ECLI:NL:RBARN:2008:BD0243

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1290, AWB 08/1666 en AWB 08/1667
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • L. van Gijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontheffing uit functie van personeelsmanagementadviseur en onvoldoende gemotiveerd besluit tot opdragen van werkzaamheden als loopbaancoach

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem op 23 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.J. Dammingh, en de Korpsbeheerder van de politieregio Gelderland Midden. Verzoeker was ontheven uit zijn functie van personeelsmanagementadviseur (pma) en geplaatst als loopbaancoach. De voorzieningenrechter oordeelde dat de korpsbeheerder ten onrechte het bezwaar van verzoeker tegen de ontheffing uit zijn functie uitsluitend gegrond had verklaard zonder het ontheffingsbesluit te herroepen. Hierdoor werd het beroep van verzoeker gegrond verklaard en het ontheffingsbesluit vernietigd.

Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat het besluit van de korpsbeheerder om verzoeker als loopbaancoach te plaatsen onvoldoende gemotiveerd was. De voorzieningenrechter constateerde dat het besluit niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overplaatsing rechtvaardigden. De voorzieningenrechter schorste het besluit van 20 maart 2008 en herstelde de situatie door het besluit van 4 september 2007 te herroepen, waardoor verzoeker weer in zijn functie als pma kon terugkeren.

De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten van verzoeker toegewezen, die in totaal € 1.690,50 bedroegen, en de griffierechten vergoed. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, met uitzondering van het verzoek om voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 08/1290 en 08/1666 (hoofdzaken) en AWB 08/1667 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 23 april 2008 in het geding tussen
[A], verzoeker,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. W.J. Dammingh,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Gelderland Midden, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van verzoeker van 8 oktober 2007.
Besluit van verweerder van 20 maart 2008.
2. Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2007 heeft verweerder verzoeker met ingang van 1 oktober 2007 ontheven uit zijn functie van personeelsmanagementadviseur (pma) in [onderdeel] en geplaatst in de functie van loopbaancoach.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 8 oktober 2007 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 4 maart 2008 heeft verzoeker beroep in gesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar van 8 oktober 2007.
Bij het in rubriek 1 genoemde besluit van 20 maart 2008 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en aan verzoeker een proceskostenvergoeding toegekend.
Daaraan is onder meer het volgende toegevoegd:
“U wordt niet vooruitlopend op de reorganisatie formeel ontheven uit uw functie van pma en geplaatst als loopbaancoach. In de situatie dat u thans geen pma-werkzaamheden worden opgedragen, breng ik geen veranderingen. U zult de werkzaamheden voor het opzetten van een loopbaancoachingsbeleid voor executieve medewerkers tot en met schaal 8 uitvoeren als een project.”
Bij brief van 1 april 2008 heeft verzoeker de gronden van het beroep aangevuld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verzoeker onmiddellijk in de gelegenheid wordt gesteld zijn werkzaamheden als pma te hervatten.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 14 april 2008. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Dammingh, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond te Woerden. Verweerder heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door mr. B.J. Boiten, werkzaam bij CAPRA te Zwolle, en mr. A.G. Haverkamp, werkzaam bij de politieregio Gelderland Midden.
3. Overwegingen
3.1 Bij besluit van 30 mei 1991 is verzoeker aangesteld in de functie van pma in [onderdeel].
Bij besluit van 6 mei 2003 is verzoeker op grond van artikel 39, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) met ingang van 2 mei 2003 buitengewoon verlof verleend. Daarbij is aangegeven dat er tussen de districtschef [onderdeel], de heer [X], en verzoeker onvoldoende vertrouwen aanwezig is om verzoeker die functie te kunnen laten uitoefenen.
Bij besluit van 14 oktober 2003 is verzoeker ontheven uit zijn functie van pma in [onderdeel]. Dit besluit is bij besluit van 14 maart 2004 ingetrokken.
