RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 07/2070
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
[X] en [Y], eisers,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Kroon,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen, verweerder ,
Stichting Openbare Bibliotheek Wageningen, partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te Wageningen (verder: belanghebbende).
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 april 2007.
Bij besluit van 14 november 2006 heeft verweerder met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), aan belanghebbende vrijstelling verleend van het bestemmingsplan “Bergpoort” ten behoeve van een gebruik van het pand op het perceel Stationsstraat 2 te Wageningen voor maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een bibliotheek en culturele activiteiten, uitsluitend op de begane grond en de eerste verdieping. Vrijstelling wordt verleend voor de volgende gebruiksdoeleinden: het bedrijfsmatig verzamelen, ontsluiten, ordenen en ter beschikking stellen van informatie in boekvorm en in digitale vorm, alsmede het uitoefenen van activiteiten op het gebied van kunst, cultuur, educatie, politiek en andere maatschappelijke activiteiten, zoals lezingen, tentoonstellingen, podiumkunsten en muzikale activiteiten.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder de ingediende bezwaren ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift met bijlagen ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 29 juni 2007 heeft belanghebbende zich gesteld als partij in het geding.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 14 maart 2008. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.M.M. Kroon, advocaat te Wageningen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door ing. J.C.M. Hendriks, bijgestaan door mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Arnhem. Tevens is verschenen de deskundige P.G.J.M. van der Zwalum van ABOVO Acoustics te Wijchen. Namens de partij ex artikel 8:26 van de Awb is verschenen, [gemachtigde] onder medeneming van de deskundige ir. J. Zwart, werkzaam bij de SchreuderGroep te Maarssen.
Ingevolge het bestemmingsplan “Bergpoort” (verder: het bestemmingsplan) heeft het betreffende perceel de bestemming “Woningen, winkels en kantoren” (artikel 4) met de nadere aanduiding “W+2K” (kantoren in 2 lagen op 1 winkellaag).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, mogen op gronden bestemd voor bebouwing met woningen, winkels en kantoren, behoudens het bepaalde in sub b tot en met sub e, uitsluitend worden opgericht de op de kaart aangegeven woningen, winkels en kantoren.
In artikel 4, eerste lid, onder c, is bepaald dat bij de bestemmingen als op de kaart aangegeven met W + 2K burgemeester en wethouders kunnen toestaan dat in de kantoorlagen:
winkels, bioscopen, hotel-café-restaurantbedrijven, showrooms en dergelijke verkoopruimten en/of woningen worden opgericht.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder d, kunnen burgemeester en wethouders toestaan dat aan de oostzijde van de Stationsstraat, op de kaart aangegeven met W + 2K, de beganegrondlaag:
1. op één plaats, over een breedte langs de Stationsstraat van ten hoogste 12 meter, als bioscoop wordt ingericht;
2. op één plaats, over een breedte langs de Stationsstraat van ten hoogste 8 meter, als hotel-café-restaurantbedrijf wordt ingericht.
Verweerder heeft op 17 mei 1982, na verlening van een vrijstelling ingevolge artikel 19 van de WRO, bouwvergunning verleend voor de bouw van de bibliotheek, welke vergunning tevens betrekking had op een aantal boven de bibliotheek te bouwen woningen. Eisers wonen in deze woningen, respectievelijk op het adres Stationsstraat 8 en het adres Stationsstraat 12. De bibliotheek en de woningen delen dezelfde entree.
Op 1 mei 2003 is een bouwvergunning verleend voor de verbouw en uitbreiding van de bibliotheek.
Op 1 juni 2005 doet belanghebbende, mede naar aanleiding van een uitspraak van 29 april 2005 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, een verzoek tot vrijstelling van het bestemmingsplan ten behoeve van het uitbreiden van de activiteiten van de bibliotheek. De voorzieningenrechter heeft – kort samengevat - uitgesproken dat in de openbare bibliotheek slechts die activiteiten mogen plaatsvinden die direct herleidbaar zijn tot de basisfunctie van een bibliotheek en voor zover zij plaatsvinden binnen de reguliere openingstijden.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door belanghebbende voorgestane activiteiten niet passen binnen de geldende bestemming. Om deze activiteiten mogelijk te maken heeft verweerder vrijstelling verleend ex artikel 19, tweede lid, van de WRO, welke vrijstelling in bezwaar is gehandhaafd. Eisers hebben het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. Op hun stellingen zal de rechtbank in het navolgende, voor zover nodig, ingaan.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan, indien dit project past in de door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de Wro met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing, is van overeenkomstige toepassing.
