichzelf tot schade heeft geleid, is gesteld noch gebleken.
4.32. Het niet administreren van het spaargeld, de inkomsten en de uitgaven daaruit, heeft wel tot schade geleid. Hierboven is gebleken dat dit ertoe leidde dat het bestuur telkenjare tegen de nadering van het schuttersfeest tegen een tekort in het spaargeld aanliep. Dit is steeds aangezuiverd uit nieuwe leningen. Uiteindelijk was het tekort niet meer door deze manier van lenen te dekken. Toen is gekozen voor de hypothecaire lening. Daaruit volgt dat het opnemen van spaargelden, dekken van de daardoor ontstane tekorten door leningen en vervolgens het steeds opnieuw dekken van tekorten van leningen, eindigend met de lening bij Rabobank, eindigde met het bestaan van een schuld aan Rabobank.
4.33. Het vestigen van de hypotheek was onder de omstandigheden waaronder het plaatsvond, niet toelaatbaar tegenover de vereniging. Haar directe schade bestaat in de kosten van de hypotheekverlening. Ook het ontstaan van de lening aan de bank was onder de omstandigheden waaronder de lening tot stand kwam, ontoelaatbaar. De directe schade hieruit zijn de rente en de kosten van de geldlening. De rechtbank stelt vast dat [de vereniging] de in deze overweging genoemde kosten niet als schade vergoed wil zien.
4.34. [de vereniging] stelt dat het bedrag dat nodig was om aan het einde van de periode waarover zij gedaagden verwijten maakt – op 29 mei 2001 – de schulden van de vereniging te delgen, de te vergoeden schade vormt. Hiertegen is verweer gevoerd.
4.35. Juist is het standpunt van de verschenen gedaagden dat tegenover de schuld aan Rabobank een verbeterde vermogenspositie van de vereniging staat. Zij wijzen er met name op dat het bedrag van de waarde van het verenigingsgebouw veel hoger is dan dat van de schuld aan de bank. Dat is echter niet waar het hier om gaat. Waar het om gaat is dat het resultaat van de aan gedaagden verweten tekortkomingen is dat de vereniging die zij klein, maar zonder schuld aantroffen, op 29 mei 2001 een schuld aan Rabobank had.
4.36. Er zijn volgens de verschenen gedaagden alleen uitgaven gedaan die noodzakelijk waren. Dit kan, zoals hierna zal blijken, in het midden blijven. Wel merkt de rechtbank op dit punt op dat de door [ged. 1]t en [ged. 9] als noodzakelijk aangevoerde uitgaven, gelet op de gemotiveerde betwisting door [de vereniging] en de reacties daarop, kennelijk lang niet alle noodzakelijk geweest zijn. Zo is niet meer gemotiveerd weersproken dat de aanschafkosten van uniformen voor een belangrijk deel door de gemeente zijn gesubsidieerd, dat de vaandels niet door de gedaagden, maar al in 1924 en 1964 zijn aangeschaft en dat het eerste verenigingsgebouw voor een laag bedrag werd gehuurd.
4.37. De vorderingen komen wat betreft de gedaagden tegen wie verstek is verleend, de rechtbank, los van wat hierboven reeds is overwogen, noch onrechtmatig noch ongegrond voor.
Slotsom
4.38. Het voorgaande betekent dat de onder 2.9 bedoelde betalingen, die zijn gedaan om een bij [de vereniging] ontstaan en niet ingelopen tekort te dichten, gezien moeten worden als de schade die het gevolg is van de onder 4.25 samengevatte, aan gedaagden verweten gedragingen. Zij zijn hoofdelijk voor vergoeding daarvan aansprakelijk. De vordering is dan ook toewijsbaar.
4.39. [de vereniging] vordert gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 280,59 voor verschotten en € 1.421,00 voor salaris procureur (1 rekest x € 1.421,00).
4.40. Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [de vereniging] worden begroot op:
- dagvaarding € 111,65
- vast recht 4.008,00
- salaris procureur 4.263,00 (3,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 8.382,65
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [de vereniging] te betalen een bedrag van € 113.605,57 (éénhonderddertienduizendzeshonderdvijf euro en zevenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 22 mei 2001 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.701,59,
5.3. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [de vereniging] tot op heden begroot op € 8.382,65,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2008.