Bij besluit van 27 april 2004 is verzoeker op grond van artikel 64 van het Barp met behoud van functie voor de periode van 15 maart 2004 tot 1 januari 2005 tewerkgesteld als pma in de divisie Executieve Ondersteuning in het politiebureau “De Haven” te Arnhem.
Bij besluit van 13 december 2004 is verzoeker op grond van artikel 64 van het Barp met behoud van functie over de periode van 1 januari 2005 tot 1 september 2005 tewerkgesteld als pma in de divisie Justitiële Zaken.
Bij besluit van 27 maart 2006 is verzoeker op grond van artikel 64 van het Barp met behoud van functie met ingang van 1 augustus 2005 tewerkgesteld als projectleider Binden en Boeien bij de stafdienst P & O. Dit project is afgerond.
Aan het besluit van 4 september 2007 is ten grondslag gelegd dat verzoeker ongeschikt is voor de functie van pma, omdat door zijn "ondiplomatieke wijze van handelen" bij anderen te veel weerstand ontstaat om hem die functie te kunnen laten uitoefenen.
3.2 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien het verzoek, bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3.3 De voorzieningenrechter constateert dat het bestreden besluit van 20 maart 2008 enerzijds een besluit op bezwaar vormt, waarbij het bezwaar tegen het primaire besluit van 4 september 2007 gegrond is verklaard, en anderzijds een nieuw primair besluit, namelijk voor zover verzoeker is geplaatst als loopbaancoach en de daarbij behorende werkzaamheden moet uitvoeren.
Laatstgenoemd primaire besluit is namelijk gegrond op andere feiten en omstandigheden dan die aan het primair besluit van 4 september 2007 ten grondslag lagen. Immers, aan het primair besluit van 4 september 2007 lag verweerders opvatting ten grondslag dat de functie van loopbaancoach passend was aangezien verzoeker ongeschikt werd geoordeeld voor zijn functie van pma. Thans, bij het besluit op bezwaar van 20 maart 2008 is het oordeel dat verzoeker niet geschikt zou zijn voor zijn functie van pma – wat er overigens van de juridische houdbaarheid van die beslissing zij – verlaten en is kennelijk sprake van overplaatsing, in afwachting van de reorganisatie.
3.4 Voornoemde constatering brengt allereerst mee dat het beroepschrift, voor zover gericht tegen het primaire besluit van 20 maart 2008, met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb aan verweerder zal worden doorgezonden, ten einde het als bezwaarschrift in behandeling te nemen.
Dit brengt vervolgens mee dat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening zal behandelen als enerzijds gedaan hangende beroep en anderzijds gedaan hangende bezwaar.
Daarbij heeft de voorzieningenrechter aanleiding gevonden ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening hangende beroep (de hoofdzaak) toepassing te geven aan artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
Ten aanzien van de hoofdzaak
3.5 Op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 20 maart 2008. Niet is gebleken dat verzoeker nog een belang heeft bij beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar van 8 oktober 2007, zodat dat beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Bij het bestreden besluit van 20 maart 2008 heeft verweerder het bezwaar weliswaar gegrond verklaard, maar verzuimd het primaire besluit van 4 september 2007 te herroepen. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb.
Daarom is het beroep tegen het bestreden besluit van 20 maart 2008 gegrond en dient dat besluit te worden vernietigd. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en, doende wat verweerder had behoren te doen, het besluit van 4 september 2007 herroepen.
De herroeping brengt mee dat verzoeker weer terugkeert in de functie van pma in [onderdeel].
3.6 De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep, welke zijn begroot op € 1368,50 aan kosten van verleende rechtsbijstand (€ 724,50 voor beroep (1 punt factor 0,25 en 2 punten factor 1) en € 644 voor bezwaar). Van andere kosten in dit verband is niet gebleken.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening
3.7 Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het primaire besluit van 20 maart 2008, inhoudende de overplaatsing van verzoeker naar de functie van loopbaancoach, is gebaseerd op artikel 64 van het Barp.