Het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: GS) heeft (laatstelijk) bij besluit van 15 november 2005, de lijst van categorieën van gevallen ex artikel 19, tweede lid, van de WRO vastgesteld. Ingevolge categorie 2 (Recreatieve en bijzondere doeleinden) van deze vrijstellingslijst kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen voor (bouw)projecten voor recreatieve en bijzondere doeleinden mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein. Voorts is in de vrijstellingslijst (onder Algemene voorwaarden) aangegeven wanneer van de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen geen gebruik mag worden gemaakt. In casu is relevant dat vrijstelling niet mag worden verleend in de situatie dat het project waarvoor vrijstelling is verzocht:
- onevenredig afbreuk doet aan of onevenredig hinder/beperkingen oplevert voor aangrenzende of nabije functies en bestemmingen;
- zich niet verdraagt met aangrenzende activiteiten en bestemmingen;
- een legalisering dan wel uitbreiding betreft van een illegaal gebruik en/of bouwwerk.
In het besluit waarbij vrijstelling is verleend, wordt aangegeven dat de reikwijdte van de vrijstelling – naast de reguliere activiteiten van een bibliotheek - beperkt is tot het uitoefenen van activiteiten op het gebied van kunst, cultuur, educatie, politiek en andere maatschappelijke activiteiten. Naar het oordeel van de rechtbank vallen deze activiteiten onder categorie 2 van de vrijstellingslijst.
Vervolgens moet worden bezien of aan de algemene voorwaarden voor het verlenen van vrijstelling, voorzover in dezen relevant, is voldaan. Dienaangaande overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat de verleende vrijstelling (mede) strekt ter legalisering of uitbreiding van illegaal gebruik. Voorts is voor wat betreft de relatie met aangrenzende functies, activiteiten en bestemmingen van belang hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19 van de WRO, is gesteld. De ruimtelijke onderbouwing is opgenomen in de notitie “ruimtelijke onderbouwing Bibliotheek Stationsstraat” van 6 juni 2006. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt gewezen op de veranderde opvatting over het doel van een openbare bibliotheek en op het feit dat het project niet in strijd is met het rijks-, provinciaal, regionaal, dan wel gemeentelijk beleid. In de ruimtelijke onderbouwing is tevens ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project op de omgeving.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn -onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 mei 2003 (LJN: AF8595) - de aan de ruimtelijke onderbouwing van een project te stellen eisen minder zwaar, naarmate de inbreuk van het bouwplan ten behoeve waarvan vrijstelling wordt verleend, op het bestaande planologische regime geringer is.
De rechtbank is van oordeel dat in casu de inbreuk op de planologische situatie gering is, gelet op de (bebouwings)mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan reeds biedt. In dit verband acht de rechtbank van belang dat in artikel 4 van de planvoorschriften is bepaald dat burgemeester en wethouders kunnen toestaan dat op de kantoorlagen winkels, bioscopen, hotel-café-restaurantbedrijven, showrooms en dergelijke verkoopruimten worden opgericht. Gelet op de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, kan bovendien redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat het project waarvoor vrijstelling is verleend zich niet verdraagt met aangrenzende activiteiten en bestemmingen of daaraan onevenredige afbreuk doet.
Eisers stellen dat op grond van de rapporten van de SchreuderGroep van 29 mei 2006 en 17 juli 2006, het rapport van de Nederlandse Stichting Geluidshinder te Delft van 19 oktober 2006 en op grond van het rapport van ABOVO Acoustics van 28 april 2006, moet worden geconcludeerd dat de activiteiten die door de verleende vrijstelling mogelijk worden, onaanvaardbare geluidhinder veroorzaken.
