ECLI:NL:RBARN:2008:BC9958

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3066
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van kostenvergoeding voor taxateur in WOZ-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 17 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de eigenaar van een onroerende zaak, en de heffingsambtenaar van de gemeente. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van haar onroerende zaak, die door de gemeente was vastgesteld op € 3.004.101 voor het tijdvak van 1 januari 2007 tot 1 januari 2008. Eiseres verzocht om vergoeding van de kosten die zij had gemaakt in de bezwaarprocedure, met name de kosten van haar vastgoeddeskundige, die in dienst was bij haar. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de kosten van de deskundige niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. Dit was gebaseerd op artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank oordeelde dat eiseres aan haar taxateur geen vergoeding verschuldigd was, omdat deze in dienst was bij haar. De rechtbank benadrukte dat de vergoeding van kosten alleen mogelijk is als de partij aan de deskundige een vergoeding verschuldigd is, wat hier niet het geval was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.J. Catsburg in aanwezigheid van griffier M. van Esveld. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te Arnhem of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 07/3066
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 17 april 2008
inzake
[X] te [Z], eiseres,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a straat 1], te [P], per waardepeildatum 1 januari 2005, vastgesteld op € 3.004.101.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 juli 2007 de waarde verminderd tot een waarde van € 2.250.000. Daarbij is aan eiseres een vergoeding van proceskosten toegekend van € 77 voor reis- en verblijfkosten van haar vastgoeddeskundige.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2008 te Arnhem.
Eiseres is daar verschenen bij haar gemachtigde mr. [A] en zijn kantoorgenoot mr. [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiseres is eigenaar van de onroerende zaak [a straat 1].
Bij beschikking met dagtekening 28 februari 2007 heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak ingevolge de Wet WOZ voor het tijdvak van 1 januari 2007 tot 1 januari 2008 vastgesteld op € 3.004.101. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde. In het bezwaarschrift heeft zij verweerder verzocht om vergoeding van de kosten die verbonden zijn aan de bezwaarprocedure.
Namens eiseres heeft [E] op 4 juni 2007 een taxatieverslag opgemaakt. De waarde van de onroerende zaak is daarin berekend op € 2.045.000. Dit verslag is ingebracht in de bezwaarprocedure. De heer [E] is een gecertificeerde vastgoeddeskundige die in dienst is bij eiseres.
Namens verweerder is een hertaxatie verricht die resulteerde in een waarde van € 2.454.000. Op basis van beide taxaties hebben partijen overeenstemming bereikt en is de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 2.250.000. In de uitspraak op bezwaar is deze waarde neergelegd. In deze uitspraak is een vergoeding toegekend van € 77 voor de reis- en verblijfkosten van [E] in verband met de inpandige opname van de onroerende zaak met de taxateur van verweerder op 1 juni 2007. Verweerder heeft geweigerd om de overige gevorderde kosten van de vastgoeddeskundige te vergoeden omdat deze bij eiseres in dienst is.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht heeft geweigerd om de kosten die voor eiseres zijn verbonden aan het inschakelen van haar vastgoeddeskundige [E], voor zover deze meer bedragen van de toegekende € 77, te vergoeden op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Nadere regels over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld, zijn neergelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb bepaalt, voor zover hier van belang, als volgt: "Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op (b) kosten van een deskundige die door een partij of belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht."
In de toelichting op het Bpb (Stb. 1993/763) is onderdeel b van artikel 1 als volgt toegelicht: “De partij die zelf een getuige of deskundige heeft meegebracht of opgeroepen, dan wel aan wie een deskundigenverslag is uitgebracht, is ingevolge artikel 8:36 (was 8.1.6.4), tweede lid, Awb aan deze een vergoeding verschuldigd. Door de rechtbank opgeroepen getuigen, deskundigen en tolken en door de rechtbank geïnitieerde deskundigenonderzoeken komen daarentegen, ingevolge het eerste lid, ten laste van het Rijk. Het is daarom redelijk alleen in het eerste geval de kosten aan de partij die in de kosten wordt veroordeeld, door te berekenen.”
Uit deze toelichting volgt dat kosten van een deskundige die verslag heeft uitgebracht voor vergoeding in aanmerking komen omdat de partij, die de deskundige heeft ingeschakeld, aan deze op grond van artikel 8:36, tweede lid, van de Awb een vergoeding verschuldigd is.
Eiseres is aan haar taxateur echter geen vergoeding verschuldigd voor het uitgebrachte taxatierapport omdat hij bij haar in dienst is. De omstandigheid dat eiseres de taxateur salaris betaalt voor alle werkzaamheden die hij verricht, en dat op grond daarvan aan de werkzaamheden van de taxateur een uurtarief kan worden verbonden, al dan niet ten behoeve van interne doorbelasting van kosten, kan echter niet gelijkgesteld worden met de situatie waarin het Bpb voorziet in een vergoeding voor het uitbrengen van een deskundigenverslag. Dat betekent dat de gevraagde vergoeding voor de kosten die verbonden zijn aan het inschakelen van de taxateur van eiseres niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat eiseres aan die deskundige geen vergoeding is verschuldigd zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb.
De omstandigheid dat artikel 8:36 van de Awb niet van toepassing is op de bezwaarprocedure leidt niet tot een ander oordeel omdat het Bpb voor de toepassing van artikel 1, aanhef en onder b, in de bezwaarprocedure geen afwijkende regeling geeft en het redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is dat de regelgever op dit punt een gelijke toepassing van het Bpb voor ogen heeft gestaan.
Ter zitting is namens eiseres bepleit dat de kosten van de taxateur voor vergoeding in aanmerking komen omdat haar taxateur als onpartijdig kan worden aangemerkt op grond van gewaarborgde professionele onafhankelijkheid. Die stelling is gebaseerd op het uitgangspunt dat een kostenvergoeding op grond van het Bpb alleen mogelijk is als sprake is van werkzaamheden van een onafhankelijke en onpartijdige deskundige. De Awb noch het Bpb stelt aan een partijdeskundige echter de eis dat deze onafhankelijk en onpartijdig behoort te zijn, zodat het al dan niet vergoeden van de kosten van een partijdeskundige niet afhankelijk kan zijn van diens onafhankelijkheid of onpartijdigheid. Het antwoord op de vraag of de taxateur van eiseres als onafhankelijk en onpartijdig kan worden aangemerkt kan dan ook in het midden blijven, temeer omdat uit de voorgaande overwegingen volgt dat vergoeding niet mogelijk is omdat eiseres aan haar taxateur geen vergoeding is verschuldigd.
Gelet op het voorgaande wordt het beroep ongegrond verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2008
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.J. Catsburg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Esveld, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.