ECLI:NL:RBARN:2008:BD0301

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3597
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor supermarkt onder voorwaarden; strijd met bestemmingsplan en gemeentelijke bouwverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 11 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil over een bouwvergunning voor een supermarkt. Eiseres, M.C. Discount Ammerzoden B.V., had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel, dat op 29 januari 2007 een bouwvergunning had verleend voor het oprichten van een winkelgebouw ten behoeve van detailhandel in levensmiddelen. De rechtbank oordeelde dat het bouwplan niet in strijd was met de bestemming detailhandelsvestigingen, maar dat het bebouwingsoppervlak werd overschreden en dat er geen onderzoek was gedaan naar de bodemgesteldheid, zoals vereist door de gemeentelijke bouwverordening. De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte aannemelijk had geacht dat het bouwplan voldeed aan de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit 2003. Hierdoor kon de bouwvergunning niet onder de gestelde voorwaarden worden verleend.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644, en werd de gemeente Maasdriel aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moest vergoeden. De rechtbank bepaalde ook dat de gemeente Maasdriel het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 aan haar diende te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 april 2008.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 07/3597
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
M.C. Discount Ammerzoden B.V., h.o.d.n. [handelsnaam], eiseres,
gevestigd te Ammerzoden, vertegenwoordigd door mr. H.B.G. Aarninkhof,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel, verweerder,
alsmede
Emage Investment B.V. , partij ex artikel 8:26 van de Awb,
gevestigd te Zaltbommel (verder: vergunninghoudster).
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 3 juli 2007, kenmerk 2467.
2. Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2007 heeft verweerder aan vergunninghoudster onder voorwaarden bouwvergunning verleend voor het oprichten van een winkelgebouw ten behoeve van detailhandel in levensmiddelen op het perceel aan de Ammerzodenseweg 13a te Hedel, kadastraal bekend gemeente Hedel, sectie L, nummer 297 (hierna: het perceel).
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiseres tegen het besluit van 29 januari 2007 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dit besluit "herroepen door de [...] bouwtekeningen te vervangen door de nieuwe tekeningen" en de bouwvergunning in stand gelaten.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 14 maart 2008. Namens eiseres zijn verschenen [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2], bijgestaan door mr. J.W.A. Meesters, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.J.W.G. van den Oetelaar. Namens vergunninghoudster is verschenen [gemachtigde].
3. Overwegingen
Het perceel is ingevolge de bij het bestemmingsplan “Buitengebied Hedel 1995” behorende plankaart aangewezen voor de bestemming "Bedrijfsbebouwing" met de nadere aanduiding "II/III", waarbij een bebouwingsoppervlak is aangegeven.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn deze gronden bestemd voor niet-agrarische bedrijven en inrichtingen in de volgende bestemmingscategorieën:
b. binnen de bestemmingscategorie II: niet functioneel aan het buitengebied gebonden niet-agrarische bedrijven, zoals deze bestaan op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan [...];
c. binnen de bestemmingscategorie III: detailhandelsvestigingen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder 2, is ten aanzien van de bestemmingscategorieën II en III, voor zover hier van belang, uitsluitend de volgende bebouwing toegestaan:
a. de op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan, voor wat betreft de bebouwde oppervlakte, bestaande bedrijfsgebouwen met dien verstande dat deze mogen worden vergroot met maximaal 15%;
b. andere bouwwerken.
In het tweede lid, onder 3, is bepaald dat indien in het bestemmingsvlak een bebouwingsoppervlak is aangegeven, de gebouwen daarbinnen dienen te worden opgericht.
Blijkens de bouwtekeningen verschilt het gewijzigde bouwplan waarop het bestreden besluit betrekking heeft, van het oorspronkelijke bij het primaire besluit vergunde winkelgebouw hierin, dat het winkelgebouw in zijn geheel, in ongewijzigde vorm, ongeveer 12,5 m in een rechte lijn in noordelijke richting is opgeschoven. Daarbij is beoogd dat de achtergevel, anders dan bij het primair vergunde winkelgebouw, juist valt binnen de bebouwingsgrens van het bebouwingsoppervlak.
De rechtbank acht geen aanknopingspunt aanwezig voor het oordeel dat deze wijziging in constructief en stedenbouwkundig opzicht zodanig ingrijpend moet worden geacht dat redelijkerwijs niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken.
Het op deze kwestie betrekking hebbende betoog van eiseres treft derhalve geen doel.
Evenmin treft doel het betoog van eiseres dat het bouwplan in strijd is met de bestemming.
Anders dan eiseres wil, kan de totstandkomingsgeschiedenis van het bestemmingsplan en het door het provincie- en gemeentebestuur gevoerde planologische beleid, zoals door haar geschetst, niet afdoen aan de gelding van de bestemming "bedrijfsbebouwing", categorie "III", "detailhandelsvestigingen". De daarop betrekking hebbende voorschriften laten niets te raden over. Uit de gelding daarvan volgt tevens dat onjuist is het betoog dat uit de gebruiksbepaling, geformuleerd in artikel 4, derde lid, van de planvoorschriften volgt dat slechts gebruik is toegestaan ten behoeve van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit.