Met betrekking tot de te verwachten geluidhinder overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de bescherming van het milieu tegen hinder die gepaard gaat met het uitoefenen van een activiteit waarop de vrijstelling ziet, een aspect betreft waarvan de beoordeling primair plaats dient te vinden in het kader van de Wet milieubeheer. Daarom bestaat slechts dan aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen, indien ernstig moet worden betwijfeld dat van de verleende vrijstelling gebruik kan worden gemaakt in overeenstemming met de bij of krachtens de Wet milieubeheer geldende normen. Dit is het toetsingskader waarbinnen (ook) de rechtbank zich dient te bewegen.
Voor zover verweerder zich overigens met de verwijzing naar het protocol “Geluidmeten ter handhaving van de geluidnormen voor de Openbare Bibliotheek Wageningen” op het standpunt stelt dat dit protocol een aanvulling op de vrijstelling inhoudt, kan verweerder daarin niet worden gevolgd. In het protocol wordt immers uitdrukkelijk gewezen op de geluidsnormen uit het op de Wet milieubeheer gebaseerde Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer. Naast het zijn van een handhavingsdocument wordt in het protocol geen afzonderlijke en relevante toevoeging gedaan ten aanzien van de in acht te nemen geluidsnormen.
In de brief van P.G.J.M. van der Zwalum van ABOVO Acoustics van 3 oktober 2007, is aangegeven dat de SchreuderGroep naar aanleiding van het rapport van ABOVO Acoustics van 28 april 2006 aan de rapporten van mei en juli 2006 thans wel een correcte meting ten grondslag heeft gelegd. Bij de meting is een groter vermogen toegepast en er is uitgegaan van een representatieve meetsituatie. In het rapport van de SchreuderGroep van 29 mei 2006 is in paragraaf 3.5 vermeld dat op het adres Stationsstraat 8 op 22 mei 2006 metingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat het rapport op dit punt onjuist is en acht – mede gelet op hetgeen ter zitting door de aanwezige deskundigen uiteen is gezet - voldoende aannemelijk gemaakt dat de metingen zijn gedaan conform de aanbevelingen van ABOVO Acoustics.
In de overgelegde onderzoeksrapporten en hetgeen daaromtrent door eisers naar voren is gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een situatie waarin in redelijkheid ernstig moet worden betwijfeld dat bij het gebruik maken van de vrijstelling conform de normen die bij of krachtens de Wet milieubeheer zijn gesteld, kan worden gehandeld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het project waarvoor vrijstelling is verleend, geen onevenredige hinder/beperkingen oplevert voor aangrenzende of nabije functies en bestemmingen. Aldus was verweerder bevoegd om op grond van de vrijstellingslijst van GS vrijstelling te verlenen.
Het voorgaande leidt de rechtbank tevens tot de conclusie dat het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Voorts overweegt de rechtbank dat er ten aanzien van de afweging die verweerder heeft gemaakt tussen het belang van eisers bij een goed woon- en leefklimaat en het belang van belanghebbende bij uitbreiding van de activiteiten, gelet ook op de aan de vrijstelling ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing, geen sprake is van een zodanige onevenwichtigheid dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot de verlening van de gevraagde vrijstelling heeft kunnen komen. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat eisers hebben betoogd dat in het verleden al voldoende vrijstelling is verleend. Het is echter aan belanghebbende om te bepalen of een verzoek om vrijstelling wordt ingediend. Voorzover eisers met hun betoog het standpunt hebben willen innemen dat het verzoek om vrijstelling door verweerder niet had moeten worden gehonoreerd, merkt de rechtbank op dat de vraag of terecht vrijstelling is verleend nu juist onderwerp van dit geschil is.
Op grond van het bovenstaande beantwoordt de rechtbank die vraag bevestigend. De rechtbank is van oordeel dat de gronden die eisers tegen het bestreden besluit naar voren hebben gebracht, geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.G.A. Nijmeijer, voorzitter, mrs. D.J. Post en M. Groverman, rechters, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 16 april 2008
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 16 april 2008