In dit artikel is bepaald dat, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, de ambtenaar verplicht is zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied uit te oefenen of, al dan niet op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied, een andere functie dan die waarin hij is aangesteld, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
3.8 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening ontbreekt, omdat verzoeker al sinds 2003 niet meer werkzaam is in zijn functie van pma in [onderdeel] en die functie thans door een externe medewerker wordt waargenomen. Dit geldt ook voor andere pma-functies binnen de politieregio. Daar komt bij dat de waarnemer van eisers functie mede is belast met de voorbereiding van de ophanden zijnde reorganisatie. Verweerder is hiervoor langlopende verplichtingen aangegaan met een extern bureau. In het kader van de reorganisatie zal verzoekers functie per 1 september 2008 worden opgeheven. Terugkeer van verzoeker naar zijn functie zal dan ook slechts van korte duur kunnen zijn. Verweerder is van mening dat zijn belang bij de continuïteit van de werkzaamheden en de verdere voorbereiding van de reorganisatie zich tegen terugkeer van verzoeker in zijn functie verzet.
Ten slotte heeft verweerder gewezen op de adviezen van de bedrijfsarts waaruit zou blijken dat verzoeker wegens spanningsklachten niet als pma-er kan worden ingezet.
3.9 De voorzieningenrechter stelt vast dat het primaire besluit van 20 maart 2008 tot plaatsing van verzoeker in de functie van loopbaancoach niet is gemotiveerd en derhalve in strijd is met de artikelen 3:46 en 3:47, eerste lid, van de Awb.
Gegeven de vaststelling dat verzoeker weer terugkeert in de functie van pma bij [onderdeel], ontbreekt immers allereerst een motivering waarom verweerder van oordeel is dat sprake is van een bijzonder geval waarin het dienstbelang zodanige overplaatsing vordert.
De ter zitting gegeven motivering dat verzoeker moet worden overgeplaatst omdat zijn functie van pma door een extern persoon wordt vervuld is ontoereikend voor een draagkrachtige motivering, aangezien niet kan worden ingezien dat die werkzaamheden niet ten gunste van verzoeker zouden kunnen worden ontnomen aan die externe medewerker, omdat anders de continuïteit van de werkzaamheden en de verdere voorbereiding van de reorganisatie in gevaar komen. De omstandigheid dat verweerder externe medewerkers heeft ingehuurd en daartoe verplichtingen is aangegaan, komt voor rekening en risico van verweerder.
Vervolgens ontbreekt in het primaire besluit een motivering of zodanige overplaatsing redelijk wordt geoordeeld in verband met de persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten van verzoeker.
3.10 Nu niet op voorhand duidelijk is geworden dat en hoe verweerder bij het besluit op bezwaar de bovenstaande gebreken zal kunnen herstellen, ziet de voorzieningenrechter, bij afweging van de betrokken belangen, in aanmerking nemende dat verzoeker weer terugkeert in zijn functie van pma bij [onderdeel] en niet is gebleken dat hij op medische gronden volledig ongeschikt is voor die functie, voldoende aanleiding voor het schorsen van het primaire besluit van 20 maart 2008.
3.11 De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 322 aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift). Van andere kosten in dit verband is niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter
ten aanzien van de hoofdzaak:
verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van 8 oktober 2007 niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 20 maart 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
herroept het besluit van 4 september 2007;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 1368,50;
ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening:
schorst het primaire besluit van 20 maart 2008 tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 322;
ten aanzien van beide zaken:
bepaalt dat de door verzoeker betaalde griffierechten ad totaal tweemaal € 145 aan hem worden vergoed;
wijst de politieregio Gelderland Midden aan als de rechtspersoon die alle bovengenoemde kosten moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. L. van Gijn, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2008.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Hoger beroep staat niet open voor zover is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening.
Verzonden op: 23 april 2008