Niet in geschil is dat de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing op de in voormeld artikel 13, tweede lid, onder 2, sub a, bedoelde peildatum circa 1565 m2 bedroeg, hetgeen meer is dan de oppervlakte van het vergunde winkelgebouw (circa 1290 m2).
Wel is juist en treft doel het betoog van eiseres dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met het bepaalde in artikel 13, tweede lid, onder 3, van de planvoorschriften.
Ter zitting heeft de rechtbank ten overstaan van partijen aan de hand van de originele plankaart op de schaal van 1:5.000 en met behulp van een lineaal vastgesteld dat de lijn die de achterste, zuidelijke, grens van het bebouwingsoppervlak vormt en die ongeveer loodrecht staat op de evenwijdig gelegen zijdelingse perceelsgrenzen, ligt op een afstand tot de niet evenwijdig daaraan gelegen, maar van west naar oost schuin oplopende, noordelijke perceelsgrens, van circa 70 m aan de westzijde, onderscheidenlijk 75 m aan de oostzijde. Uit de bij het bestreden besluit behorende gewijzigde situatietekening op de schaal van 1:500 blijkt, hetgeen ook niet is betwist, dat de achtergevel van het winkelgebouw is gelegen evenwijdig aan die achterste grens van het bebouwingsoppervlak op een afstand tot de noordelijke perceelsgrens van circa 75 m, onderscheidenlijk 80 m.
Evenzeer treft doel het betoog van eiseres met betrekking tot het ontbreken van het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet en waarop artikel 2.1.5 van de gemeentelijke bouwverordening betrekking heeft.
Ofschoon eiseres deze kwestie reeds in bezwaar naar voren heeft gebracht, is in het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies van de bezwarencommissie dienaangaande slechts overwogen dat niet is gebleken dat niet aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening is voldaan. De stukken bieden echter geen enkel concreet aanknopingspunt waaruit kan worden afgeleid dat het bouwplan in dit opzicht door verweerder is beoordeeld.
Ter zitting is hierover van de zijde van verweerder geen duidelijkheid verschaft. Daar is slechts naar voren gekomen dat bedoeld onderzoek niet heeft plaatsgehad voordat het bestreden besluit is genomen en dat van de verplichting tot het indienen van een onderzoeksrapport dienaangaande geen ontheffing krachtens de gemeentelijke bouwverordening is verleend.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder het bij het nemen van het bestreden besluit ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat het bouwen voldoet aan de gemeentelijke bouwverordening.
Ook treft doel het betoog van eiseres met betrekking tot de aan de bouwvergunning verbonden voorwaarde dat
"het bouwen moet geschieden overeenkomstig de bepalingen van het Bouwbesluit [2003] en de gemeentelijke bouwverordening, waarbij met name genoemd:
uiterlijk 3 weken voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden dienen ter goedkeuring van het gemeentelijk bouwtoezicht constructieve berekeningen en tekeningen te worden aangeleverd waaruit blijkt dat het bouwplan voldoet aan artikel 2.1 en 2.2 van het Bouwbesluit [2003]. [...]".
Ofschoon eiseres ook deze kwestie reeds in bezwaar naar voren heeft gebracht, is in het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies van de bezwarencommissie dienaangaande slechts overwogen dat het stellen van de betrokken voorwaarde voldoende waarborg biedt dat aan de terzake geldende wettelijke voorschriften is voldaan.
De stukken bieden echter ook hier geen enkel concreet aanknopingspunt waaruit kan worden afgeleid dat het bouwplan in dit opzicht door verweerder is beoordeeld. En ook hierover is ter zitting van de zijde van verweerder geen duidelijkheid verschaft. Daar komt nog bij dat de vraag rijst of in de geciteerde voorwaarde met "artikel 2.1 en 2.2" niet bedoeld is "Afdeling 2.1 en 2.2", met het opschrift "Algemene sterkte van de bouwconstructie", onderscheidenlijk "Sterkte bij brand".
Uit het vorenstaande volgt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet zonder meer aannemelijk kon worden geacht dat het bouwplan op hoofdlijnen voldoet aan het Bouwbesluit 2003, zodat gelet op vaste jurisprudentie terzake de bouwvergunning niet onder de gestelde voorwaarde mocht worden verleend.
De slotsom is dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, eerste volzin, van de Awb en artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Woningwet.
Verweerder dient opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank acht geen termen aanwezig om hetgeen eiseres heeft verzocht met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het primaire besluit te herroepen en de bouwvergunning te weigeren.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644. Deze kosten zijn geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644 en wijst de gemeente Maasdriel aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
wijst het meer of anders gevorderde af;
bepaalt dat de gemeente Maasdriel het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 285 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M. Groverman, voorzitter, mrs. D.J. Post en A.G.A. Nijmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2008. .
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 11 april 2008